top of page

Belgie in de ban van WWII


Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd België bezet door Duitsland.


De bezetting begon met de inval op 10 mei 1940 en duurde tot de uiteindelijke bevrijding van het laatste deel op 1 oktober 1944.

Later werd nog een deel opnieuw bezet tijdens het Ardennenoffensief.

Onaangekondigd viel het Duitse leger binnen op 10 mei 1940. Al tijdens de eerste uren werd de Belgische luchtmacht op de grond vernietigd na massale bombardementen, waarbij enkele duizenden doden vielen.

Met de tandem vliegtuig-tank trokken de Duitsers door de Belgische en Franse Ardennen. Daarvoor werden fietsen massaal ingezet op een klein deel van het front.

Het als oninneembaar geachte fort Eben-Emael bij Luik viel na één dag in Duitse handen.

De bruggen bij Vroenhoven en Veldwezelt over het Albertkanaal vielen intact in Duitse handen. De Maas werd overschreden te Dinant, Monthermé en Sedan.

De Franse stellingen werden opgerold en weldra stormden de Duitse tanks in de richting van Abbeville.

De doorbraak in het zuiden en de uitzichtloze situatie van het Nederlandse leger in het noorden na drie dagen (Nederland capituleerde op 14 mei) dwongen de legerleiding om de goede stellingen (zoals het Albertkanaal en de KW-linie) prijs te geven zonder of na weinig strijd, waardoor het moreel van de Belgische troepen werd geschaad.



Toch werd nog gepoogd om op vier opeenvolgende linies (Scheldelinie, Terneuzen-Gent-Oudenaarde, Leielinie en de lijn Ieper-Roeselare) stand te houden tegen de overweldigende overmacht.

Ondanks het protest van koning Leopold III van België moest op bevel van de Franse opperbevelhebber generaal Maurice Gamelin de Scheldelinie (Antwerpen-Brussel- kanaal van Charleroi tot de Franse grens) nog dezelfde dag verlaten worden.

Het VIIe Franse Leger, dat intussen in Nederland door een Duitse pantserdivisie was teruggeslagen, trok zich samen met het Belgische leger terug en liet de vijand ongehinderd de Schelde oversteken.

In de Franse pers kregen de Belgen de schuld van deze terugtrekking: uit egoïstisch belang ("om hun mooie huizen in Brussel te vrijwaren") zouden de Belgen het prijsgeven van deze linie van het geallieerd commando hebben afgedwongen en zo de geallieerde plannen in de war hebben gestuurd.

Op de intergeallieerde conferentie van Ieper op 21 mei, werd erkend dat de Belgische troepen heldhaftige vertragingsmanoeuvres uitvoerden, zoals onder meer de Ardeense Jagers op de Dender (18 mei), het 4e Lansiers te Zwijndrecht (19 mei) en het 3e Jagers gesteund door het 10e Artillerie op de Schelde (20 mei).

Alleen aan de Leie, een niet voorbereide stelling, werd zwaar slag geleverd tijdens de Leieslag, waarbij aan Belgische zijde circa 2500 doden vielen.



Vanaf 10 mei werden meer dan 300.000 jonge reserverekruten opgeroepen om zich naar de Westhoek en later naar Frankrijk te begeven.

Deze zogenaamde CRAB's waren tussen de 16 en 35 jaar en kregen het bevel om zich naar Zuid-Frankrijk te laten evacueren.

Naar schatting 150.000 kwamen daar terecht, maar toen had België reeds gecapituleerd. In augustus 1940 keerden de jongens terug naar België.

Ondertussen was het voor de Belgische koning en de legerleiding duidelijk geworden dat de strijd verloren was. Het Belgische leger kon alleen nog de aftocht van het Britse Expeditiekorps via Duinkerke dekken.

De munitievoorraad was praktisch volledig opgebruikt. Koning Leopold III waarschuwde de geallieerde hoofdkwartieren dat het Belgische leger zonder geallieerde logistieke steun zou moeten capituleren.

Er kwam echter geen hulp meer.



De politici die de krijgsverrichtingen niet van nabij volgden, hoopten op een nieuw mirakel aan de Marne.

Leopold III vreesde een definitieve Duitse overwinning en een daaruit voortvloeiend vredesverdrag ten koste van België.

Hij besloot dan ook tegen het advies van zijn ministers in om zijn functie van opperbevelhebber (zie het toenmalige artikel 68 of het huidige artikel 167 van de Belgische Grondwet) te laten primeren op die van politiek staatshoofd en net zoals zijn vader, koning Albert I, bij zijn soldaten te blijven en hun lot te delen.

Hij capituleerde samen met zijn troepen op 28 mei 1940.

Deze beslissing werd zowel door de naar Parijs gevluchte Belgische premier Hubert Pierlot, de voltallige Belgische regering samen met 170 parlementsleden in Limoges (31 mei), als door de Franse premier Paul Reynaud zwaar bekritiseerd.

Deze laatste beledigde de Belgische koning en ontnam hem bij decreet zijn Grootkruis van het Legioen van Eer.

Ongeveer 6000 Belgische soldaten en ongeveer evenveel burgers hadden het leven gelaten door de militaire operaties.

De Britten waren ondertussen ingescheept vanuit Duinkerke, maar ook vanuit Oostende, Nieuwpoort en De Panne vertrok men richting de Engelse Kanaalkust.

Het Franse leger staakte de strijd op 22 juni.

Van de in totaal 600.000 Belgische militairen werden er 225.000 naar Duitse krijgsgevangenkampen gebracht.

Na enkele maanden werden de meeste Vlamingen vrijgelaten.

Circa 70.000 (alle officieren die na enige tijd gegroepeerd werden te Prenzlau, beroepsonderofficieren en Waalse militairen) bleven tot het einde van de oorlog gevangen.



Ondanks aandringen van de SS van Heinrich Himmler voor een burgerlijk bestuur (Zivilverwaltung), bleef België, samen met Noord-Frankrijk tot 7 juni 1944 onder militair bestuur (Militärverwaltung): de mogelijkheid om alsnog vrede met het Verenigd Koninkrijk te kunnen sluiten en de aanwezigheid van de Belgische vorst in zijn thuisland, kunnen deze beslissing van Hitler hebben beïnvloed.

De 62-jarige Pruisische generaal Freiherr Alexander von Falkenhausen werd als militair gouverneur (Militärbefehlshaber) aangewezen.

Zijn taak was om de rust en orde in zijn gebied te bewaren, maar ook om het economisch en menselijk potentieel daarvan optimaal aan te wenden voor de Duitse oorlogvoering.

Daartoe vormde hij een Verwaltungsstab onder leiding van Eggert Reeder en een Kommandostab onder leiding van majoor Bodo von Harbou.

De eerste was bevoegd voor de burgerlijke aspecten van het bestuur, de tweede voor de militaire.

Voor de uitvoering beschikte hij over de bezettingstroepen, de Feldgendarmerie en de Geheime Feldpolizei en kon ook een beroep doen op hulpeenheden zoals de Vlaamse Wacht, Garde Wallonne en Hilfsfeldgendarmerie.

Daarnaast opereerden ook nog de Abwehr en de SIPO-SD (Sicherheitspolizei - Sicherheitsdienst) in bezet gebied.

De eerste hing af van het Oberkommando der Wehrmacht en de laatsten van het Reichssicherheitshauptamt van Himmler.

De beruchte Gestapo was een onderafdeling van de SIPO-SD. Een groot deel van de politionele taken gebeurde echter door de Belgische politie en rijkswacht, waar Von Falkenhausen de controle over had.

Aangezien de aanhang van de collaboratiebewegingen, zoals Rex en het Vlaams Nationaal Verbond te klein was, konden de Duitsers in België geen Quisling-regering zoals in Noorwegen tot stand brengen.

Ze besloten het praktisch bestuur van het land over te laten aan de twaalf secretarissen-generaal van de ministeries, die door de wet van 10 mei 1940 ruime bevoegdheden hadden gekregen en op post waren gebleven.

Eind 1941 waren acht van de oorspronkelijke secretarissen-generaal door collaborateurs vervangen.


Dadelijk na de Achttiendaagse Veldtocht stond de uitgedunde administratie (velen waren gevlucht) voor de opdracht de dringende problemen van het land aan te pakken, onder meer inzake voedsel- en energievoorziening en inzake transport- en communicatielijnen: bruggen, kanalen, spoor- en autowegen en telefoonverbindingen waren immers vernield of buiten werking.

Direct na de inval werd er een oproep gedaan om in Duitsland te gaan werken.

In België zaten 500.000 mensen zonder werk, terwijl er in Duitsland volop werk was in de oorlogsindustrie.

Velen gingen noodgedwongen vrijwillig op de oproep in.

Op 6 oktober 1942 werd er een verplichte tewerkstelling afgekondigd.

Mannen tussen 18 en 50 jaar en vrouwen tussen 21 en 35 jaar konden opgevorderd worden. Dit leidde tot massaal protest en zorgde ervoor dat velen onderdoken om aan de opvordering te ontkomen.

Koning Leopold III werd als krijgsgevangene overgebracht naar zijn Kasteel van Laken. Desondanks poogde hij herhaalde malen zich met het bestuur van het land in te laten: zo verzette hij zich tegen de verplichte tewerkstelling in Duitsland en tegen de Jodenvervolging. Telkens werd hij hiervoor door Hitler terechtgewezen.

Op 15 januari 1944 stelde de koning richtlijnen op over hoe het land aan het einde van de oorlog moest bestuurd worden voor het geval hijzelf niet bij de bevrijding aanwezig zou kunnen zijn.

In dit "politieke testament" repte de koning met geen woord over het verzet en stelde hij dat politici, die sinds het uitbreken van de oorlog onverantwoorde uitspraken hadden gedaan, voortaan buiten het politieke leven moesten gehouden worden.

Na de bevrijding weigerde de Belgische regering dit testament te publiceren.

Op 7 juni 1944, een dag na de landing in Normandië, werd koning Leopold III en daags daarop zijn familie uit het kasteel van Laken weggehaald en overgebracht naar het kasteel van Hirschstein aan de Elbe.

Tezelfdertijd werd het militair bestuur over België door een burgerlijk bestuur vervangen onder leiding van gauleiter Grohé, bijgestaan door SS-generaal Richard Jungclaus.

Beide maatregelen moesten de annexatie van België bij Duitsland voorbereiden.

Op 7 maart 1945 werd de Belgische koninklijke familie door de SS naar het Oostenrijkse Strobl overgebracht, waar zij begin mei door de 7e Amerikaanse divisie van generaal Alexander Patch werden bevrijd.

Zij gaven hun leven voor onze vrijheid... wij gedenken hun moed en doorzettingsvermogen!

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page