2e Engels-Nederlandse Oorlog
De Tweede Engels-Nederlandse Oorlog was een oorlog tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden die van 1665 tot 1667 duurde.
Voorafgegaan door de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog was ook dit een oorlog die zich vrijwel geheel op zee afspeelde, waarbij de sterkte van de vloot doorslaggevend zou blijken.
Oorzaken voor het uitbreken van deze oorlog zijn te vinden in de constante conflicten tussen de Republiek en Engeland in de koloniale gebieden en nederzettingen.
Zo veroverden de Engelsen in het jaar 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en nam de Engelse ex-kaapvaarder Robert Holmes zonder duidelijk mandaat enkele Nederlandse forten op de West-Afrikaanse kust in.
De Nederlanders stuurden daarop Michiel de Ruyter naar deze forten, die ze prompt heroverde.
In die tijd maakten de Engelsen zo'n 200 Nederlandse koopvaarders buit.
Ook de Engelse Scheepvaartwetten die onder andere de export door andere landen van Britse (en dus Brits-Amerikaanse) producten naar niet-Engelse landen verboden, waren een doorn in het oog van de Nederlanders, vooral omdat ze misbruikt werden als voorwendsel om Nederlandse schepen in beslag te nemen.
Directe aanleiding voor het uitbreken van de Tweede Engelse Oorlog was de bemoeienis van de Engelse koning Karel II met het Nederlandse stadhouderschap tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk: hij wilde dat de jonge Willem III van Oranje-Nassau stadhouder zou worden en hoopte door het bespelen van orangistische gevoelens de Nederlanders tegen elkaar uit te spelen.
De schijn van zwakte die de tegenstellingen in de Republiek wekten, gaven de handelselite van Engeland de valse hoop dat ze de positie van dominante handelsnatie zelf konden overnemen door simpelweg alle handelsroutes van de Republiek te blokkeren.
De oorlogsstemming werd zo sterk dat de tamelijk terughoudende Karel er geen weerstand meer aan kon bieden.
In 1665 kwam het tot oorlog tussen de twee grote mogendheden, een oorlog die voornamelijk bestond uit het beschermen van de eigen koopvaardijschepen, het buitmaken van de vijandelijke en het pogen de wederzijdse oorlogsvloten tot zinken te brengen.
Een uitzondering was de aanval van de bisschop van Münster, Bernhard von Galen, die met Engelse subsidie Gelderland, Overijssel en Drenthe binnenviel, gebruikmakend van de verwaarlozing van het Staatse leger sinds 1648.
Na de Eerste Engelse Oorlog had de Republiek haar vloot sterk uitgebreid.
Zo waren er onder andere 60 nieuwe oorlogsschepen gebouwd zij het dat de meeste daarvan lichtere schepen waren met een geringe diepgang die ze geschikter maakte voor het manoeuvreren in de ondiepe kustwateren: men had maar vier zwaardere schepen.
Hierbij kwam nog dat de Engelsen, en dan vooral Londen, in 1665 werden geteisterd door de pest en ook de Grote brand van Londen van 12 september 1666 (gregoriaanse kalender) werkte niet in het voordeel van Engeland.
Daarbij was de financiële positie van Engeland uiterst wankel.
De stedelijke bevolking was toen zelfs in absolute zin nog kleiner dan die van de Republiek.
Er was geen betrouwbaar systeem van belastingheffing en de koning was huiverig geld aan het parlement te vragen omdat hij in ruil daarvoor politieke macht zou moeten afstaan.
De oorlog zou eigenlijk alleen gefinancierd kunnen worden door het regelmatig buit maken van hele Nederlandse handelsvloten.
Tegenslagen konden niet worden opgevangen: er was zelfs nauwelijks geld om reparaties na een overwinning uit te voeren en de scheepsbouwcapaciteit schoot tekort voor grootschalige vervangende nieuwbouw.
Men zou dus geheel afhankelijk zijn van de gevechtscapaciteit van de al bestaande vloot met zijn acht zware driedeks linieschepen.
Die was echter aangetast door een verslapte discipline, snel oplopende betalings achterstanden aan de zeelui en een terugval naar de gewoonte om admiraals te benoemen op basis van afkomst in plaats van competentie.
Engeland was een land met enorme economische, sociale en politieke kwalen: die probeerde men te genezen door oorlog te voeren tegen de rijkste en modernste samenleving ter wereld, een te sterk medicijn voor het zieke gestel.
De Nederlandse vloot stond vanaf 11 augustus 1665 onder leiding van luitenant-admiraal Michiel de Ruyter, die vele successen zou boeken.
Hij speelde een hoofdrol in twee gedenkwaardige gebeurtenissen in deze Tweede Engelse Oorlog, namelijk de Vierdaagse Zeeslag, en de tocht naar Chatham.
Anders dan de Engelsen verwacht hadden, schaarden alle gewesten van de Republiek zich achter Holland, ook het Oranjegezinde Friesland, dat samen met Groningen 28 oorlogsschepen uitrustte.
De eerste belangrijke zeeslag was een Engelse overwinning op 13 juni 1665 bij Lowestoft.
Van de 103 Nederlandse schepen gingen er 17 verloren, waaronder het vlaggenschip de Eendragt dat met admiraal Jacob van Wassenaer Obdam de lucht in ging.
Hierna beheersten de Engelsen een jaar lang de zee, maar wisten deze gunstige situatie niet uit te buiten doordat de Ruyter verschillende retourvloten veilig thuisbracht en Lodewijk XIVzich aan de kant van de Republiek schaarde, die haar vloot met een ambitieus nieuwbouwprogramma versterkte.
Voor 1665 tot en met 1667 plande men de bouw van 60 schepen, zodat men de hele vaste kern van de vloot met nieuwe zwaardere vaartuigen kon vervangen.
De werkelijke productie zou zelfs iets hoger liggen.
Waren er in 1664 al zeventien oorlogsschepen opgeleverd, waaronder de zware Kallandsoog, in 1665 liepen er 28 van de werf, waarvan acht met meer dan 70 kanonnen.
Het volgende jaar volgden er nog eens 25, zes daarvan zwaar.
Engeland kon tijdens de hele oorlog slechts twaalf oorlogsschepen bouwen, waarvan maar twee van de first en second rate (de zwaarste klassen).
De Republiek begon op grote schaal kaperbrieven uit te geven; 418 Engelse koopvaarders werden buitgemaakt en de Engelse handel met het continent viel vrijwel stil. Terwijl de Republiek zeelui lokte met een loon van 21 gulden de maand in baar geld uitgekeerd, moesten de geronselde Engelse matrozen het doen met papieren schuldbekentenissen: velen monsterden aan bij de vloot van de vijand.
De bisschop van Münster trok zich terug uit de oorlog toen Karel geen geld meer had om hem te ondersteunen.
Na de Nederlandse overwinning in de Vierdaagse Zeeslag (11 - 14 juni 1666) waarin de zware HMS Prince Royal zich overgaf, leek het er even op dat Engeland al verslagen was, maar tot ieders verrassing kon het toch opnieuw een vloot uitrusten die sterk genoeg was om op 4 augustus in de Tweedaagse Zeeslag bij North Foreland de Nederlandse vloot aan de rand van de afgrond te brengen.
De Republiek begon geldgebrek te krijgen, wat nog verergerd werd door een Engelse verrassingsaanval, Holmes's Bonfire, die een handelsvloot tussen Vlieland en Terschelling verwoestte en het stadje Ter Schelling neerbrandde.
In de hele oorlog gingen 522 Nederlandse koopvaarders verloren.
De kosten van het herstel van de Engelse vloot in juli hadden echter Karels financiën totaal uitgeput; hij beëindigde liever de oorlog dan nog meer macht af te staan aan het parlement.
Hij legde dus de dure linieschepen van zijn vloot op en begon vredesonderhandelingen te Breda.
De Republiek, die voldoende reserves had om haar vloot voor een derde maal gevechtsklaar te maken, achtte het echter beter om de oorlog met een duidelijke Nederlandse overwinning af te sluiten en vernederde de Engelsen met de Tocht naar Chatham die hen vier zware linieschepen kostte.
Omdat er dat jaar nog eens twaalf Nederlandse schepen waren opgeleverd (de totale productie in verband met de oorlog bedroeg dus 82), waarvan drie zwaar, had de Republiek nu zowel een numerieke als kwalitatieve overmacht: de Engelsen hadden nog vier zware linieschepen over (in 1665 was per ongeluk de London de lucht ingegaan), de Nederlanders beschikten er ondanks een verlies van vijf nu over zeventien, de op de Medway buitgemaakte HMS Royal Charles niet meegeteld.
De Tweede Engelse Oorlog zou uiteindelijk na de Tocht naar Chatham op 31 juli 1667 met de Vrede van Breda worden besloten, een vrede die in die tijd als gunstig voor de Republiek werd gezien.
Besloten werd namelijk dat de Engelse Scheepvaartwetten zouden worden versoepeld alle Duitse landen zouden beschouwd worden als het natuurlijke achterland van de Republiek en dat (het Nederlandse) Nieuw Amsterdam (het hedendaagse New York) voorlopig in Engelse handen zou blijven en het meer renderende SurinameNederlands bezit zou zijn: de status quo bleef bij deze gebieden dus gehandhaafd, hoewel er nog geen definitieve beslissing over werd genomen.
De vrede zou echter niet lang duren, de Derde Engels-Nederlandse Oorlog, onderdeel van de Hollandse Oorlog (1672-1678), kwam er al aan.
De Derde Engels-Nederlandse Oorlog was de derde oorlog tussen koninkrijk Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De oorlog duurde van 1672 tot 1674.
De oorlog was een deel van de Hollandse Oorlog.
Hoewel Engeland, Nederland en Zweden een alliantie tegen Frankrijk hadden gesloten in 1668, tekende Karel II van Engeland op persoonlijke titel het geheime Verdrag van Dover met Frankrijk in 1670.
Als gevolg van dit verdrag was Engeland, in ruil voor Franse subsidies aan Karel, gedwongen om Frankrijk te volgen toen het Nederland aanviel in 1672.
Overigens was Karels hele politiek erop gericht geweest de verhouding tussen Frankrijk en Nederland te laten verzuren: de anti-Franse alliantie was hij alleen maar aangegaan om de beide bondgenoten uit elkaar te drijven en het initiatief voor het Verdrag van Dover kwam van hem. Zo wilde hij revanche nemen voor de vernederende nederlaag hem toegebracht door de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog.
De Duitse staten Münster en Keulen deden ook mee aan de invasie. Franse troepen bezetten een groot deel van het land, maar stopten bij de Nederlandse waterlinie, een opzettelijke inundatie om de belangrijkste delen van Nederland te beschermen.
Het jaar 1672 staat in Nederlandse geschiedenis dan ook bekend als het 'Rampjaar'.
Een Nederlands spreekwoord uit de tijd was dan ook Het land was reddeloos, de regenten radeloos en het volk redeloos.
In hetzelfde jaar werd Willem III van Oranje-Nassau stadhouder van Nederland.
Johan de Witt werd gedwongen af te treden en daarna samen met zijn broer Cornelis de Witt vermoord. Ironisch genoeg voerden de Engelsen dus oorlog tegen hun toekomstige koning Willem III van Engeland.
Zowel Frankrijk als Engeland hoopten dat Willem een overeenkomst met hen zou sluiten het liefst zonder de andere bondgenoot erin te betrekken en Karel had zijn neef daartoe ook flink financieel gesteund.
Het was een flinke tegenvaller voor de Engelsen die volgens de afspraak met de Fransen Rotterdam en Amsterdam toegewezen zouden krijgen, dat Willem daar niet aan meewerkte. Lodewijk op zijn beurt onderhandelde met de Hollanders over een aparte vrede, daarbij het gevaar van een Engelse overheersing als dreigmiddel gebruikend.
Omdat in de zomer van 1672 de inundaties nog niet diep genoeg waren had hij de Hollandse steden vrij eenvoudig kunnen veroveren, maar hij wilde Karel die dienst niet verlenen.
De Engels-Franse vloot werd weerstaan door de Nederlandse admiraal Michiel de Ruyter die viermaal, in de Slag bij Solebay (1672), op 7 juni 1673 bij het Schooneveld, op 14 juni 1673 bij het Schooneveld en de Slag bij Kijkduin (1673) zijn tegenstanders zwaar genoeg beschadigde om een poging om Holland of Zeeland vanaf de zee met een landingsleger binnen te vallen te verijdelen.
Het lukte de geallieerden evenmin om de Nederlandse havens effectief te blokkeren.
Bij al deze zeeslagen was het onderling wantrouwen tussen de Engelsen en Fransen enorm en hun samenwerking erg slecht.
Na 1667 had Engeland zijn verliezen weer goed gemaakt door zeven first rate schepen te bouwen, terwijl de Republiek in die tijd maar drie schepen met meer dan zestig kanonnen liet opleveren, ieder lichter dan de Britse schepen.
Anders dan in de vorige oorlog, was er nu geen geld voor grootschalige nieuwbouw: het totale aantal nieuwe oorlogsschepen in 1672-1673 was ook maar drie.
Dit weerspiegelt de prioriteit van de landcampagne. Zware schepen waren voor het verdedigen van de ondiepe thuiswateren ook minder geschikt.
Overigens zou de Republiek in de jaren tachtig en negentig van de zeventiende eeuw zijn marine weer flink uitbreiden: de maritieme neergang van de Republiek was dus nog niet begonnen.
Terwijl de Nederlanders een verbond sloten met Spanje, dat tot 1648 zelf oorlog voerde met Nederland (de Tachtigjarige Oorlog), trok Frankrijk zich uit de Republiek terug in 1673.
De Ruyter zou in 1676 sneuvelen in de strijd tegen de Franse vloot in de Slag bij Agosta, als bondgenoot van de Spanjaarden. Engeland trok zich vervolgens uit geldgebrek helemaal uit de oorlog terug.
Het Engelse parlement had lucht gekregen van het geheime verdrag met de Fransen, waaruit bleek dat de katholieke Karel Frankrijk niet alleen als bondgenoot zag tegen de Republiek, maar ook tegen het protestantisme in zijn eigen land.
Ook was men zeer ontevreden over de vaak wat afwachtende houding van de toen nog zwakke Franse vloot; men kreeg de indruk dat de Franse opzet erop gericht was de Engelse vloot door de Nederlandse te laten vernietigen om vervolgens een Hollandse vazalstaat te helpen tot dominante handelsnatie uit te groeien.
Daarbij had Engeland door de activiteiten van Nederlandse kapers zo'n 650 koopvaarders verloren en was Nieuw Amsterdam door de Zeeuwen heroverd.