Joden
"Whoever destroys a soul, it is considered as if he destroyed an entire world. And whoever saves a life, it is considered as if he saved an entire world. "
Een zin die veelzeggend is en komt uit de Talmoed, naast de Thora het boek dat joden hanteren hun hele leven lang.
Het Joodse volk leefde volgens de Bijbelse overlevering gedurende ten minste drieduizend jaar in de regio Palestina, waar het een monotheïstische religie (het Jodendom) ontwikkelde en meerdere malen zelfbeschikking genoot.
De Joden werden na een opstand door de Romeinen vrijwel geheel uit Palestina verbannen. Daarna begon de diaspora.
De Joden hebben sindsdien een bewogen bestaan geleid waarin armoede, discriminatie, onderdrukking en uitroeiing, maar ook culturele, economische en individuele bloei voorkwamen. Door de jaren heen was de joodse religie, het jodendom, de voornaamste bindende factor tussen de Joden die verspreid over de hele wereld wonen, maar het belijden van deze religie of het volgen van de joodse tradities is geen vereiste om tot het Joodse volk te behoren.
Sinds de opkomst van het nationalisme en de Verlichting hebben ook Joden een transitie ondergaan waardoor velen zich minder als een volk en meer als een etnische of etno-religieuze gemeenschap binnen andere volken zijn gaan zien. Deelname aan alle aspecten van het maatschappelijk leven kon nu toenemen.
Tijdens de diaspora ontstond op veel plaatsen antisemitisme, een vorm van racisme.
Als reactie op het antisemitisme ontstond met name vanuit Oost- en Centraal-Europa een Joodse nationale beweging, het Zionisme.
De zionisten streefden naar een eigen land voor Joden in Palestina.
Een deel van de zionisten emigreerden dan ook naar dat gebied.
Dit droeg bij aan de groei van de Joodse gemeenschap in het toenmalig Ottomaanse en later Britse mandaatgebied Palestina en uiteindelijk aan de stichting van de staat Israël.
Niet alle Joden zijn echter zionist, velen zijn vooral loyaal aan hun nationaliteit vanuit hun geboorteland, naast de verbondenheid met hun historische/etnische afkomst.
De oorsprong van het Joodse volk wordt gezocht rond het einde van de derde dynastie van Ur (2070 - circa 1950 v.Chr.), omstreeks de periode van de twaalfde dynastie van de farao's in Egypte en de eerste Babylonische dynastie (circa 1800 - 1500 v.Chr.).
Aartsvader Abraham, wiens geschiedenis in het Bijbelboek Genesis staat beschreven, wordt volgens de overlevering beschouwd als de stamvader van het volk Israël. Abraham (toen nog Abram) was een nomade, die van Ur in het zuidwesten naar Haran in het noordwesten van Mesopotamië trok.
Daar gelastte God hem zijn land en familie te verlaten en in een ander land een eigen volk te stichten.
Genesis 12:2: 'Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn'.
Abraham gehoorzaamde en vertrok met zijn hele familie en al zijn dienaren en vee naar het land van de Kanaänieten in West-Palestina.
Daar bivakkeerde de groep in tenten, groef waterputten voor mensen en vee en trachtte de periodieke droogte te overleven.
Wanneer dat moeilijk werd verhuisde men tijdelijk naar de Nijldelta in Egypte.
Volgens de Bijbelse en joodse traditie sloot God met Abraham in Kanaän een plechtig en eeuwig verbond. Het teken daarvan was de besnijdenis.
Deze gewoonte werd van vader op zoon doorgegeven.
Nog altijd worden Joodse jongetjes op de achtste dag na hun geboorte tijdens een religieuze plechtigheid besneden.
Via Abrahams zoon, aartsvader Isaak, diens zoon Jakob en zijn twaalf zonen werd het geloof in de God van Abraham op het snel groeiende volk overgedragen.
Ook tijdens het vierhonderdjarige verblijf (het exacte aantal jaren is niet bekend, want er is geen enkel bewijs of spoor van gevonden) in Egypte (mogelijk van circa 1850 - 1450 v.Chr.) bleef wat er reeds bestond aan eigenheid van geloof en rituelen bewaard.
Mozes, afkomstig uit de stam Levi, die volgens de Bijbelse geschiedenis door de dochter van de farao werd opgevoed, leidde het volk Israël in opdracht van God het land Egypte uit (de Exodus).
In de woestijn van de Sinaï ontving het volk via Mozes de Tien Geboden en overige wetgeving en werd een mobiele plaats van samenkomst, de tabernakel, gebouwd.
Mozes' opvolger Jozua leidde het volk over de Jordaan het beloofde land (Kanaän) binnen. Na een periode van oorlog werd het land, verdeeld in stamgebieden, in bezit genomen.
Een periode van richters, hogepriesters en profeten werd gevolgd door de periode van de koningen. Belangrijk in dit verband is, dat bij vrijwel elke nieuwe ontwikkeling die het volk (en soms een individu) doormaakte, volgens de religieuze joodse traditie het verbond tussen God en Abraham plechtig werd bevestigd.
Daarmee werd ook steeds opnieuw het gehele Joodse volk aangespoord God te gehoorzamen en Hem als enige God te dienen.
De tijdens de regering van Salomo gebouwde eerste tempel in Jeruzalem, en later de tweede tempel, gebouwd door de uit Babylonië teruggekeerde Joden, waren centra van onder meer de nationale viering van joodse feestdagen. Ook hield zich hier het puikje van de joodse religieuze geleerdheid op, werd er recht gesproken en onderwezen in de wet en andere Joodse geschriften. Voor het levend houden van het nationale en religieuze bewustzijn was de tempel van groot belang.
Na de terugkeer uit de ballingschap was Juda aanvankelijk een onbeduidend tempelstaatje. Na de veroveringen door Alexander de Grote kwam het eerst onder bestuur van de Ptolemaeën te staan, later onder bestuur van de Seleuciden.
Het Joodse land tijdens Herodes de Grote:
In 167 v.Chr. brak de Makkabese opstand uit, die er uiteindelijk toe leidde dat er opnieuw een onafhankelijke Joodse staat ontstond, onder de koningsdynastie van de Hasmoneeën.
In deze periode werd het rijk steeds meer uitgebreid, tot het de omvang had die het eens onder koning David gehad had.
In 63 v.Chr. kwam er een einde aan de zelfstandige Joodse staat, doordat de Romeinen Jeruzalem innamen.
In 37 v.Chr. stellen de Romeinen Herodes I (ter onderscheid ‘de Grote’ genoemd) aan als vazalkoning over het grote Joodse land.
Hij brengt het land economische bloei, hoewel alleen de rijken hiervan profiteren.
Zijn restauratie van de tempel maakte de tempel nog meer dan voorheen hét centrum van de joodse religie.
De streng gelovige delen van het volk hebben hem zijn cynische machtspolitiek en zijn pogingen om de Joodse en Griekse beschaving te combineren echter nooit vergeven.
In de decennia die volgen wisselen bestuur door de Herodiaanse dynastie en direct Romeins bestuur elkaar in de verschillende delen van het Joodse land af.
Groeperingen binnen het Jodendom in de tijd van de Tweede Tempelperiode:
Farizeeën -- Sadduceeën -- Boethusianen -- Essenen -- Qumrangemeenschap -- Zeloten -- Sicariërs -- Herodianen -- Samaritanen
In 66 groeide de zoveelste opstand tegen de Romeinen uit tot de Joodse oorlog, die eindigde in het jaar 70 met de verwoesting van de Tempel van Jeruzalem en de rest van de stad. Veel Joden werden gedood of als slaaf weggevoerd.
Na de Bar Kochba opstand (132-135) werden de Joden verbannen uit Judea en Jeruzalem. Velen gingen naar Galilea, waar ze wel mochten wonen.
De grond van Jeruzalem werd omgeploegd, en met puin geëgaliseerd. Jeruzalem werd daarna een puur Romeinse stad.
Na de mislukte opstand van Bar Kochba staat voor Joden de doodstraf op het binnenkomen in Jeruzalem.
De Joodse nationale staat eindigt met het verlies van het politieke en religieuze middelpunt. Het geestelijke middelpunt is de synagoge.
Veel verdreven Joden vestigen zich in Babylon, waar ze onder de heerschappij van de Parthen tot welstand komen.
Onder de Sassaniden vinden vervolgingen plaats door de priesterkaste van de Magiërs, maar onder Arabische heerschappij verbetert de positie van de Joden.
Van kritiek belang voor het ontstaan van een nieuwe vorm van de Joodse traditie was de ontwikkeling van de interpretaties van de Thora, die in de Misjna en talmoed worden gevonden.
Circa 500 werd de Babylonische Talmoed voltooid, die bestaat uit de Misjna (leer) en de Gemara (gesprekken over de leer). Van Babylon trekken de Joden naar Afghanistan, Perzië, Indië, Armenië en het Kaukasusgebergte.
Veel Joden werden verkocht in de slavernij terwijl anderen burgers van andere delen van het Romeinse Rijk werden.
Dit is de traditionele verklaring voor de diaspora.
Nochtans was een meerderheid van de Joden in de oudheid waarschijnlijk nakomeling van mensen in de steden van de Hellenistisch-Romeinse wereld, vooral in Alexandrië (waar kort nadat de stad gesticht was een grote Joodse gemeenschap was ontstaan) en Klein-Azië. Dezen werden slechts beïnvloed door de diaspora in zijn geestelijke betekenis, in de betekenis van het verlies van de hoeksteen van het joodse credo. Het beleid van bekering, dat de joodse godsdienst in de Hellenistische beschaving uitspreidde, schijnt met de oorlogen tegen de Romeinen geëindigd te zijn.
Joods leven.. hoe ga je dat in je leven toepassen.