Watersnood van 1953
De watersnood van 1953, meestal aangeduid als de watersnoodramp en aanvankelijk ook wel als Sint-Ignatiusvloed of Beatrixvloed, voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953.
De ramp werd veroorzaakt door een stormvloed in combinatie met springtij, waarbij het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee tot extreme hoogte steeg.
Het aantal doden bedroeg 1836 in Nederland, 307 in het Verenigd Koninkrijk, 224 op zee, waaronder 133 bij het vergaan van de Engelse veerboot Princess Victoria, en 28 in België.
De ramp was aanleiding voor de ontwikkeling van sterk verbeterde kustverdediging met de bouw van uitgebreide stormvloedkeringen.
De meest uitgebreide zijn de Deltawerken in Nederland, terwijl in Engeland onder meer de Thames Barrier en een stormvloedkering in de rivier Hull zijn gebouwd.
Een stormvloed kan aan de kust extra gevaarlijk zijn, als hij samenvalt met de vloed, of nog erger, met een springvloed, het tweewekelijkse getij waarin het verschil tussen hoog- en laagwater het grootst is.
De (spring)vloed wordt dan verhoogd met de stormvloed. Dit was de oorzaak van de watersnood van 1953.
Op zaterdag 31 januari stond er bij de Orkney-eilanden boven Schotland een storm met orkaankracht.
Deze zware noordwesterstorm ontwikkelde zich in de loop van de dag over de volle lengte van de Noordzee en stuwde het water in de trechtervormige Noordzee op tot recordhoogte. In de avond en nacht was er sprake van een langgerekt stormveld uit noordwest tot noord, de gevaarlijkste richting. Bovendien duurde de storm erg lang,
De Kooy bij Den Helder meldde zowel op de 31e als op de 1e een daggemiddelde windkracht 8. In Nederland begaven de dijken in het Deltagebied het op veel plaatsen en liepen een groot deel van de provincie Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en delen van West-Brabant onder water.
Zo werd Nederland in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 getroffen door een van de grootste natuurrampen uit zijn geschiedenis, de grootste zelfs sinds 1570 (derde Allerheiligenvloed).
Veel dijken, vooral in het deltagebied, waren te laag en te zwak.
Rijkswaterstaat onderkende dit al in de jaren 20 en werkte aan plannen om binnenwateren van de zee af te sluiten door het aanleggen van nieuwe kunstwerken.
De Afsluitdijk, die gereed kwam in 1932, was een eerste belangrijke aanzet daartoe.
Pas na de crisisjaren en de oorlog werden de eerste werken in Zuidwest-Nederland uitgevoerd: de Botlek, de Brielse Maas (1950) en de Braakman (1952) werden afgedamd.
Toch had de kustbescherming geen prioriteit.
In 1950 werd het reeds bescheiden budget nog eens beperkt; de naoorlogse economische wederopbouw had voorrang.
De ramp van 1953 leidde tot snelle en ingrijpende maatregelen en vormde de directe aanleiding tot de Deltawerken.
In Nederland kostte de ramp aan 1836 mensen het leven.
Daarnaast veroorzaakte de vloed in Zuidwest-Nederland grote schade aan de veestapel, woningen, gebouwen en infrastructuur.
Zo'n 100.000 mensen verloren hun huis en bezittingen.
Tienduizenden dieren verdronken, 4500 huizen en gebouwen werden verwoest en 200.000 hectare grond kwam onder water te staan.
Het Zuid-Hollandse dorp Oude Tonge was de plaats waar de meeste slachtoffers vielen: 305 doden.
Voor veel overlevenden uit de getroffen gebieden vormen de herinneringen aan de ramp een levenslang trauma.
Ook in Engeland, België en Duitsland vonden overstromingen plaats en vielen honderden slachtoffers.
Op zee verloren bij schipbreuken velen het leven.
In de Ardennen ontstond een sneeuwlaag van twee meter ook omdat na de storm nog een aantal dagen een noordelijke stroming koude onstabiele lucht bleef aanvoeren.
De Watersnood van 1953 werd aanvankelijk ook wel aangeduid als 'Sint-Ignatiusvloed', naar Sint Ignatius, wiens naamdag tot 1969 op 1 februari viel (maar sinds 1969 op 17 oktober).
Met deze naam werd een traditie gevolgd om grote overstromingen in het Deltagebied te vernoemen naar de dag van de rooms-katholieke heiligenkalender.
Onder meer de Sint-Elisabethsvloeden van 1404, 1421 en 1424, en de Allerheiligenvloeden van 1532 en 1570 zijn hier voorbeelden van.
De naam 'Sint-Ignatiusvloed' vond echter niet algemeen ingang.
Protestants-christelijken spraken aanvankelijk liever van Beatrixvloed, omdat de watersnood plaatsvond in de nacht na de vijftiende verjaardag van prinses Beatrix.
Deze tweede naam maakte nog minder opgang. Stormramp was een meer zakelijke term, maar te weinig specifiek.
Later werd steeds vaker van 'de Watersnoodramp' gesproken, of van 'de Watersnood', of eenvoudig van 'de ramp (van 1953)'.
Zaterdagavond 31 januari 1953 stond er een zware noordwesterstorm.
Rond middernacht was het aan de zuidwestkust van Nederland laagwater.
Het zou daar dus op zondagmorgen 1 februari tussen 4 en 6 uur hoogwater zijn.
De Stormvloedseindienst maakte vanaf zaterdagmorgen aan de op de dienst geabonneerde autoriteiten melding van de opkomende 'zeer zware noordwesterstorm'.
Tijdens laagwater op die zaterdagavond stond het waterpeil ongeveer even hoog als het normaal bij hoogwater staat.
Bovendien was het springtij, wat betekende dat het waterpeil nog extra zou stijgen.
In de algemene weersverwachting werd die zaterdagavond gewaarschuwd voor 'gevaarlijk hoogwater', toen de hoogst mogelijke staat van alarm.
Deze waarschuwing werd echter door velen in het rampgebied niet gehoord of verkeerd begrepen.
In deze tijd sloot de radio om middernacht en pogingen om deze in de lucht te houden mislukten.
Ook de toen nog bemande telefooncentrales sloten in de avond.
De Grevelingen en Oosterschelde waren in 1953 nog geheel open zee-armen.
Tijdens de rampnacht werd het water daar zeer hoog opgestuwd.
Op de kop van het eiland Schouwen-Duiveland bereikte de waterstand het hoogste niveau van de gehele Nederlandse kustlijn.
Meer landinwaarts, bij Bruinisse, kwamen het opkomende water uit de Grevelingen en de Oosterschelde samen.
Zondagmorgen vroeg kwam het waterpeil daar tot NAP + 4,5 meter.
Een ongeëvenaard record.
Tussen 4 en 6 uur 's morgens braken er overal dijken.
Vooral de noord- en oostkant van de Oosterschelde (Stavenisse, Ouwerkerk, Nieuwerkerk), van de Grevelingen (Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge) en van het Hollandsch Diep (Schuring en 's-Gravendeel) werden zwaar getroffen.
Op sommige plaatsen op Goeree-Overflakkee stroomde het water vervolgens zo hard de polders in, dat dorpen als Oude- en Nieuwe-Tonge binnen ongeveer een half uur twee tot drie meter onder water stonden.
Elders verliep de overstroming geleidelijker en/of kwam het water niet zo hoog.
Zo bereikte het water Ooltgensplaat, een dorp vlak bij Oude- en Nieuwe-Tonge, pas rond 7 uur 's morgens, en steeg het er tot een hoogte van zo'n twee meter.
Op Duiveland werd de hoogste waterstand zelfs pas in de loop van de zondagmiddag bereikt.
Telefoon- en telegraafverbindingen waren door de overstroming beschadigd en onbruikbaar geworden.
Enkele tientallen zendamateurs zetten binnen enkele uren een noodradionetwerk op.
Ze werkten gedurende tien dagen en nachten om met hun zenders radiocommunicatie te verzorgen. Het was in die eerste dagen vrijwel de enige contactmogelijkheid tussen de overstroomde gebieden en de buitenwereld.
In één nacht veranderde 165.000 hectare land in een rampgebied bedekt door de zee.
De overstromingen zetten grote delen van Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant onder water.
Alhoewel een groot gebied werd overstroomd, werden sommige plaatsen veel zwaarder getroffen dan andere.
Door de diverse dijkdoorbraken vielen er op sommige plaatsen veel slachtoffers.
In Stavenisse op Tholen kwamen meer dan 150 mensen om, in Stellendam op Goeree vielen 61 slachtoffers en het Brabantse Fijnaart telde 76 doden.
Het zwaarst werden de zuidzijde van Duiveland en van Overflakkee getroffen.
Daar viel ruim 40% van het totale aantal slachtoffers van deze watersnoodramp.
In Oude-Tonge kwamen 305 mensen om (9,9% van de bevolking), in Nieuwe-Tonge 85 (4%), in Nieuwerkerk 288 (15,4%) en in Ouwerkerk 91 (16,3%).
Het aantal slachtoffers in de genoemde vier dorpen verschilt soms sterk van dat in nabijgelegen dorpen.
In Ooltgensplaat, enkele kilometers ten oosten van Oude- en Nieuwe-Tonge, vielen twee slachtoffers.
In Den Bommel en in Stad aan 't Haringvliet, gelegen aan de noordzijde van Overflakkee, kwamen respectievelijk negen en nul mensen om.
En terwijl er honderden doden in Nieuwerkerk en Ouwerkerk vielen, kwam er in het aan de noordzijde van Duiveland gelegen Bruinisse slechts één inwoner om het leven.Begraafplaats rampslachtoffers Oude-Tonge.
De meest waarschijnlijke oorzaken voor dergelijke verschillen in aantallen slachtoffers zijn
de richting van de waterstromen;
hoogteverschillen binnen polders;
de kwaliteit van binnendijken;
de kwaliteit van het plaatselijk bestuur;
de vaak deplorabele staat van met name arbeiderswoningen.
Deze factoren maakten het verschil tussen een kolossale ramp zoals in Oude-Tonge en Nieuwerkerk of een noodlottige overstroming zoals in Ooltgensplaat of Bruinisse.
Op tal van andere plaatsen vielen ook slachtoffers te betreuren of vonden opvallende gebeurtenissen plaats.
Op Texel verdronken zes polderarbeiders op weg naar een bedreigd dijkvak.
Bij Cadzand sloeg water over de dijk en bij Kruiningen werd door de nog openstaande coupure de veerhaven geheel weggeslagen.
In zeer korte tijd liep de Kruiningerpolder (1400 hectare) onder water.
Het water stroomde aan de noordkant van Dordrecht binnen.
In Rotterdam werd een recordwaterhoogte gemeld en kwamen delen van Rotterdam-Zuid onder water te staan.
Op het eiland Rozenburg waren de dijken doorgebroken.
In Stellendam stond het water tot aan de zolders van de huizen.
Veere stond onder water.
Bij Wolphaartsdijk sloeg een gat in de dijk, en ook bij Ossenisse was de dijk doorgebroken.
De Nieuwerkerkpolder en Suzannapolder overstroomden.
Bij Rammekens sloegen gaten in de dijk.
Reigerspolder en gedeelten van Zuid-Beveland stonden onder water.
Rilland-Bath was geïsoleerd.
Stavenisse stond onder water, in Zeeuws-Vlaanderen braken er een paar dijken door.
Een dubbeltje op zijn kant, monument op de Groenedijk bij Nieuwerkerk aan den IJssel.
Circa de helft van het totale aantal slachtoffers viel in de nacht van zaterdag op zondag.
De zondagmiddag daarop zorgde het getij in combinatie met harde wind ervoor dat vele overlevenden van de nacht tevoren toen alsnog de dood vonden.
Veel huizen die de eerste vloed hadden doorstaan (met de bewoners op zolders of op de daken) stortten alsnog door de sterke stroming ineen.
De hulpverlening van buiten de door het water aangetaste gebieden kwam de eerste dag nog nauwelijks op gang, de schaal van de catastrofe werd pas maandag goed duidelijk.
In Zuid-Holland dreigde een dijkdoorbraak van Schielands Hoge Zeedijk bij Nieuwerkerk aan den IJssel.
Dit werd ternauwernood voorkomen doordat de 21-jarige Cor Heuvelman samen met Hannes van Vliet, toen 28, het schip van schipper Arie Evergroen uit Ouderkerk op last van de burgemeester Jaap Vogelaar het 18 meter lange schip 'Twee Gebroeders' dwars voor het gat in de dijk manoeuvreerden en zo het gat dichtte.
Het overstromen van grote delen van Zuid-Holland werd hierdoor voorkomen.
Opmerkelijk is dat in hetzelfde Nieuwerkerk aan den IJssel ook al in 1682 en 1717 bressen in Schielands Hoge Zeedijk gedicht werden door er een schip tegen te plaatsen.
Tegelijk met de watersnood in Nederland vonden ook in België, Groot-Brittannië en Noordwest-Duitsland overstromingen plaats. In België braken op 37 plaatsen dijken.
Diverse kleinere en grotere steden aan de kust en langs de Schelde liepen (deels) onder.
De binnenstad van Oostende stond geheel onder water, na doorbraak van de naburige zeedijk.
Ook Antwerpen werd getroffen.
Langs de kust en de Schelde vonden vele dijkverhogingen plaats na de watersnood.
In Engeland kwam de ramp als een grote verrassing.
Daar werd 1.600 kilometer kust verwoest en kilometers dijk beschadigd, waardoor 1.000 vierkante kilometer aan land overstroomde.
30.000 mensen moesten geëvacueerd worden.
Na de watersnood werden in Engeland plannen gemaakt die onder andere resulteerden in de Thames Barrier.
Heel Nederland luisterde continu via de radio naar het nieuws over de ramp, dat grote indruk maakte.
Radioverslaggevers als Jan de Troye en Arie Kleijwegt van de VARA, Siebe van der Zee van de AVRO en Herman Felderhof en Goos Kamphuis van de NCRV maakten indringende verslagen. Omdat het zeer moeilijk was het rampgebied binnen te gaan werden de uitzendingen noodgedwongen vanuit de randgebieden gemaakt.
Alleen daar was PTT-verbinding met de zenders in Hilversum mogelijk. Voor de hulpverlening noodzakelijke verbindingen vanuit het Nederlandse rampgebied werden vaak door radiozendamateurs verzorgd.
Een verslaggever van de Volkskrant, Carel Enkelaar, was zo voortvarend om op zondag 1 februari een Dakota te huren en met fotograaf Jan Stevens en piloot Willem van Veenendaal een vlucht boven het rampgebied te maken.
Na de vlucht stelde Van Veenendaal telefonisch de president-directeur van de KLM Plesman op de hoogte van hun bevindingen.
Plesman heeft vervolgens bij de regering de ernst van de situatie onder ogen gebracht.
Mede dankzij deze inlichtingen en vooral de gemaakte fotoreportage kwam de binnen- en buitenlandse hulpverlening op gang.
Een grote landelijke hulpactie kwam op gang, ondersteund door de radio.
De NCRV-presentator Johan Bodegraven werd beroemd met de zeer succesvolle - en eerste massale - geldinzamelingsactie Beurzen open, dijken dicht.
Zowel op lokaal, nationaal en internationaal niveau werd veel hulp geboden - in totaal zou er zo'n 138 miljoen gulden (62,5 miljoen euro) worden opgehaald voor de getroffenen.
Ook werden er vanuit de hele wereld hulpgoederen (kleding, huisraad, linnengoed en voedsel) gestuurd.
Het Nederlandse Rode Kruis ontving zoveel goederen dat ze na enige tijd niet meer wist wat ze ermee aan moest.
Een deel van de goederen is vervolgens verscheept naar andere rampgebieden of landen in de derde wereld.
Al in 1953 werd begonnen met de wederopbouw van de getroffen gebieden.
Vooral de Scandinavische landen leverden veel bouwmaterialen, soms zelfs hele prefab-huizen.
In heel Zeeland kan men ook nu nog huizen naar Zweedse, Noorse, Deense of Finse snit zien.
De Franse regering stuurde als eerste genietroepen naar de Nederlandse rampgebieden.
Ook de Belgen, Amerikanen, Duitsers en Engelsen schoten te hulp.
In de Nederlandse politiek kwam de discussie over de dijkbeveiliging op gang.
De Deltacommissie werd ingesteld en het Deltaplan werd geboren, dat onder meer de afsluiting van enkele zeearmen behelsde.
De wederopbouw en de totstandkoming van de Deltawerken brachten veel werkgelegenheid naar Zeeland.
Bovendien was er door de hulp zoveel geld binnengekomen, dat veel slachtoffers financieel beter af waren dan voor de ramp.
De provincie maakte in de jaren na de watersnood een bloeiperiode door, waardoor men in een paar jaar tijd tientallen jaren vooruitging.
In Zeeland kent men daarom het cynische grapje: 'Heer, geef ons heden het dagelijks brood en elke vijf jaar een watersnood'.
Voor heel Nederland groeide het bruto binnenlands product in het jaar van de ramp volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek met 8,4 procent, een ongehoord hoog percentage.
De rijksoverheid schroefde de consumptie met tien procent op en de investeringen waren in 1953 zestig procent hoger dan het jaar ervoor.
Dit alles gaf een krachtige positieve impuls aan de Nederlandse economie.
Kort na de ramp verzochten de burgerlijke autoriteiten het Rode Kruis om te zorgen voor de administratie van slachtoffers.
Tot eind september 1953 publiceerde het Rode Kruis regelmatig overzichten van omgekomen en vermiste personen.
De laatst gepubliceerde lijst is van eind september 1953 en telt 1795 slachtoffers.
Ze zijn als volgt over de provincies verdeeld:
Noord-Brabant: 247
Noord-Holland: 7
Zeeland: 864
Zuid-Holland: 677
Op het Watersnoodmonument in Kruiningen staat een jonge vrouw met in een deken gewikkeld kind, waarvan alleen een handje te zien is. Op de sokkel lees je de volgende tekst :
HOORT GIJ DE ZEE ACHTER MIJN HART? DAN ZAL IK HEEN ZIJN, EN GIJ ZULT MET DE ZEE ALLEEN ZIJN. DE GOLVEN ZULLEN BREKEN IN UW HART.
Later werd bekend dat er in Nieuwerkerk (Zeeland) tijdens de rampnacht nog twee kinderen zijn geboren.
Beide kwamen met hun moeders om het leven.
Verder staan er in de slachtofferlijst 97 vermiste of (nog) niet geïdentificeerde personen.
Daar moeten de twee pasgeborenen aan worden toegevoegd.
Na publicatie van de 'Volledige lijst' zijn er nog slachtoffers teruggevonden en geïdentificeerd. Het aantal vermisten of niet-geïdentificeerden is dus lager, maar het precieze aantal is onbekend.
Afgelopen jaren zijn er nog graven opgegraven en heeft men door middel van DNA van de nabestaanden hun namen op het graf kunnen laten zetten, zodat ze niet langer een onbekend graf zijn uit die tijd.
Naast de slachtoffers in Nederland vergingen er enkele onder Nederlandse vlag varende schepen.
Ter hoogte van Egmond aan Zee vergingen de haringkotter YM 60 Catharina Duyvis en de kustvaarder Salland, respectievelijk met 16 en 7 bemanningsleden.
Onderweg van Cuxhaven naar King's Lynn moet ook de kustvaarder Westland met een tienkoppige bemanning zijn vergaan.
Van de YM 60 en de Salland zijn later enige restanten teruggevonden.
Van de Westland ontbreekt sinds de ramp elk spoor.
In totaal zijn er tijdens de noordwesterstorm van 1953 hoogstwaarschijnlijk 33 Nederlandse zeelieden omgekomen.
Het totale aantal personen, verblijvend in Nederland of op een Nederlands schip, van wie bekend is dat zij omgekomen zijn door of tijdens de noordwesterstorm of de watersnoodramp van februari 1953, komt daarmee op 1795 + 2 + 33 = 1830 personen.
Vaak wordt het aantal slachtoffers van de overstromingen, dus zonder de omgekomen zeelieden, gesteld op 1835.
Dat is het voorlopige aantal slachtoffers zoals in februari 1954 door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerd.
Het verschil met de hier genoemde bronnen is onverklaarbaar, aangezien de basisgegevens van het CBS verdwenen zijn.
Waarschijnlijk is het toepassen van verschillende criteria de belangrijkste oorzaak.
Op de 'Volledige lijst' van het Rode Kruis staat ten minste een persoon die op zondagmorgen een natuurlijke dood is gestorven.
Verder staan er enkele militairen op die resp. op 2 en 4 februari tijdens reddingswerk omkwamen.
Tot slot zijn er waarschijnlijk personen als gevolg van de watersnoodramp overleden nadat zij waren geëvacueerd. Hun aantal is onbekend.
Het KNMI spreekt van 1836 slachtoffers.
Dit kan als volgt worden verklaard: zaterdagmorgen 31 januari werd er een kind geboren, maar omdat het weekend was, was het gemeentehuis gesloten en kon er dus nog geen aangifte van de geboorte gedaan worden; dit moest na het weekend gebeuren.
In de nacht van zaterdag op zondag vond echter deze ramp plaats, waarbij ook deze moeder met haar baby in de golven verdwenen.
In België verdronken gedurende de ramp 28 mensen.
In Engeland verloren 307 mensen het leven als gevolg van deze watersnoodramp.
In totaal zijn door de februaristorm van 1953 ongeveer 220 mensen op zee omgekomen, waaronder 133 opvarenden van de Engelse veerboot Princess Victoria.
In binnen- en buitenland werd massaal kleding, geld en goederen ingezameld ten behoeve van de getroffenen.
De Nederlandse radio produceerde een wekelijks geldinzamelingsprogramma onder het motto Beurzen open, dijken dicht.
De beroepsvoetballers Bram Appel en Theo Timmermans organiseerden samen met andere, in het buitenland spelende, Nederlandse voetballers een officieuze interland tegen Frankrijk om zo geld voor de slachtoffers van de ramp in te zamelen.
Het 'uitschot' (zoals de profs in Nederland in die dagen werden bestempeld door de KNVB, voor wie 'betaald voetbal' nog een sportieve doodzonde was) speelde op 12 maart 1953 voor 8.000 toegestroomde landgenoten in Parijs tegen het veel sterker geachte Frankrijk en won met 1 - 2.
Deze voetbalwedstrijd zou de geschiedenis ingaan als de watersnoodwedstrijd.
De watersnood van 1953 heeft een belangrijke plaats in de Nederlandse geschiedschrijving en droeg middels die geschiedschrijving bij aan de Nederlandse identiteitsvorming in de decennia erna.
Selma Leydesdorff probeerde in 1993 in haar op oral history gebaseerde onderzoek naar de Zeeuwse ramp het nationale perspectief te verlaten opdat de getroffenen hun eigen geschiedenis zouden kunnen vertellen.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het boek 'Het water en de herinnering'. Met de hierin weergegeven interviews zijn lijnen getrokken tussen de individuele herinneringen en is gekeken naar waar de overeenkomsten liggen.
Wat opvalt, is dat de herinnering voor een deel collectief is, gebonden aan de regionale gebeurtenissen en omstandigheden.
De geïnterviewden hebben wel geprobeerd een plaats te zoeken in de nationale herinnering, maar hebben die niet gevonden.
Zij herkennen zich niet in de nationale trots, de Deltawerken, het spreekwoordelijke 'luctor et emergo' (ik worstel en kom boven), de wapenspreuk van de Zeeuwen.
Ze zijn er wel trots op, maar hun denken valt in de reeks: water, verdriet, bijna verdrinken, redding en veiligheid.
Nationaal zou de reeks ongeveer luiden: Nederlandse identiteit, wederopbouw, beheersbaarheid van de natuur, technologische vernieuwing.
In ieder geval een reeks waarin persoonlijk leed en bestaande angst van ondergeschikte betekenis zijn.
Na het gezamenlijke in de herinnering van de geïnterviewden houdt collectiviteit op.
Er volgt een verhaal over verdriet, verwerking en terugkeer naar het vernielde land.
Niet alle geïnterviewden zijn slachtoffer gebleven, hoe zij worstelend zijn bovengekomen, bepaalt hun beeld van de ramp.
Kees Slager gaf in zijn boek 'De ramp' een reconstructie van gebeurtenissen en beslissingen door diverse instanties (1992; negende, uitgebreide druk 2013).
Hij ging ook in op de oorzaken en de gevolgen van de ramp.
Daarvoor deed hij uitvoerig onderzoek in archieven en sprak met ruim 250 ooggetuigen.
Hij onthulde niet eerder gepubliceerde feiten over vergeefse waarschuwingen voor de te zwakke zeewering, verwaarloosde dijken en slecht toegeruste hulporganisaties.
Het boek geeft een verslag van wat er zich van uur tot uur en van plaats tot plaats afspeelde.
De watersnood van 1953 is opgenomen in de Canon van Zeeland en de Canon van Nederland. De commissie-Van Oostrom zag de ramp als een van de vijftig essentiële onderwerpen voor de Nederlandse geschiedenis in het voortgezet onderwijs.
In 1988 namen The Amazing Stroopwafels het lied 'Voor De Storm' op.
Dit lied gaat over de belevenissen van een jongen op Schouwen-Duiveland de dag voor de storm uitbrak.
Ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de ramp schreef Douwe Eisenga 'Requiem 1953', een groot werk voor koor en orkest.
Componist Jan Bosveld schreef een concertwerk voor fanfareorkest over de ramp en de herdenking ervan in het dorp Oude-Tonge waar in 1953 vele dorpelingen verdronken.
De compositie, die in 2009 in première ging te Oude Tonge, is getiteld 'Grijsoord'.
In 2009 kwam de film 'De Storm' uit van regisseur Ben Sombogaart.
De belangrijkste spelers zijn Sylvia Hoeks en Barry Atsma.
Deze film kijken we vrijdagavond 2 februari 2018 om 20.00 uur online....
De straten in de Rotterdamse wijk Pendrecht zijn vrijwel allemaal vernoemd naar Zuid-Hollandse, Zeeuwse en Brabantse plaatsen die door de watersnoodramp werden getroffen. Centraal in de wijk ligt Plein 1953.