top of page

Rembrandt van Rijn

Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden, 15 juli 1606 – Amsterdam, 4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilder, etser en tekenaar.

Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europesekunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de 17e eeuw.

Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen.

Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italië is geweest.

Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek.

Het oeuvre van Rembrandt wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, te beginnen met de Leidse periode (1625-1631).

Vanaf ongeveer 1629 begint de ontwikkeling als kunstenaar, waarbij Rembrandt met contrasten begint te werken en zijn belangstelling voor de lichtbehandeling, na 1640 treedt een versobering in.

In de jaren 1650 zijn penseelstreken duidelijk zichtbaar en de kleuren rijker.

Rembrandt beschouwde zichzelf vooral als een historie- en portretschilder.

Hij was een zelfverzekerde man en vervaardigde in alle levensfasen, maar vooral na 1660 door iedereen bewonderde zelfportretten; de honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens; hij beeldde zichzelf af als de apostel Paulus en zette zichzelf in zijn zelfportret uit 1658 neer als een koning uit het Oosten.

Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn is ook zijn huishoudster/vriendin Hendrickje Stoffels in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor Bijbelse, mythologische of historische figuren.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als het op één na jongste kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter.

Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, van wie er drie jong stierven.

Zijn vader was mede-eigenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn, waar mout werd gemalen voor de bierbrouwerijen.

Zover bekend leerden Rembrandts vier broers een ambacht.

Van Willem is bekend dat hij bakker was, Adriaen was schoenmaker.

Liesbeth was een zuster.

Zij zou later Rembrandt onterven, omdat ze vond dat hij zijn eigen Leidse familie erg had verwaarloosd.

Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna veertienjarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden.

Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden.

Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.


In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen.

Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus.[4] Kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh vestigde in 1625 een schilderswerkplaats op de hoek van de (Joden)breestraat en was de buurman van Pieter Lastman, bij wie Rembrandt in de leer was.

Hij was opgegroeid in het artistieke milieu rond het Poolse hof en had grote kunsttransporten verzorgd naar Polen in opdracht van koning Sigismund III.

Hendrick Uylenburgh zou vanaf 1628 werken van Rembrandt op de Amsterdamse markt verkopen.

Na een leerperiode van een half jaar bij Pieter Lastman opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens.

Op 14 februari 1628 nam Rembrandt Gerrit Dou als zijn eerste leerling aan.

De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek.

In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt.

Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Johan Huydecoper van Maarsseveen.

Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats.

In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van de stadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft.

Huygens zag Rembrandt in 'trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere' van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug.

Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn.

De twee verspilden geen tijd: 'Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan.'

In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp.

Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich 20 juni 1631 mogelijk met een lening van duizend gulden in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een 'academie' was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle.

Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul, Johannes Wtenbogaert en van Nicolaes Ruts, een importeur van Russisch bont.

In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks volle nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals de schildersbiograaf Arnold Houbraken (1660-1719) veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friesefamilie, zoals pas halverwege de negentiende eeuw door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.

Begin juni 1633 hadden Rembrandt en Saskia elkaar trouwbeloften uitgewisseld, drie dagen daarna (8 juni 1633) maakte Rembrandt de beroemde tekening met onderschrift van zijn 'echtgenote' met strohoed en bloem in de hand.

Ze zouden pas een jaar later officieel trouwen.

Haar vader Rombertus van Uylenburgh was voor haar geboorte burgemeester van Leeuwarden geweest; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; de kleindochter van haar oom Hendrick Rommertsz. Uylenburgh, Hendrickje, was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar volle nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk.

(Ook Aeltje kan Saskia, die als jonge wees in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Hiskia, met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje, geboren 1605) was met Francois Coopal uit Vlissingen getrouwd.

Hiskia was met de plaatselijke grietenij secretaris Gerrit van Loo getrouwd.

Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie.

In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde.

Het echtpaar woonde vanaf 1 mei 1635 naast Willem Boreel, de pensionaris van Amsterdam, in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat voor 600 gulden huur per jaar. Twee jaar later, 1 mei 1637, verhuisden ze naar de Binnen-Amstel, waar een banketbakkerij was, genaamd De Suijkerbackerij.

Thans is er de Stopera.

Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.

Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in wat toen de Breestraat heette, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt.

Het voormalige woonhuis is nu Museum Het Rembrandthuis aan de Jodenbreestraat.

Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 2.490 gulden toen zijn moeder op 14 september 1640 was overleden - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg.

Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.

Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia.

Nadat Saskia op 14 juni 1642 stierf, nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst.

Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopen hun zaak behandelde.

Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis in Gouda te laten opsluiten.

Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie.

Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.

Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden.

In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij 'in hoererij' leefde met de schilder.

Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was.

In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.

Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand.

Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte.

Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbanden gefascineerd was.

Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden.

In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen.

Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan.

De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven.

Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen.

Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd.

Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle.

Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopen werden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht.

De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht.

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten.

Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken.

Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren.

Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis.

Govert Flinck, die de opdracht eerder had gehad, was inmiddels overleden.

In 1661 stuurde Rembrandt de werken Alexander de Grote en Homerus dicterend aan een schrijver naar graaf Antonio Ruffo uit Messina.

Met hem had Rembrandt al sinds 1652 contact. Ruffo had Aristoteles bij de buste van Homerus gekocht voor 500 gulden en later een pendant besteld.

Toen die op zich liet wachten schilderde Il Guerchino de Kosmograaf voor Ruffo.

Ruffo stuurde de twee schilderijen, die hij in 1661 ontving terug.

De naad waarmee Alexander was vergroot stoorde hem en Homeros vond Ruffo 'onvoltooid' en 'slordig geschilderd'.

In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.

Hendrickje overleed in 1663 en Titus in september 1668, niet lang nadat hij zijn nicht Magdalena van Loo had getrouwd.

Magdalena was de dochter van Jan van Loo, de broer van Saskia's zwager en Titus' peetvader Gerrit van Loo.

Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportretten geschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte.

Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua.

Er was flink onderhandeld over de prijs.

De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen.

Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk.

De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat.

Volgens het overlijdensregister van de kerk: 'Rembrandt van Rijn, schilder, wonende Rozengracht tegenover het Doolhof, kist met zestien dragers...Kosten:20 gulden'.

In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen.

Twee weken later stierf zijn schoondochter Magdalena van Loo.

Rembrandt liet een dochter, Cornelia, en een kleindochter, Titia, achter.

Cornelia (1654-1684) is vernoemd naar Rembrandts moeder.

Ze is op 30 oktober 1654 gedoopt in de Oude Kerk.

Hoewel Rembrandt en Hendrickje niet waren getrouwd, is Rembrandt wel officieel als vader geregistreerd.

Na het overlijden van haar moeder in 1663 werd Rembrandt haar enige voogd.

In 1664 heeft Rembrandt zijn vriend en schilder Christiaan Dusart tot voogd benoemd in geval van zijn overlijden.

In 1669 overleed Rembrandt; Cornelia was toen pas veertien jaar.

Cornelia trouwde op 3 mei 1670 met de schilder Cornelis Suythof.

Als bastaard had ze weinig rechten, en ze vertrok in 1671 met haar man naar Oost-Indië om daar fortuin te zoeken.

Daar kregen ze twee zonen: Rembrandt (*1673 - † voor 1691) en Hendrick (*1678 -† voor dec 1685).[39] Cornelia overleed in 1684 in Batavia.[40]

Titia van Rijn (1669-1715?)

Toen Magdalena van Loo, de vrouw van Titus van Rijn drie maanden zwanger was, overleed haar man.

Op 22 maart 1669 werd Titia van Rijn gedoopt in de Nieuwezijds Kapel.

Als getuigen bij de doop waren aanwezig: Rembrandt, Magdalena’s moeder Anna Huijbrechts en als derde doopgetuige de juwelier François van Bijler.

Deze laatste werd tevens als voogd aangewezen.

In dat najaar overleed haar moeder.

Op haar zeventiende trouwde Titia van Rijn in de Sloterkerk met de zoon van haar voogd, François van Bijler de jonge.

Als enige wettige erfgenaam van haar grootvader Rembrandt van Rijn werd haar in 1671 een bedrag van 3.150 gulden uitgekeerd, afkomstig uit de verkoop van schilderijen, tekeningen en "rariteiten". Titia van Rijn stierf kinderloos.

De naam "Rembrandt" is een spellingsvariant van de voornaam Rembrant.

De allereerste keer dat zijn naam in de archieven voorkomt, is bij zijn inschrijving in 1620 aan de Leidse Universiteit, daarbij geschreven als 'Rembrandus'.[43] (een latinisering van zijn naam, in die tijd gebruikelijk in wetenschappelijke kringen).

Voor 1633 bestonden zijn vroegste handtekeningen uit een "R", of het monogram "RH" of "RHL" (voor Rembrant Harmenszoon en voor Leiden).

In 1632 gebruikte hij voor het eerst enkel zijn voornaam.

In 1633 voegde hij een "d" toe, wat hij van dan af aan voor al zijn schilderijen handhaafde.

Met de praktijk van het ondertekenen van zijn werk met zijn voornaam, stelde hij zich op één lijn met de Italiaanse grootheden Michelangelo, Titiaan en Rafaël, die algemeen werden erkend als de allergrootste kunstenaars en ook bekend stonden met hun voornaam.

Rembrandt was gedurende zijn leven vooral beroemd als etser, en was als zodanig tot in Italië bekend.

Hij begon in 1628 met etsen, een techniek die Jan Lievens hem waarschijnlijk had geleerd. Twee eerdere prenten, De besnijdenis en De vlucht naar Egypte, die tot voor kort aan Rembrandt werden toegeschreven, blijken van de hand van Lievens te zijn.

Rembrandt heeft later een aantal oosterse koppen van Lievens nageëtst en die, zonder de auteur te vermelden, onder zijn eigen naam op de markt gebracht.

In 1968 werd gestart met het Rembrandt Research Project, een wetenschappelijk project dat naar optimistische verwachting niet langer dan tien jaar zou duren. Het betrof een multidisciplinair project waarbij kunsthistorici en specialisten uit andere wetenschapsgebieden samenwerkten om de authenticiteit van werken die aan Rembrandt worden toegeschreven opnieuw vast te stellen.

De nieuwste technische middelen werden zo aangewend om een volledige nieuwe catalogus van zijn schilderijen samen te stellen.

Als gevolg van de bevindingen hebben de experts vele schilderijen die aan Rembrandt werden toegeschreven van hun lijst gehaald en er ook een aantal teruggeplaatst.

Het project is in 2014 afgerond met de verschijning van het zesde en laatste deel van A Corpus of Rembrandt Paintings (1982-2014).

Volgens een opgave van Rembrandtkenner Gary Schwartz was de omvang van het oeuvre in 2006 als volgt: over honderdvijftig van de vierhonderd schilderijen bestaat geen consensus of ze van Rembrandt zijn; men is het erover eens dat 285 etsen aan Rembrandt toegeschreven moeten worden; de stand van zaken omtrent de tekeningen is onbekend, omdat daarvan sinds 1973 geen nieuwe catalogus is verschenen.

In die laatste catalogus stonden 1575 tekeningen, waarvan sindsdien de helft is betwist.


Volgens Karel van Mander zijn er twee manieren om te schilderen: wild of fijn.

Rembrandt wist beide technieken te combineren.

Door zijn vrije en trefzekere techniek kon Rembrandt zich veroorloven met de kwast een schilderij meteen ruw op te zetten.

De meeste schilders maakten eerst een ondertekening in houtskool.

Bovendien gebruikte Rembrandt, meer dan tijdgenoten, een dikke onderschildering.

De witte onderschilderingen werden vervolgens met doorzichtige verf in een glaceertechniek overgeschilderd, waardoor rijke kleuren ontstonden.

Ten slotte gebruikte Rembrandt de frottis- ofwel drogekwasttechniek: de bijna droge verf bleef niet overal zitten en geeft een willekeurige, spikkelachtige structuur.

In Rembrandts Leidse periode (1625-1631) was de invloed van Lastman het meest prominent en waarschijnlijk ook die van Jan Lievens.

Schilderijen waren tamelijk klein, maar rijk in detail (bijvoorbeeld in kostuums en juwelen). Waar Lastman zelf bij voorkeur een compositie breed opzette met veel personages die het zicht op de hoofdhandeling benemen, daar concentreerde Rembrandt al zijn figuren juist op de centrale gebeurtenis.

Religieuze en allegorische thema's waren favoriet, evenals tronies.

In 1626 vervaardigde Rembrandt zijn eerste etsen, die door hun verspreiding sterk bijdroegen aan zijn internationale faam.

De eerste grote stap in zijn ontwikkeling als schilder is gedateerd 1629, het jaar dat hij onder meer De schilder in zijn atelier voltooide, waaruit zijn belangstelling blijkt voor lichtbehandeling en variatie in het aanbrengen van verf.

Gedurende zijn eerste jaren in Amsterdam (1632-1636) begon Rembrandt dramatische, contrastrijke Bijbelse en mythologische taferelen te schilderen op groot formaat (De blindmaking van Simson, Het feestmaal van Belsazar, Danaë) in een poging de barokke stijl van Rubens te overtreffen.

Af en toe bijgestaan door assistenten uit de werkplaats van Uylenburgh schilderde hij vele portretten in opdracht, zowel klein als groot (De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp)

Eind jaren dertig schilderde Rembrandt veel landschappen en maakte hij veel etsen over de natuur.

Zijn landschappen waren in die tijd vaak speelbal van die natuur, met dreigende wolkenluchten en ontwortelde bomen.

Vanaf ongeveer 1640 werd Rembrandts werk soberder, wat wellicht te verklaren valt uit de familietragedies die hem overkomen waren.

Uitbundigheid maakte plaats voor diepgevoelde innerlijke emoties.

Bijbelse taferelen waren nu vaker op het Nieuwe Testament gebaseerd dan op het Oude, zoals eerder het geval was geweest.

Een citaat van Rembrandt uit zijn brief van februari 1636 aan Constantijn Huygens over de voortgang van de door het Haagse hof opgedragen 3 passiedoeken illustreert dit: " ..dat ick seer naerstich doende ben met die drie passij stucken voorts met bequameheijt aftemaeken die sijn excellencij my selfs heeft geordijneert, een grafleg[ing] - ende een Verrijsenis en een Hemelvaert Chrisstij.

De selvijge ackoordeeren met opdoening en afdoeningen vant Chruijs Chrisstij.

Van welken drie voornomden stuckens een van opgemaekt is daer Chrisstus ten Heemel opvaert - ende die ander twee [schilderijen] ruym half gedaen sijn."

In 1642 schilderde hij De Nachtwacht, het meest substantiële van de belangrijke groep portretopdrachten uit deze periode, en voor welk werk hij oplossingen trachtte te vinden voor compositionele en verteltechnische moeilijkheden die hij in eerdere werken trachtte te bedwingen.

Rembrandts schilderijen uit het decennium na De Nachtwacht vertoonden een grote variatie in omvang, thema en stijl.

De vroegere neiging om dramatische effecten te bereiken met sterke contrasten tussen licht en schaduw werd ingeruild voor een meer frontale belichting en grotere en meer verzadigde kleurgedeelten.

Deze veranderingen mogen worden gezien als stappen in de richting van een meer klassieke compositie en, gelet op het eveneens expressiever gebruik van penseelstreken, kan ook wijzen op vertrouwdheid met Venetiaanse kunst (Susanna en de ouderlingen).

In deze periode werden Rembrandts productie vaker geëtst dan geschilderd.

In deze grafische werken maakte natuurdrama geleidelijk plaats voor rustige Hollandse plattelandstaferelen.

In de jaren vijftig veranderde Rembrandts stijl opnieuw.

Schilderijen werden weer groter, kleuren rijker, penseelstreken krachtiger.

Hiermee nam Rembrandt afstand van eerder werk en van de heersende mode, die juist meer en meer neigde tot fijn, gedetailleerd werk.

Zijn lichtbehandeling werd ruiger en glans verdween vrijwel geheel.

Zijn geheel eigen benadering van het aanbrengen van verf kan gedeeltelijk zijn ontleend aan het werk van Titiaan en gezien worden in samenhang met het toenmalige debat over afwerking en oppervlaktekwaliteit van schilderijen.

Eigentijdse documenten spreken soms afkeur uit over de grofkorreligheid van Rembrandts penseelstreken en de kunstenaar zelf schijnt bezoekers te hebben ontmoedigd om zijn schilderijen van te dichtbij te aanschouwen.

De bewerking van de verf zou op middeleeuwse technieken kunnen teruggrijpen, toen het schilderoppervlak werd beheerst door mimetische effecten.

Het eindresultaat is een rijk gevarieerde verfbehandeling, diepgelaagd en veelal ogenschijnlijk slordig, maar die vorm en ruimte suggereert in een zowel bedrieglijke als hoogst individuele wijze.

In latere jaren schilderde Rembrandt nog steeds veel Bijbelse thema's, maar de nadruk verschoof van dramatische groepsscènes naar intieme portretachtige figuren.

In zijn laatste jaren schilderde Rembrandt een aantal van zijn meest beschouwelijke zelfportretten (van 1652 tot 1669 schilderde hij er vijftien) en enkele roerende afbeeldingen van zowel mannen als vrouwen (Het Joodse Bruidje, circa 1666) - verliefd, levendig, en voor het aangezicht van God.

Rembrandt schilderde de De Nachtwacht of Het korporaalschap van Frans Banning Cocq en luitenant Willem Ruytenburgh maakt zich gereed, tussen rond 1640 en 1642. Het meesterwerk, dat waarschijnlijk rond 1796-1797 voor het eerst De Nachtwacht werd genoemd, was besteld voor de nieuwe Kloveniersdoelen, verzamelplaats voor de musketiers van verschillende schutterijen.

Rembrandt nam afstand van de conventie om dergelijke schuttersstukken stijf en formeel af te beelden en het is dan ook meer een actiescène dan een opstelling.

Hij toonde een deel van de burgerwacht van wijk II, afkomstig tussen de Damrak en de Nieuwendijk als het vendel bij de poort staat opgesteld en wil optrekken met opgestoken lansen of pieken.


Dit is de laatste blogtoevoeging van de RDS, de stichting stopt met bestaan.

Doordat de Gemeente Eindhoven haar eigen wetgeving aan zijn laars lapt zijn wij genoodzaakt te stoppen.

Wij hebben in 2006 onze deelnemers beloofd dat hun gegevens nooit worden doorgespeeld aan derden, en de Gemeente Eindhoven eist deze gegevens op terwijl op 28 mei 2018 de wet AVG werd toegepast en privacy bescherming belangrijk werd.

De jongeren gaan als vriendengroep verder en nemen het met een nieuwe webmaster over van ons.

De websites zijn verwijderd en wij laten ons officieel opheffen via de Notaris, wij danken U allen voor het vertrouwen in ons en na 18 jaar hebben we ervoor gezorgd dat Roger Dions naam wereldwijd bekend is geworden en zijn werk werd voorgezet.


Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page