kerken
Een kerkgebouw of kerk (uit het Grieks: Κυριακη (οικια); kyriakon = huis des Heren) is een gebouw waar christenen godsdienstoefeningen houden.
Een kerk wordt ook wel bedehuis, gebedshuis, Godshuis of tempel genoemd.
Veel kerkgebouwen zijn monumenten en in de meeste westerse steden en dorpen staat de kerk centraal in het centrum.
De eerste christenen kenden geen kerken maar kwamen bijeen op iedere geschikte plaats. De Grot van Sint Petrus nabij Antiochië is daarvan een voorbeeld.
Pas na enkele eeuwen werden gebouwen speciaal voor de eredienst gebouwd.
De oudste bekende kerk is de Huiskerk van Dura Europos in het oosten van Syrië uit de eerste helft van de derde eeuw.
Een belangrijke stimulans voor de kerkenbouw was het Constantijn de Grotes Edict van Milaan van 313, waardoor de christelijke kerk in het Romeinse Rijk gelegaliseerd werd.
De eerste kerken kenmerken zich door een grote variëteit in vormen, maar vanaf de tweede helft van de 4e eeuw wordt de basiliek het meest voorkomende bouwtype.
De kerkenbouw in het Oost-Romeinse Rijk wordt gekenmerkt door een neiging tot centraalbouw.
Vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog loopt de ontwikkeling van de kerkenbouw grotendeels samen met die van de profane architectuur.
Rooms-katholieken en oosters-orthodoxen beschouwen een kerkgebouw dat gewijd is als kerk als huis van God.
Dat betekent dat men zich in de kerk eerbiedig gedraagt.
Er worden bijvoorbeeld in de Sint Pieterskerk te Rome eisen aan de kleding van bezoekers, ook van toeristen, gesteld.
Uit de gedachte dat een kerkgebouw een huis van God is, komt ook de wens voort om zo veel mogelijk open te zijn voor bezoekers die er kunnen bidden.
Een kerkgebouw kan dan ook niet zomaar een andere bestemming krijgen; het moet eerst officieel aan de eredienst onttrokken worden.
Vaak bevindt zich de doopkapel bij de ingang, zodat een ongedoopte gedoopt kan worden alvorens de kerk binnen te gaan.
Protestanten beschouwen niet het gebouw zelf, maar de mensen die de gemeenschap vormen als huis van God.
Dit verklaart, waarom in de Franse taal voor protestantse kerkgebouwen het woord temple (tempel) gebruikt wordt voor het kerkgebouw en het begrip église (kerk) de geloofs
gemeenschap aanduidt.
Een uitzondering hierop geldt voor de lutheranen en voor het Zwitserse Frans, waar men steeds église zegt.
Toch zullen ook protestanten hun kerk met respect bejegend willen zien en zijn er evangelische gemeenten die een ruimte met een speciaal gebed reinigen alvorens er samen te komen.
De eerste kerken waren huiskerken of huiskapellen, waar christenen heimelijk samenkwamen. Nadat in 313 het Edict van Milaan was uitgevaardigd, zijn verschillende kerken gebouwd door keizer Constantijn de Grote.
Enkele voorbeelden zijn de Oude Sint-Pietersbasiliek in Rome, de Geboortekerk in Bethlehem, de Heilige Grafkerk in Jeruzalem en de Dom van Trier in Trier.
Het Byzantijnse Rijk nam veel van de bouwstijl van de Romeinen over en vooral onder keizer Justinianus I de Grote werden diverse belangrijke kerken gebouwd.
Bekende voorbeelden zijn de Hagia Sophia in Constantinopel (het huidige Istanboel) en de Basiliek van San Vitale in Ravenna in Italië.
In het Karolingische Rijk worden de Romeinse bouwmethodes verder ontwikkeld en verspreid naar gebieden waar deze kennis verloren was gegaan.
Uit de Karolingische architectuur komt in de 9e eeuw de romaanse stijl voort, waarin een toenemende drang tot verticaliteit zich uit in de bouw van torens.
Deze romaanse architectuur kenmerkt zich verder door het gebruik van ronde vormen, dikke muren en kleine vensters en vindt toepassing in de westerse christelijke wereld.
Door de opkomst van de gotiek, die door een ingenieuze skeletconstructie de bouw van zeer hoge en goed verlichte kerken mogelijk maakt, wordt de romaanse stijl vanaf de 12e eeuw in grote delen van Europa verdrongen, al vindt er in sommige streken een tijdelijke symbiose tussen de twee stijlen plaats in de vorm van de romanogotiek.
Gotiek zorgde voor een wedloop tussen steden, staten en gewesten om wie het hoogst en grootst kon bouwen, soms met rampzalige gevolgen.
Tot ver in de 16e eeuw is de gotiek de kerkelijke bouwstijl bij uitstek.
De stijl wordt, behalve door een grote verticaliteit, gekenmerkt door spitsbogen en een grote mate van ornamentiek.
De neogotiek en de andere daaruit voortgekomen neo-stijlen zijn tot ver in de 20e eeuw toonaangevend.
Gotiek dankt haar naam aan intellectuelen in de 19e eeuw die de stijl protserig en barbaars vonden.
Vandaar is het vernoemd naar de Goten, bekend als plunderaars van bijvoorbeeld Rooms grondgebied vanaf 237 na Christus.
De gotiek wordt vanaf de 16e eeuw vervangen door de renaissance, een stijl die in eerste instantie vooral van belang is in Italië maar al snel verspreid wordt over Europa.
De architectuur van de renaissance grijpt sterk terug op de architectuur uit de Oudheid en kent een voorkeur voor centraalbouw, eventueel in combinatie met de traditionele basilikale opzet.
Na de reformatie zijn het vooral de protestanten die de renaissance-architectuur verder gebruiken.
Het katholieke antwoord hierop is de barok.
In de loop der 18de eeuw vindt het classicisme algemene toepassing, zowel bij protestanten als katholieken.
Rond de eeuwwisseling en later gaat dit classicisme over in het neoclassicisme, en de neoromaanse en -gotische stijlen.
De 19e eeuw wordt daarna gekenmerkt door het eclecticisme, een herwaardering voor de bouwstijlen uit de Middeleeuwen en het zoeken naar modernismen.
Een in het oog springend onderdeel van een kerk is de vaak aanwezige kerktoren met gouden windvaan met de afbeelding van een haan.
De Sint-Janskerk is een gotisch kerkgebouw in het centrum van de Nederlandse stad Maastricht.
De protestantse Sint-Jan ligt gebroederlijk naast de rooms-katholieke Sint-Servaas aan het Vrijthof en vormt met die kerk een voor Nederland unieke "kerkentweeling".
De eerste christenen toonden, in vergelijking tot latere christen uit bijvoorbeeld de barok, relatief weinig belangstelling voor kunst of bouwkunst.
Zij kwamen bijeen in huiskerken en grotten.
Een voorbeeld van zo'n grot is grot van Sint-Petrus in Antiochië (Turkije).
De kapel in het huis van Ananias uit Damascus en de Huiskerk van Dura Europos in het oosten van Syrië zijn twee voorbeelden van huiskerken.
Soms waren de muren van dergelijke plaatsen versierd met wanddecoraties, meestal fresco's.
De vroegchristelijke kerkenbouw kwam pas echt op gang na het Edict van Milaan van 313 van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, waarin gesteld werd dat mensen vrij zijn om hun eigen religie te kiezen.
Nadat Constantijn in 324 de tetrarchie definitief beëindigd had en alleenheerser was geworden over het Romeinse Rijk, gaf hij opdracht een aantal kerken te bouwen. De bekendste van deze kerken is de Oude Sint-Pietersbasiliek in Rome.
Ook kregen de geloofsgemeenschappen veel geld om kerken te kunnen bouwen.
De Romeinse keizer Theodosius I verklaarde in 380 in het edict Cunctos populos het christendom tot staatsgodsdienst.
In de jaren daarna volgde meer wetgeving die de christenen meer rechten gaf en het heidendom achterstelde.
Vanaf 392 mochten heidense bouwwerken afgebroken worden en het bouwmateriaal kon gebruikt worden voor de nieuwe kerken.
In bijvoorbeeld Jerash (in het huidige Jordanië) en ook in de Milaanse Sint-Laurensbasiliek, is dit gebeurd.
Dergelijke, van een vorige cultuur overgenomen bouwmaterialen worden spolia genoemd.
Ook werden heidense tempels gewijd aan de god van de christenen.
De bestaande tempel werd dan intact gelaten.
Het Pantheon in Rome is hiervan een voorbeeld.
Een ander voorbeeld is het Maison Carrée in het Zuid-Franse Nîmes.
Een derde voorbeeld is te vinden in het Italiaanse Cumae, nabij Napels, waar de Tempel van Jupiter werd voorzien van een doopvont.
In de eerste christelijke bouwkunst werd Jezus indirect voorgesteld door symbolen zoals de Ichtus (vis), de pauw, het Lam Gods, de Goede Herder of een anker.
(Het Labarum oftewel Chi-Rho was een latere ontwikkeling.)
Vooral de Goede Herder, een baardloze jongeling die wordt afgebeeld met een schaap, kwam veel voor.
Voor de architectuur van de vroegchristelijke bouwkunst werd teruggegrepen op twee typen gebouwen die in de eerste eeuwen van het christendom voor andere doeleinden werden gebruikt. De twee belangrijkste vormen waren de basilica en de centraalbouw.
De inspiratie voor de eerste nieuw gebouwde kerken vond men niet bij de Romeinse tempel, maar bij de basilica met zijbeuken.
De basilica was al voor het begin van de jaartelling in gebruik als openbare ruimte, voor bijvoorbeeld markten.
Vaak werden basilica's ook gebruikt voor de rechtspraak en ze hadden dus een seculiere functie.
Een voorbeeld van zo'n seculiere basilica is de Basilica van Constantijn in de Duitse stad Trier uit het begin van de 4e eeuw, die gebouwd werd door de Romeinse keizer Constantijn de Grote.
Constantijn bouwde na 324 meerdere basilica's, die dienstdeden als kerkgebouw. De grootste die Constantijn liet bouwen, was de Oude Sint-Pietersbasiliek in Rome.
(Deze werd in de 16e eeuw volledig vervangen door de huidige Sint-Pietersbasiliek).
Kenmerkend voor de basilicakerken is de aanwezigheid van drie of vijf beuken, die van elkaar gescheiden zijn door zuilenrijen.
De middelste beuk is hoger dan de zijbeuken.
Via ramen in de hoge muren van de middenbeuk komt het licht in het gebouw.
Aan een van de korte zijden van het gebouw bevindt zich een apsis, een halfronde uitbouw met daarin het altaar.
Deze vorm bleef lange tijd dominant in de kerkenbouw, al werden er ook centraal gebouwde kerken gebouwd.
Een centraalbouw is een bouwwerk dat symmetrisch rond een (meestal denkbeeldige) verticale as is gebouwd en dat hierdoor verticaliteit als hoofdkenmerk heeft.
Ook de centraalbouw kwam al voor in het Romeinse Rijk, zoals in de tempel het Pantheon in Rome en diverse mausolea.
De Hagia Sophia in Constantinopel uit de 6e eeuw is een bekend voorbeeld van centraalbouw. De architecten, Anthemios van Tralles en Isidorus van Milete, ontwierpen een enorme rechthoek van 71 x 77 meter om een vierkante ruimte in het midden, afgebakend door vier pilaren die een koepel dragen op een hoogte van 55 meter.
De Basiliek van San Vitale in Ravenna is een ander voorbeeld van de centraalbouw.
Later werd aan de vorm van de basilica een transept toegevoegd.
Deze vorm groeide uit tot de karakteristieke vorm van 11e-eeuwse Byzantijnse kerken: de kruisplattegrond.
Het waren gebouwen in de vorm van een Latijns kruis.
Het waren rechthoekige gebouwen, verdeeld in negen traveeën, waarvan de middelste een groot vierkant met een koepel erop was.
Al eerder waren ook gebouwen gemaakt in de vorm van een grieks kruis maar deze bouwwerken worden tot de centraalbouw gerekend.
Catacomben van Rome, nabij de Via Appia.De Oude Sint-Pietersbasiliek in Rome.
Deze zou in de 16e eeuw afgebroken en vervangen worden.
Een voorbeeld van Armeense architectuur: Heilig teken van het kruis in Aparan, De Kerk van Sint-Joris in Sofia, Interieur van de Santa Constanza in Rome, Het plafond van het Baptisterium van de Orthodoxen in Ravenna, Qalat Siman in Syrië.
De Basiliek van San Vitale in RavennaDoorsnede van de Hagia Sophia in Istanbul.
Het 4e-eeuwse doopvont in de Katapolianíkerk op het Griekse eiland Paros. Katherinaklooster in de Sinaï
Naast kerken werden in deze periode ook andere bouwwerken gemaakt.
De belangrijkste zijn kloosters, baptisteria en graven.
De eerste kloosters verschenen in het begin van de 3e eeuw in de woestijn van Egypte in een gebied dat bekendstaat als Wadi Natroen.
Hier leefden monniken als heremieten en asceten in eenzaamheid, vaak in eenvoudige hutjes of in grotten.
Later gingen de monniken zich er organiseren en werden de eerste kloosters gebouwd.
Een voorbeeld van een klooster in Wadi Natroen is het Paromeosklooster.
Het oudste nog bestaande klooster is het Mor Gabriel-klooster in Turkije en dateert uit 397.
De doopkapel of baptisterium is een gebouw met een aparte stijlvorm.
In het baptisterium werden mensen gedoopt.
In het vroege christendom verdween het gehele lichaam onder water en daardoor zijn de doopvonten groter dan we nu uit de hedendaagse kerken gewend zijn.
Vaak was dit gebouw achthoekig.
Dit is een verwijzing naar de wederopstanding, die acht dagen na Jezus' komst naar Jeruzalem plaats had.
Afbeeldingen van Johannes de Doper die Jezus doopt in de Jordaan zijn vaak aangebracht aan de binnenzijde van een baptisterium.
Een vroegchristelijk baptisterium stond meestal los van het kerkgebouw.
Een bekend voorbeeld is het baptisterium van de orthodoxen in Ravenna.
Ook in latere perioden bleef het baptisterium vaak los van de kerk staan, zoals bij het baptisterium van Florence.
Graven maken een belangrijk onderdeel uit van de vroegchristelijke bouwkunst.
Vier verschillende typen graven worden onderkend: het mausoleum, het martyrium, het hypogeum en de catacombe.
In mausolea werden vaak belangrijke personen begraven.
Een voorbeeld hiervan is de Santa Constanza uit de 4e eeuw in Rome.
In martyria werden vaak martelaren begraven of ze werden gebouwd om vroegchristelijke martelaren te eren.
Een voorbeeld hiervan is de Anastasisrotonde, die later deel ging uitmaken van de Heilig Grafkerk in Jeruzalem.
Catacombes zijn onderaardse begraafplaatsen en vooral de catacomben van Rome zijn bekend, maar er zijn ook catacombes in Napels en Alexandrië.
Een hypogeum is een losse onderaardse grafkelder die verschilt van catacomben omdat hij voor maar één persoon of familie is bedoeld.
De verschillende beschavingen ontwikkelden hun eigen stijl.
De verspreiding van het christendom over het Midden-Oosten, Europa en Noord-Afrika maakte dat er in de loop der eeuwen een verscheidenheid aan stijlen ontstond.
Later werden in Europa de romaanse stijl en weer later de gotiek de belangrijkste stijlvormen voor de kerkenbouw.
.Het mooiste in de kerk is muziek, door de akoestiek klinkt muziek ineens heel intens.