top of page

Kamp Jodensavanne

Kamp Jodensavanne was een Nederlands concentratiekamp / interneringskamp in Suriname.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er 146 al dan niet vermeende aanhangers van de NSB en de nazi's uit Nederlands-Indië gevangen gehouden en enige gevangenen vermoord.

De groep van 146 'onverzoenlijken', waaronder Ernest Douwes Dekker, een achterneef van Eduard Douwes Dekker, en dienstweigeraar Lo Hartog van Banda, maakte deel uit van enige duizenden Duitsers, Hongaren, Tsjechen, Italianen, Nederlanders met een Duitse achternaam en Indische NSB'ers die op 10 mei 1940 in Nederlands-Indië waren opgepakt.



Aanvankelijk werden ze geïnterneerd op het eiland Onrust en in Ngawi.

Nadat Nederland op 8 december 1941 Japan de oorlog verklaarde, stelde gouverneur-generaal Van Starkenborgh van Nederlands-Indië voor de meest gevaarlijke onder hen in West-Indië te interneren. Gouverneur Kielstra van Suriname besliste positief op een verzoek daartoe.

De gevangenen werden vervolgens opgesloten in een kooi op het schip Tjisedane en van Soerabaja naar Paramaribo vervoerd.

Op 21 maart 1942 kwam de groep in Suriname aan.

Het kamp bestond uit drie barakken die bij Jodensavanne waren gebouwd.

Door vertraging bij de aanvoer van bouwmaterialen kon Kamp Jodensavanne echter pas in september 1942 in gebruik worden genomen.

De gevangenen werden daarom van maart tot september in het Fort Nieuw-Amsterdam opgesloten in oude slavenverbijven.

In eenmaal in het kamp aangekomen moesten ze dwangarbeid verrichten in de houtploeg, de bootploeg of de visploeg.

Men ontving geen post en ook geen voedselpakketten van het Rode Kruis.

Het kamp werd 'de groene hel' genoemd.

De hygiënische omstandigheden waren slecht, en veel gevangenen liepen dysenterie op en malaria.

De enige arts was de havenarts van Tanjung Priok, Lex Schoonheyt, zelf een geïnterneerde.

In oktober 1942 kreeg gevangene Lo Hartog van Banda wegens werkweigering eenzame opsluiting in een houten barak aan de rand van het kamp.

Hier stelde hij vast dat eenzame opsluiting de beste kansen bood voor ontsnapping.

Hij plande vervolgens samen met medegevangenen Raedt van Oldenbarneveldt, Van Poelje, Stulemeyer en Kraak een ontsnappingspoging die moest beginnen met werkweigering en de daaropvolgende eenzame opsluiting.

Begin november kregen de vijf gevangenen de opdracht om de toiletten van de bewakers met de blote handen te reinigen.

Nadat zij dit weigerden werden zij opgesloten in de houten cellenbarak.

Vervolgens werd besloten om in de nacht van 4 op 5 november te ontsnappen.

Hartog van Banda werd echter op 4 november vanwege zijn verjaardag vrijgelaten uit zijn cel.

De andere vier ontsnapten zonder hem, nadat ze een stuk plank uit de achterste cel hadden gezaagd.

Ze wilden naar Frans-Guyana, maar verdwaalden en werden gepakt.

Na te zijn mishandeld werden ze overgebracht naar Paramaribo, waar ze door kolonel Jan Kroese Meyer werden verhoord.

Alle vier werden ter dood veroordeeld.

Twee van hen, L.K.A. Raedt van Oldenbarneveld en L.A.J. van Poelje, werden daadwerkelijk doodgeschoten. Vervolgens ketste een geweer en kwam de directeur van Fort Zeelandia tussenbeide.

Van de beide geëxecuteerde mannen werd later officieel beweerd dat ze op de vlucht zouden zijn neergeschoten.

Na de oorlog bleek dat ze van achteren waren beschoten terwijl ze geboeid waren.

Kolonel Kroese Meyer werd echter niet vervolgd.

Hij kreeg de Militaire Willems-Orde in 1948.

Hendrik Jan van der Molen, kapitein van de marechaussee en later Amsterdams hoofdcommissaris, kreeg de opdracht om dit incident te onderzoeken.

Stulemeyer, een van de deelnemers aan de vluchtpoging, vertelde later dat de vluchters hadden geweigerd om oude joodse graven te openen om te zoeken naar kostbaarheden.

Na de bevrijding wist de Nederlandse regering niet goed wat ze met de geïnterneerden aan moest.

Ze vielen onder de regering van Nederlandsch-Indië, maar die had feitelijk opgehouden te bestaan.

Ten slotte werd besloten ze naar Nederland over te brengen.

Op 15 juli 1946 kwamen de gevangenen van Kamp Jodensavanne pas vrij.

Drie dagen later verlieten ze per schip Suriname.



De geschiedenis van Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog was met name gericht op het beschermen van de bauxietindustrie en het bewaken van de grenzen met Frans-Guyana dat tot 1943 deel uitmaakte van Vichy-Frankrijk.

Vanaf november 1941 waren 2.000 Amerikaanse troepen gestationeerd in Suriname die vliegveld Zanderij veranderden in een grote vliegbasis, en verdedigingswerken aanlegden.

Er vonden geen gevechten plaats in Suriname, maar er was een politieke crisis in 1943, omdat gouverneur Johannes Kielstra de noodtoestand gebruikte om politieke tegenstanders te interneren.



Suriname was in 1940 een kolonie van Nederland. Tijdens het begin van de Duitse aanval op Nederland in 1940 werd zij verdedigd door 200 soldaten van de Troepenmacht in Suriname en 180 vrijwilligers van de Schutterij. De soldaten van de Schutterij mochten niet buiten Suriname worden ingezet.[1] Op 5 september 1939 vroeg de Goslar, een Duits schip, asiel aan in Suriname. Op 10 mei werd zij door haar bemanning tot zinken gebracht, en haar wrak is anno 2022 nog steeds zichtbaar in de Surinamerivier.[2]

Suriname was een belangrijke producent van bauxiet hetgeen gebruikt wordt om aluminium, een noodzakelijk product voor de vliegtuigindustrie, te maken. Tussen 1940 en 1943 leverde Suriname 65% van de Amerikaanse import van bauxiet.[3] Ongeveer 90% van alle aluminium werd gebruikt voor militaire doeleinden.[4] Op 1 september 1941, drie maanden voor de aanval op Pearl Harbor, deed president Franklin Delano Roosevelt aan koningin Wilhelmina een aanbod om 3.000 soldaten in Suriname te stationeren.[3] Het aantal troepen werd later bijgesteld tot 2.000 soldaten en ze werden onder het commando van de KNIL geplaatst. Nederland was verantwoordelijk voor de onkosten.[1] De Schutterij werd uitgebreid en de dienstplicht werd ingevoerd. De Schutterij bestond uiteindelijk uit 5.000 man.[5]:92

Amerikaanse soldaten tijdens een training in Suriname

Vanaf november 1941 begonnen Amerikaanse soldaten te arriveren.

In december 1941 werd een begin gemaakt om Vliegveld Zanderij om te vormen tot de grootste luchthaven van Zuid-Amerika.

Het vliegveld diende om schepen en fabrieken te beschermen tegen aanvallen van U-boten.

De dreiging was reëel, want op 16 februari 1942 vernietigde U 156 twee olietankers bij Aruba, en kwam naar de oppervlakte om Lago Oil & Transport Co. Ltd., 's werelds grootste olieraffinaderij, te vernietigen.

De bemanning vergat echter de stop van het kanon te verwijderen, hetgeen resulteerde in een explosie van het kanon.

In juni 1942 was ongeveer 22 procent van de bauxietvloot vernietigd in het Caraïbisch gebied.

Een tweede vliegbasis was oorspronkelijk gepland bij de grens met Brazilië, maar in februari 1942 werd een wederzijds verdedigingsverdrag getekend tussen de Verenigde Staten, Brazilië, en Suriname.

De grens met Frans-Guyana, onderdeel van Vichy-Frankrijk, was zeer belangrijk en werd toevertrouwd aan de Schutterij.

Op 16 maart 1943 koos Frans-Guyana de kant van de Vrije Fransen.

In 1943 werden de Amerikaanse troepen vervangen door Puerto Ricanen.

Op 6 december 1942 hield koningin Wilhelmina een toespraak over de noodzaak tot reëvaluatie van de relatie met de koloniën.

De toespraak was voornamelijk bedoeld om Indonesië binnen het Koninkrijk te houden, maar het werd goed ontvangen in Suriname, en leidde uiteindelijk in 1954 tot Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden waarin Suriname een land binnen het Koninkrijk werd.

Gouverneur Johannes Kielstra gebruikte onderwijl de noodtoestand om zijn macht te vergroten en de Staten van Suriname buitenspel te zetten.

Hij begon zijn autoriteit tegen politieke tegenstanders te gebruiken.

Onder anderen Eddy Bruma en Otto Huiswoud werden gearresteerd en gevangen gezet zonder proces.

Op 23 juli 1943, petitioneerde Wim Bos Verschuur, een lid van de Staten, koningin Wilhelmina om Kielstra te vervangen.

Op 30 juli werd Verschuur zonder proces gearresteerd en geïnterneerd.

Vervolgens dienden alle gekozen leden van de Staten hun ontslag in en blokkeerden daarmee de mogelijkheid om wetten aan te nemen.

Op 28 december werd Kielstra eervol ontslagen door het Londens kabinet.

Kielstras optreden stond tamelijk haaks op Wilhelminas toespraak, uit haar Londense ballingsoord.

Deze raakte zeker bekend in Suriname, maar er was ook grote onzekerheid over wat dit alles precies voor Suriname zou gaan betekenen.

Er waren geen politieke partijen in het land, hoewel in theater Bellevue in Paramaribo spoedig zich zoiets als een politieke beweging 'Unie Suriname' vormde, waar drukbezochte vergaderingen gehouden werden.

In de ochtend van 10 mei 1940 werden 73 Duitsers en een handvol anti-koloniale activisten geïnterneerd.

Later werden 9 Duitse mannen, 45 vrouwen en 35 kinderen gearresteerd zonder acht te slaan op hun politieke overtuigingen.

Ze werden geïnterneerd in Interneringskamp Copieweg.

In 1942, werden politieke gevangen uit Nederlands-Indië geïnterneerd in Kamp Jodensavanne in de buurt van de verlaten joodse kolonie.

In 1942 werden bekende prostituees geïnterneerd in plantage Katwijk en werden in 1944 weer vrijgelaten.

Oorspronkelijk was er een grote joodse gemeenschap in Suriname.

In 1942 arriveerde een groep van 1.000 Franse joden die naar Portugal waren gevlucht, en toestemming hadden gekregen om naar Suriname te emigreren.

Meer transporten volgden later.

Tijdens de 2012 census in Suriname, identificeerden maar 181 personen zich als joods.

De Surinaamse bevolking steunde de oorlog, maar de meerderheid was niet van plan vrijwillig mee te vechten.

Er waren ongeveer 400 vrijwilligers die wilden deelnemen aan de Prinses Irene Brigade.

De legerleiding had etnische zorgen en de relatie met Zuid-Afrika, waar mee was afgesproken dat Nederlandse Zuid-Afrikanen mochten dienen in het Nederlands leger, resulteerde in het niet aannemen van het aanbod in 1941.

Desalniettemin hadden 15 vrijwilligers van Suriname deelgenomen aan de Operatie Overlord.

In 1944 en 1945 hebben ongeveer 450 tot 500 vrijwilligers meegevochten in de KNIL in Azië.

Ongeveer 200 Surinamers hadden gediend in de koopvaardij.

Ondanks dat er geen gevechten hadden plaatsgevonden in Suriname, had de oorlog een stimulerende werking op de economie van de kolonie.

De internationale luchthaven en de wegen versterkten de economie.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden twee bauxietfabrieken gebouwd in Paranam en Onverdacht.

In 1941 had Suriname voor de eerste keer in 75 jaar een budgetoverschot.

Het overschot bleef gedurende de oorlog.

Op het einde van de oorlog was de bauxietproductie verantwoordelijk voor een derde van het bruto binnenlands product.

De de facto onafhankelijkheid tijdens de oorlog had bijgedragen tot een streven naar democratisering en autonomie hetgeen uiteindelijk leidde tot de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page