top of page

Roma in Nederland in de 19e eeuw

Algemeen wordt aangenomen dat Roma (en Sinti, eigenlijk een substam van de Roma) al eeuwenlang in groepen rondreisden, ook door de Lage Landen.

In de 19e eeuw moeten ze dus ook in Nederland aanwezig zijn geweest.

Kan het zijn dat Nederlandse reizigers zich in de 19e eeuw al vermengden met Roma? Stammen Nederlandse woonwagenbewoners van nu deels van hen af?

Ik heb bijvoorbeeld in een van de reizigersstambomen een vrouw gevonden die rond 1820 geboren was in Polen, terwijl haar broer in Frankrijk geboren was.

Kan het zijn dat zij van Roma-afkomst was?

Zigeuners, reizende heidenen, Bohemers

Na twee dagen virtueel door te brengen in de historische krantenbank Delpher.nl heb ik een hele andere indruk gekregen.

Van 1800 tot 1850 waren er helemaal geen zigeuners, Bohemers, reizende heidenen of hoe ze ook genoemd werden in Nederland.

Dat er wel veel over geschreven werd was omdat men in heel Europa gefascineerd was door deze groep.

Hun bijzondere kleding, leefwijze, rituelen en uiterlijk kregen veel aandacht in de media.

Ook waren ze een inspiratiebron voor de kunst.

Tegelijkertijd was men bang en wantrouwend als het om zigeuners ging.

Het waren immers reizende heidenen?

Daarom kopieerden Nederlandse kranten ook gretig buitenlandse nieuwsberichten waarin zij verdacht werden van bedelarij, brandstichting en diefstallen, evenals berichten uit plaatsen in Duitsland en België waar zich een “zigeunertroep” bevond, waarbij de gemeente alles in het werk stelde om de groep zo snel mogelijk te verwijderen.

Het taalgebruik hierbij was opmerkelijk. Men schreef over het “neerstrijken” en “verwijderen” van “troepen”, alsof er sprake was van een sprinkhanenplaag.

De eerste Roma in Nederland

De slechte reputatie van zigeuners was hun vooruitgesneld, toen er voor het eerst melding in Nederland van werd gemaakt in 1850:

In de vorige week arriveerde alhier een troep vreemdelingen, voerende den familienaam Rosenberg, bestaande in vader, moeder, 7 kinderen van 24 tot 2 jaren oud en in een kleinkind van drie maanden.

Zij spraken de Hoogduitsche en Fransche talen, gaven voor tooneelspelers te zijn […].

Daar deze troep geen gunstig voorkomen had en op het oog in armoedige omstandigheden verkeerde, werd dezelve op last van den Commissaris van policie voorleden donderdag gevisiteerd […] en werd bevonden dat de tien vreemdelingen gezamentlijk tachtig cents aan kontanten bezaten, terwijl hunne pakaadje (bagage) de blijken droeg van de diepste armoede. De volgenden morgen bragten drie klein-winkeliers aan het bureau van politie klagten in wegens zakkerollerij, waarschijnlijk door twee vreemde, zonderling gekleede vrouwen gepleegd. […] de troep [is] met een dwangpas over de Hannoversche grens uit dit Rijk [..] gezet, en hiermede moest haast worden gemaakt, aangezien de moeder op het punt stond den troep met één te vermeerderen, en er zelfs vrees bestond, dat dit evenement ten burele van policie zoude plaats hebben.

Uit gebrek van eenig bewijsmiddel was de zaak voor geene vervolging vatbaar […]

De leden van dezen nomadentroep, welke het uiterlijke van de zigeuner type bezaten, waren gedurende hunne omzwervingen in bijna alle landen van Europa geboren, terwijl de stamvader herkomstig was uit het dorp Ebstirf in Hannover.

Zij gaven voor Christenen te zijn, doch hadden het uiterlijke van Israëlieten.

Heden zijn op nieuwe twee leden dezer familie opgepakt en over de Hannoversche grens uitgezet. Groninger courant, 10 december 1850

De tweede golf

Pas in 1868 kwamen er nieuwe groepen aan in Nederland.

Het ging om een paar gezinnen, die in wisselende samenstellingen vanaf Almelo door Nederland trokken, ongeveer vijftig personen in totaal.

Volgens de kranten waren ze afkomstig uit Oostenrijk, en wilden ze via Antwerpen naar Amerika.

Elke plaatselijke krant deed omstandig melding van de komst van deze families, de samenstelling daarvan, en zelfs het aantal tenten, karren, paarden of ezels.

In elke plaats waar ze kwamen, kregen ze een buitenterrein toegewezen dat door de politie werd bewaakt.

Burgers liepen massaal uit om ze te bezichtigen.

Die zagen dan hoe men tenten opbouwde en in ketels eten maakte.

De vrouwen rookten net als de mannen tabak, wat shockerend!

In Leiden en Rotterdam was er sprake van baldadigheden. Belangstellenden drongen zich tussen de tenten en opgeschoten jongens trokken zelfs de tenten om, terwijl er nog kinderen in lagen te slapen.

De politie deed weinig om dit te voorkomen.

De mannelijke leden van deze groepen boden soms hun diensten aan als ketellappers, maar in de praktijk leefden deze reizigers van aalmoezen.

Ze zagen er zo haveloos en vervuild uit dat burgers hen ook ongevraagd geld en eten gaven. Toch gaven diverse reporters uit die tijd uiting aan hun wantrouwen: deze mensen schenen geldige buitenlandse paspoorten te hebben en ze betaalden in winkels met groot geld!

Waren ze wel echt zo arm?

Of was dat armoeiige uiterlijk een middel om geld los te kloppen bij goedhartige dorpelingen? Opgejaagd door gemeentebesturen en de politie bereikten de families via Hoogstraten Antwerpen.

Kennelijk is er daar iets mis gegaan, want de groep ging niet scheep naar Antwerpen.

Het nieuwe plan was om naar Frankrijk te reizen, om zich te voegen bij een groep van driehonderd personen die daar al was.

Maar aan de Franse grens werden ze tegengehouden.

Weer werden ze van dorp naar dorp opgejaagd.

Via Noord-Brabant en Limburg zijn ze bij Roermond de grens naar Duitsland weer overgegaan.

Een nieuwe groep, een nieuwe bestemming

Een jaar later, in 1869 kwamen er weer verschillende gezinnen naar Nederland.

Het ging om kleinere groepjes, voornamelijk gezinnetjes, die die zeker zo armoedig en haveloos waren als die van het jaar daarvoor.

Een aantal had ter hoogte van Groningen Nederland bereikt, maar ook een Brabant zwierven er een handjevol rond.

Dit maal hadden ze een of meerdere beren bij zich.

Ze gaven als bestemming Engeland op.

Of ze nu wilden of niet, ze werden door de marechaussee voortgedreven en de Belgische en Pruisische grenzen overgezet.

Hoewel het om kleine aantallen ging, was de aanwezigheid van deze ongewenste vreemdelingen aanleiding om te discussiëren over het aanscherpen van de Vreemdelingenwet.

Want de rechtsgrond om deze mensen uit te zetten was wankel: ze waren voorzien van geldige buitenlandse paspoorten, kwamen om hun ambacht uit te oefenen, hadden ruimschoots geld en voldoende middelen van bestaan.

In 1872 bereikten Oost-Europese reizigers Groningen in grotere aantallen: bij Nieuweschans bevonden zich 35 personen met 20 paarden, in Noordbroek waren er 22 met 9 paarden en drie tenten.

Ze waren vreedzaam en “vertoonden geen neiging tot dieverij”.

Ze hielden zich bezig met roken en paardrijden.

Hoewel het opperhoofd voornaam gekleed was met een wijde mantel en zilveren staf, zagen ze er haveloos en “niet schilderachtig” uit.

Ze spraken gebrekkig Frans en Duits, en kwamen kennelijk uit Moldavië.

De marechaussee voerde hen terug naar Duitsland.

In 1875 en 1876 kwamen kleine groepjes via België Nederland binnen, het ging voornamelijk om gezinnen die beren met zich meevoerden.

Streng bewaakt door de marechaussee werden ze naar België of Pruissen gedeporteerd.

In Sittard werd in 1879 een kamp opgericht met ongeveer 30 personen, zes tenten en negentien mooie paarden.

Ik vermoed dat dit de groep was die zich in 1872 in Groningen vertoonde.

Voor het eerst werd er in kranten ook positief geschreven over de vreemdelingen, voor wie nog steeds hele dorpen uitliepen om ze te bezichtigen.

Men constateerde in Sittard dat ze waardig overkwamen, ze bedelden niet, ze hadden geld. De paarden waren fraai en werden uitstekend verzorgd door een van de jongens.

Men kon er tegen een kleine vergoeding oude ketels laten herstellen.

De hoofdman en zijn vrouw waren versierd met zilveren en gouden munten.

De mensen wasten zich behoorlijk.

Op zondag gingen ze in vol ornaat naar de kerk, daarna gingen ze wandelen, net als andere burgers.

Na een paar dagen gingen zij naar Roermond.

Het kan zijn dat niet elke verslaggever goed in aantallen schatten was.

Het kan ook zijn dat groepen Roma zich soms verenigden en dan weer uiteen viel.

Want een paar dagen later kwam er een groep “van veertig a vijftig” personen in

‘s-Hertogenbosch aan, wel nog steeds met negentien paarden.

De groep had Hongaarse papieren, men sprak gebrekkig Duits en Frans.

Tegen betaling van 20 centen mocht men hen in het overigens afgeschermde kamp (gemeentemaatregel) bekijken.

Men zag de mannen ketels repareren, de vrouwen trokken aan blaasbalgen, verstelden kleding en kookten.

Terwijl de kinderen blootsvoets waren, droegen de mannen en ook een aantal vrouwen hoge zwarte laarzen.

De vrouwen droegen kleurige japonnen en een zijden doek over hoofd.

Men vond het mooie mensen.

Het hoofd droeg een buis met zilveren knopen.

De hoofdman en zijn vrouw hadden hun zilver- en borduurwerk tentoongesteld, daaruit leidde men af dat ze pronklievend waren.

Alle vreemdelingen waren katholiek.

Tot verwondering van de burgers bleken ze niet te stelen, te bedelen of mensen aan te spreken, en gaven bescheiden antwoord als hen iets gevraagd werd.

“Het lijken wel aristocraten vergeleken met de troepen die wij vroeger zagen.”

Na een aantal dagen trok de groep verder richting Utrecht.

Het moeras in gestuurd...

Een groep van ongeveer vijftien personen werd korte tijd later gesignaleerd bij Mierlo.

De marechaussee begeleidde hen via Helmond naar Milheeze.

Van daaruit werden ze de Peel ingestuurd, richting Venray.

Dat dit dramatische gevolgen had kunnen hebben, daar zat de marechaussee niet mee – opgeruimd staat netjes, dacht men.

De Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant schreef: “Voor iemand, in den Peel onbekend, is ’t al heel moeielijk, zoo niet gevaarlijk, dien door te trekken, vooral met zoo’n licht tentwagentje als dat van deze Heidens.

Al spoedig dan ook zouden ze in ’t moeras vastgeraakt zijn”.

Gelukkig was er een Milheezenaar, Thomas Werts, die de Peel op zijn duimpje kende.

Hij ontfermde zich over de groep en zorgde dat ze veilig in Venray aankwamen, waar ze de grens werden overgezet.

Overal ongewenst

Groepen Roma bleven Nederland aandoen.

Soms met beren, soms met alleen paarden, een ezeltje of geiten.

Soms met karren, maar vaak ook lopend, de vrouwen met een zuigeling op de rug gebonden. Merendeels haveloos, vervuild, deerniswekkend.

De media bleven er nadrukkelijk over berichten en volgden hun bewegingen op de voet.

En nog steeds werden buitenlandse nieuwsberichten gretig overgenomen, vooral die over vermissingen en diefstallen van kinderen waar Roma van verdacht werden.

Hierdoor zorgde een incident bij Zwijndrecht, waarbij een Roma een spelend kind overeind hielp, voor grote consternatie.

Aangezien de Nederlandse autoriteiten de vreemdelingen niet of nauwelijks geregistreerd hebben, weten we niet zeker of het steeds om dezelfde families ging die zich in Nederland lieten zien.

Want de groep rondom hoofdman Kalderash (die met de negentien paarden) werd beschreven als eerlijk en waardig.

Zij hadden geen beren en werkten als ketellappers.

Anderen, in kleinere groepjes leken te opereren, hadden soms een of meerdere beren bij zich. Zij pleegden brutale diefstallen, dwongen geld af of haalden wisseltrucs in winkels uit.

Een constante voor beide groepen was dat ze voortdurend de politie achter zich aan hadden en de grens over werden gezet.

De laatste decennia van de 19e eeuw werd de grensbewaking van Nederland enorm opgeschroefd.

Aangezien Duitsland en België de vreemdelingen ook niet wilde hebben, ontstonden er bijna pingpongwedstrijden waarbij de vreemdelingen het balletje waren.

Soms ontstond er een patstelling, zoals in december 1886 tussen Budel en Hamont.

Het moet de Kalderashgroep geweest zijn.

Behalve balen huiven waar ze tenten van maakten bezaten ze niets meer.

Ze hadden geen levensmiddelen en geen geld.

De gemeente liet spijs en drank brengen.

Dit was een zware last voor de gemeente Budel, dus men liet de vreemdelingen over de grens brengen.

De burgemeester van Hamont liet hen direct weer terugbrengen.

De inwoners van Budel en Hamont profiteerden van de strijd om de Roma, ze hadden genoeg gelegenheid om massaal de “wilde mannen” te bezichtigen.

Ze zagen dat de mensen er gezond uitzagen, alleen had de vrouw van de hoofdman haar been gebroken.

Vooral het hoofd maakte indruk op de dorpelingen, met zijn golvende zwarte haar en indrukwekkende lengte.

Zowel Pruissen als België bewaakten de grenzen streng, en wilden de vreemdelingen niet opnemen.

Daarom werd de groep van Kalderash per trein naar Limburg vervoerd.

In januari 1887 bereikte de groep Eijsden.

Zijn vrouw werd vanwege haar gebroken been op een ladder gedragen door een aantal mannen.

De groep bestond uit zeven of acht gezinnen met veel kinderen.

De burgemeester liet dagelijks tien broden brengen en takkenbossen zodat ze vuurtjes konden maken.

“Hoe de arme menschen het onder een oud stuk doek, tot een tent uitgespannen, bij een smeulend houtvuurtje, half naakt, blootsvoets uithouden, in een kouden nacht, is een raadsel”, […] “Honderden hebben met eigen oogen wichtjes van twee of een jaar kunnen zien, die niets dan een vod over den rug hadden hangen en verder geheel naakt in slijk en sneeuw ronddribbelden.”

De groep bleek uit zeventien personen met de Hongaarse nationaliteit en achtentwintig met de Griekse nationaliteit te zijn.

Dit bemoeilijkte de onderhandelingen die waren opgestart met Oostenrijk over opzending van de groep.

Het kostte het Rijk dagelijks drie gulden om de groep van levensonderhoud te voorzien. Tenslotte werd de groep op last van het ministerie van Justitie op de trein naar Passau in Beieren gezet.

In galop naar de grens

Nieuwe groepen bleven komen, afkomstig uit Bosnië, Warschau of Boedapest.

Soms voerden ze beren of zelfs kamelen met zich mee en noemden ze zich kunstenmakers. Meestal zagen ze er vuil en armoedig uit.

De marechaussee rukte meermaals in gestrekte galop naar de grenzen uit om groepen tegen te houden.

Soms braken er schermutselingen uit tussen de vreemdelingen en de politie, doordat de vreemdelingen protesteerden tegen de zoveelste zinloze uitzetting en terugbrenging aan de grens.

Dit werd gepareerd met geweld, eenmaal zelfs werd een vreemdeling in zijn borst geschoten door de marechaussee.

De grensbewaking was optimaal, maar in sommige streken, zoals bij Groesbeek en Ossendrecht konden Roma via de bossen toch ongezien Nederland binnenkomen.

Meestal werden hen na enkele dagen weer uitgeleide gedaan.

Conclusie

Een ding is zeker: het is bijna onmogelijk dat Roma zich in de 19e eeuw vermengd hebben met Nederlanders.

Met hun duidelijk afwijkende uiterlijk, kleding en taal vielen ze erg op.

Ze assimileerden niet met de Nederlandse bevolking.

Daartoe kregen ze eenvoudigweg geen kans: ze kregen afgelegen kampeerterreinen aangewezen, werden bewaakt door de politie en konden nergens langer dan een paar dagen verblijven.

Het is voor de hand liggend dat ze – juist doordat ze voortdurend opgejaagd werden -sterke onderlinge banden en een systeem van sociale controle ontwikkelden, en wantrouwend waren naar de burgerbevolking.

Afgaande op berichten in de historische krantenbank ontstond er pas na 1900 verwarring bij verslaggevers, lokale overheden en inwoners.

Men zag reizende gezinnen met woonwagens die soms ook donkere haren hadden en leefden als zigeuners.

Bij controle (want ook zij werden argwanend in de gaten gehouden) bleken ze het echter toch niet te zijn.

De leefwijze van de Roma die hun uniek maakte was nu niet meer zo uniek.

Vermoedelijk zijn Roma en Nederlandse woonwagenbewoners pas met elkaar in contact gekomen toen de overheid hen dwong op aangewezen locaties hun kamp op te slaan: in woonwagenkampen.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page