top of page

Margaretha van Parma

Margaretha van Parma (Oudenaarde, 28 december 1522 - Ortona, 18 januari 1586) was landvoogdes voor haar halfbroer Filips II over de Habsburgse Nederlanden van 1559 tot 1567, toen de hertog van Alva naar de Nederlanden werd gezonden.

Ze was een buitenechtelijk kind van keizer Karel V.

Haar moeder was Johanna van der Gheynst, dochter van een tapijtverkoper uit Nukerke.

Zij werd gedoopt in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Pamele en opgevoed in Brusselonder toezicht van Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije, meer bepaald in het gezin van Andries van Douvrin, heer van Drogenbos en Sint-Martens-Bodegem.

Op tienjarige leeftijd verhuisde Margaretha in 1533naar Italië, waar zij opgroeide onder de hoede van vooral Madame de Lannoy, weduwe van de voormalige onderkoning van Napels, Charles de Lannoy.

Deze Italiaanse opvoeding verklaart ook waarom ze vooral bekend werd onder haar (Italiaanse) titel Madama, al had ze in 1529, toen Karel V haar als zijn dochter erkende, het recht gekregen de naam Margaretha van Oostenrijk te voeren.

In 1559, hetzelfde jaar dat Filips II voorgoed vertrok uit de Nederlanden naar Spanje, waar het koningschap zijn aandacht opeiste, werd Margaretha benoemd als landvoogdes der Nederlanden.

Aan haar zijde had Filips zijn vertrouwde topadviseur Antoine Perrenot de Granvelle benoemd. Deze had Karel V ook al gediend.

Hij was zeer invloedrijk, mede vanwege de geringe ervaring van Margaretha en daarom gehaat bij de Nederlandse adel.

Margaretha kwam steeds meer in de knel tussen Filips II enerzijds en de plaatselijke adel anderzijds.

In 1564 was Granvelle niet meer te handhaven en Filips stuurde hem naar de Franche-Comté, waar hij vandaan kwam.

Niet alleen speelde de gebruikelijke machtsstrijd tussen adel en koning, maar ook de groeiende invloed van de Reformatie en de repressieve anti-ketterse 'plakkaten' die al dateerden uit de tijd van Karel V. Margaretha's eigen houding in godsdienstige kwesties was waarschijnlijk relatief mild, maar Filips II was nog onverzettelijker dan zijn vader.

De Hertog van Alva leidt Margaretha van Parma uit Brussel, 30 augustus 1568.

Op 5 april 1566 nam zij het eerste van drie smeekschriften van Nederlandse edelen in ontvangst, waarin gevraagd werd om afschaffing van de Inquisitie.

Haar naaste adviseurs hoonden de edelen weg, die door hen voor 'gueux' (bedelaars) werden uitgemaakt.

Maar Margaretha stemde toe in opschorting van de activiteiten van de Inquisitie, zodat de edelen tijd werd gegund om handtekeningen te verzamelen en het smeekschrift direct bij Filips II in te dienen.

Hoe gering de kans op inwilliging door Filips was, is nooit in de praktijk getoetst.

Want zodra de druk op de protestanten werd verlicht, brak de (al tientallen jaren ondergrondse) Reformatie volledig door in het openbare leven, in de vorm van massaal bezochte hagenpreken en de gewelddaden van de Beeldenstorm tegen de door de calvinisten verafschuwde heiligenbeelden in de kerken, die door hen als afgodsbeeldenwerden beschouwd.

De Zuid-Nederlandse reformator Guido de Brès, die al in 1561 de Confessio Belgica ofwel Nederlandse Geloofsbelijdenis opgesteld had, werd in mei 1567 wegens ketterij ter dood veroordeeld en in Valencijn opgehangen.

Toen Filips II in augustus 1567 de hertog van Alva stuurde om met militair geweld het gezag te herstellen, de inzet van de Inquisitie te verhevigen en nieuwe hoge belastingen (de Tiende Penning) te vorderen om deze extra inspanningen te betalen, legde Margaretha uit protest haar ambt neer.

Ze keerde terug naar Italië, waar zij in L'Aquila gouverneur van de Abruzzen werd.

Ze heeft nog mogen meemaken dat haar zoon Alexander Farnese, de latere hertog van Parma, in 1578 landvoogd werd en als veldheer successen boekte in de Nederlanden.

Bij het aantreden van haar zoon kwam Margaretha nog één keer terug naar de Nederlanden, waar zij geboren was.

Er was sprake van dat ze samen aan de macht zouden komen, zij als landvoogdes en hij als militair leider.

Maar Margaretha werd door haar zoon tegengehouden, waarop zij teleurgesteld terugkeerde naar Italië.

Geuzen (Tachtigjarige Oorlog)

De geuzen waren aanvankelijk Nederlandse edelen, tegenstanders van de Spaanse koning Filips II. Later verwees de term specifiek naar de strijders die te land (bosgeuzen, soms ook wilde geuzen) of te water (watergeuzen) de Spanjaarden bevochten.

Het woord geus is afgeleid van het Franse gueux.

Dat woord betekent armoedzaaier of schooier, maar het kreeg een positieve betekenis voor al wie in die tijden niet Spaansgezind was.

De oorsprong van de benaming 'geus' ligt waarschijnlijk in de uitspraak die Karel van Berlaymont richtte aan landvoogdes Margaretha van Parma op het moment dat de verenigde lage adel haar een smeekschrift kwam aanbieden (5 april 1566).

Traditioneel worden de woorden van Berlaymont weergegeven als: N'ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux (vertaling: 'Wees niet bang, mevrouw, het zijn slechts bedelaars').

In het oudste verslag, door Jacob van Wesenbeke, zei Berlaymont tegen Margaretha: Voilà entrer des beaux gueux (vrij vertaald: 'Zie welke fraaie schooiers daar binnenkomen').

Andere auteurs gaven hierop varianten, terwijl de doorgaans goed geïnformeerde Joachim Hoppers schreef dat het niet bekend was hoe de naam geus was ontstaan.

De Spaanse correspondentie van de landvoogdes aan Filips II van Spanje spreekt zich ook uit in die zin en speculeert dat de naam iets te maken had met de Goten.

Die hypothese wordt door moderne taalkundigen ernstig genomen.

Het schimpwoord van Berlaymont – aangenomen dat hij het effectief uitsprak – was bedoeld om de landvoogdes gerust te stellen over de geringe slagkracht van de verenigde aristocratie, die haar onder leiding van Hendrik van Brederode het smeekschrift aanbood.

De tegenstanders van de Spanjaarden, in het begin voornamelijk calvinisten, namen het scheldwoord over en veranderden het daarmee van een pejoratieve in een positieve benaming.

Dit zou gebeurd zijn op het geuzenbanket in het Hof van Culemborg, eveneens beschreven in de versleutelde correspondentie van de landvoogdes.

De opstandige edelen zaten er aan tafel met de bedelzak om de nek, wat erop zou wijzen dat ze zich de geuzennaam al voordien hadden toegeëigend.

Wat er historisch ook van zij, de term geuzennaam wordt nog altijd op de traditionele manier gebruikt (een scheldnaam die door de geviseerde wordt omgebogen en met trots toegeëigend).

De geuzen waren van afkomst zeer gemengd.

De geuzenvloot bestond vooral uit verarmde adel die verbeurdverklaarde bezittingen terug wilde (zoals Arent VII van Duivenvoorde) met daarbij avonturiers, werkloze zeelui en marginale elementen, zelfs gewone misdadigers.

De geuzenvloot was in de periode 1567-1572 het enige werkelijk effectieve machtsmiddel dat prins Willem van Oranje tegen de Spaanse koning kon inbrengen.

Vooral in 1572 bleek de grote betekenis van deze geuzenvloot.

Op 27 december 1566 werden Vlaamse calvinisten en geuzen uitgemoord te Wattrelos. Deze watergeuzen werden door Willem van Oranje, wiens bezittingen verbeurd verklaard waren, voorzien van kaperbrieven.

De geuzen begonnen in de traditie van Frans van Brederode, Grote Pier en Wijerd Jelckama.

De hertog van Alva reageerde op de aanvallen met het konvooieren en bewapenen van koopvaardijschepen, een geslaagde tactiek uit de periode van de oorlogen met Frankrijk tien jaar eerder.

De poging van Lodewijk van Nassau om Groningen te veroveren, de Slag bij Heiligerlee (1568), markeerde het ontstaan van de Watergeuzen.

Zij zorgden voor de bevoorrading van de troepen en kaapten Hollandse schepen.

Daarop gaven Alva en Maximiliaan van Hénin-Liétard opdracht om schepen uit te rusten om tegen de kaperij van de geuzen op te treden, waarvoor Amsterdam drie karvelen en een boeier leverde. Tijdens de eerste zeeslag van de Tachtigjarige Oorlog die volgde, behaalde de sterkere geuzenvloot in juli 1568 een overwinning op het Hollandse eskader van viceadmiraal Francois van Boshuizenin de Zeeslag op de Eems.

Na de verloren Slag bij Jemmingen was er van de samenhang van de Watergeuzen niet veel over. Doordat Holland echter niet bereid was de kosten te dragen van de door Alva gewenste Bourgondische vloot, was er in 1569 geen tegenstand waardoor Dolhain, een Hugenoot, in 1569 tientallen schepen kon nemen op het Vlie. Bossu wist de geuzen daarna uit het noorden te verdrijven, maar moest daarna de vierde bruid van Filips II, Anna van Oostenrijk (1549-1580), naar Spanje escorteren.

Op de terugweg, eind december 1570, kwam hij aan in La Rochelle om beschutting te zoeken voor het zware weer.

La Rochelle was echter een centrum voor hugenoten geworden en Lodewijk van Nassau bevond zich hier, waarop een artillerieduel volgde.

Aangezien de commandant van de watergeuzen, Louis de Bergues, broer van Dolhain, tegen de afspraken in neutrale schepen bleef overvallen, benoemde Willem van Oranje in augustus 1570 Guislain de Fiennes, heer van Lumbres (Artesië), als admiraal, de eerste van de gehele geuzenvloot.

Deze had contacten met Elizabeth I van Engeland. De geuzen mochten ook gebruikmaken van Engelse havens.

Hij was evenwel geen zeeman, maar moest met zijn diplomatieke gaven van de geuzen een eenheid maken.

Ondanks plannen voor een grootscheepse aanval komt men niet verder dan de verovering van Texel onder leiding van Lancelot van Brederode, halfbroer van Hendrik van Brederode.

In het voorjaar van 1571 plunderden de geuzen Monnickendam, Schellingwoude en omgeving.

Een paar van deze schepen rustte ook de watergeus Lenaert Jansz de Graeff uit, die zich later met de vloot van Willem van der Marckbij de inname van Den Briel verenigden.

Als reactie hierop werd een deel van de Spaanse soldaten in Utrecht naar Holland overgebracht en op 21 mei liet Alva elf schepen uitvaren onder Boshuizen, die een maand later de geuzen versloeg bij Emden.

De hoofdmacht van de geuzen in het Kanaal ontvluchtte Boshuizen naar Dover.

Voor de tweede maal zijn er plannen voor een grote aanval met behulp van Karel IX van Frankrijk, de hugenoten en Elizabeth I, waar echter niets van kwam, doordat veel kapiteins meer voordeel zagen in de kaapvaart.

De Fiennes trok zich daarom terug en werd opgevolgd door Willem van der Marck, bekend als heer van Lumey.

Ondertussen wilde Elizabeth de relaties met Spanje verbeteren en verdreef de geuzen uit de Engelse havens.

Eén van de gevolgen was de inname van Den Briel op 1 april 1572, door de watergeuzen onder aanvoering van Bloys van Treslong door de Noordpoort.

Het wordt wel gezien als het begin van de opstand in de Nederlanden, maar voor Alva was het verlies van Vlissingen op 6 april schokkender.

Vanaf hier maakten de bosgeuzen zich los van de watergeuzen; onder leiding van Jacob Blommaert trokken zij door Vlaanderen en veroverden Oudenaarde op 7 september.

Ondertussen verbreidde de opstand zich over de gewesten Holland en Zeeland, met uitzondering van de steden Middelburg, Amsterdam en Goes. Bovendien kregen de geuzen steun van Willem van Oranje, die zijn tweede invasiebegon vanuit de oostelijke Nederlanden.

In juni 1572 sloot Enkhuizen zich aan bij de opstandelingen.

De gewesten Holland en Zeeland en de Gelderse steden Zaltbommel en Buren sloten de Unie van Dordrecht.

Doordat Den Briel, Vlissingen en Enkhuizen zich bij de opstand hadden aangesloten, hadden de geuzen de controle over de handelsroutes.

Een ander gevolg was dat deze watergeuzen niet meer hoefden rond te zwerven.

Ze vielen nu onder de magistraten van deze steden, die ook zorgden voor de financiering van de opstand.

Op de eerste vrije vergadering van de Staten van Holland werd besloten alle commissiebrieven in te trekken.

Ook probeerde men zich te ontdoen van de ongedisciplineerde elementen die de opstand schade berokkenden.

Op grote schaal werden namelijk katholieke burgers en geestelijken vermoord en kloosters geplunderd.

Willem van Oranje ontsloeg van Lumey voor de moord op de Martelaren van Gorcum. Van een opstand door het gewone volk was echter geen sprake.

De Slag op de Zuiderzee werd aangevoerd door Cornelis Dirkszoon, burgemeester van Monnickendam.

Al op 11 oktober 1573 werd de Spaanse admiraal Bossu gevangengenomen.

Bij het ontzet van Alkmaar en Leiden waren de watergeuzen van vitaal belang.

Op 29 januari 1574 versloegen de geuzen de Spaanse vloot op de Westerschelde in de Slag bij Reimerswaal, op 19 februari werd Middelburg door geuzen veroverd.

De betekenis van de watergeuzen tijdens de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog kan moeilijk worden overschat. Dankzij de inname van Den Briel en de daaropvolgende Geuzenopstand wisten zij de Staatse partij vaste grond te bieden in de strijd tegen de Spanjaarden, waar Willem van Oranje ondanks zijn eigen inzet niet in was geslaagd.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page