Kruistochten
De bekendste kruistochten of kruisvaarten zijn de religieus geïnspireerde militaire ondernemingen die westerse christenen tussen 1096 en 1271 ondernamen voor de herovering of het behoud van de heilige plaatsen in Palestina tegen de islam.
Het is een vroeg voorbeeld van de Europese expansiebeweging die op gang kwam nadat er in de tiende eeuw een einde was gekomen aan de invasies van Europa door Vikingen, Moren en Aziatische steppevolkeren (de Hunnen).
De krijgsheren die zich eerder tegen elkaar en de bevolking richtten, werden nu bij elkaar gebracht door de overtuiging dat de door het christendom als rechtmatig eigendom beschouwde heilige plaatsen in het Heilige Land bevrijd moesten worden van de islamitische heersers, die ze sinds 638 veroverd hadden.
Op het Iberisch Schiereiland vonden kruistochten plaats in het kader van de reconquista.
Andere kruistochten zijn de relatief onbekende Noordelijke Kruistochten, waarvan die door de Duitse Orde of Teutonische Ridders de belangrijkste waren.
Hun actiegebied was vooral gelegen rond de Oostzee. Een groot deel van de aldaar gevestigde wereldlijke macht verloren zij weer in de Slag bij Tannenberg (1410).
Ook in andere religieus gemotiveerde conflicten gedurende de late middeleeuwen zette de Katholieke Kerk het middel van de kruistocht in, zoals tegen ketters als de katharen en heidenen.
Latere militaire operaties op land en ter zee tegen de moslims, zoals de Slag bij Lepanto in 1571, kunnen worden gezien als een voortzetting van de kruistochten.
In overdrachtelijke zin kan met kruistocht elke ideologisch gemotiveerde, heftige poging om verandering te bewerkstelligen, aangeduid worden, al dan niet met een positieve of negatieve connotatie.
De kruistochten begonnen als een poging van de christenen om Jeruzalem, de heiligste plaats in het christendom, op de moslims te heroveren.
De kruistochten waren dan ook een laat antwoord op de verovering van het Nabije Oosten.
Ze hadden een aantal specifieke kenmerken.
Zo begonnen ze meestal met een oproep door de paus.
De oproep werd daarop verspreid door middel van een pauselijke bul en preken van geestelijken.
Formeel waren alleen kruisridders gerechtigd om op kruistocht te gaan (dat veranderde in 1213).
De kruistochten werden gefinancierd door een specifieke belasting, zoals de cruzada of de 'Saladintiende'.
Een laatste kenmerk is dat kruisvaarders een aflaat ontvingen.
Hoewel kruistochten later als een bijzondere categorie oorlogen werden beschouwd, zagen tijdgenoten dat anders.
De kenmerken van de kruistocht liepen parallel aan de zogenaamde rechtvaardige oorlog (bellum justum).
De rechtvaardige oorlog was een Romeins concept dat in de christelijke traditie geïntegreerd werd door Augustinus.
Thomas van Aquino en Gratianus werkten zijn ideeën verder uit.
Drie kenmerken stonden centraal: de oorlog moest worden uitgeroepen door een legitieme autoriteit, worden gevochten voor een rechtvaardig doel, en gevochten worden met een juiste intentie.
De kruistocht voldeed aan al deze voorwaarden: de legitieme autoriteit was de paus, het doel was de bevrijding van Jeruzalem, en de intentie van de strijders was juist, omdat ze religieus gemotiveerd was.
Overigens werd de term kruistocht of kruisvaarder aanvankelijk niet gebruikt, hoewel wel gesproken werd van ridders van het kruis of ridders van Christus.
De kruisvaarders zagen zichzelf vooral als pelgrims.
De oorspronkelijke verovering van Palestina door islamitische strijdmachten had aanvankelijk nauwelijks een storende werking op de pelgrimage of bedevaart naar de heilige plaatsen van de christenen, zoals Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth.
In het jaar 1009 echter liet de Fatimidische kalief van Caïro, Al-Hakim, de Heilig Grafkerk vernietigen.
Zijn opvolger stond het Byzantijnse Keizerrijk toe om de kerk te herbouwen en pelgrimage werd weer toegestaan.
In 1056 werden 300 Christenen verbannen uit Jeruzalem en werd het Europese christenen verboden om de Heilig Grafkerk binnen te gaan.
Motivaties om op kruistocht te gaan
Bescherming van de Kerk tegen andersdenkenden.
Bevrijding van Jeruzalem.
De islamitische veroveringen ongedaan maken.
De Oosterse Kerk herenigen met de Kerk van Rome.
Uitbreiding van de wereldlijke macht naar het oosten.
Tijdens de kruistochten ontvingen de deelnemers een algehele aflaat.
Na de plundering van Constantinopel in 1204 door de Latijnse kruisvaarders wist het Byzantijnse Keizerrijk uiteindelijk in 1261 Constantinopel terug te veroveren, maar zijn macht keerde nooit volledig terug en het rijk viel uiteindelijk in 1453 in handen van de islamitische Turken, de Ottomanen.
In de steek gelaten door het Westen, konden de ridderorden de christelijke enclaves niet langer houden tegen de steeds toenemende druk van de islam. Het sterke Krak des Chevaliers van de Hospitaalridders viel in 1271, Tripoli in 1289, Sidon en Beiroet, Tyrus en Akko ten slotte in 1291.
Meer over de kruistochten...