Congo
Congo (uitspr.: [ˈkɔŋɣo]), officieel de Democratische Republiek Congo, kortweg DRC (Frans: République démocratique du Congo), is een land in centraal Afrika.
Ter onderscheiding van het gelijknamige buurland wordt de naam van de hoofdstad Kinshasa aan de naam van het land toegevoegd als Congo-Kinshasa (uitspr.: [ˌkɔŋɣo kɪnˈʃɑsa]).
Congo grenst aan Congo-Brazzaville, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid-Soedan, Oeganda, Rwanda, Burundi, Tanzania, Zambia, Angola en de AngoleseexclaveCabinda.
Het is een voormalige Belgische kolonie die eerder het privébezit was van koning Leopold II van België.
In de periode 1971-1997 werd het land Zaïre genoemd.
Congo-Kinshasa heeft een bevolking van ongeveer 105 miljoen en is na Algerije het land met de grootste oppervlakte in Afrika.
Van 1885 tot 1908 werd het land als quasi-onafhankelijke kolonie van de Association internationale du Congo – eigendom van de Belgische koning Leopold II – Onafhankelijke Congostaat genoemd.
In 1908 kreeg de kolonie de naam Belgisch-Congo.
Bij de onafhankelijkheid in juni 1960, werd de nieuwe republiek omgedoopt tot Republiek Congo.
Congo betekent "jager" in het Kongo, een van de oorspronkelijke talen die in het zuidwesten van Congo wordt gesproken en was eveneens de naam van een prekoloniaal koninkrijk.
Tot 1966 werd het land aangeduid als Congo-Leopoldstad, ter onderscheiding van buurland Congo (Congo-Brazzaville).
Nadat de stad Leopoldstad in 1966 werd herdoopt tot Kinshasa, werd de naam Congo-Kinshasa.
Met de eerste grondwet werd in augustus 1964 Republiek Congo herdoopt tot Democratische Republiek Congo (DRC).
Mobutu die in 1965 via een staatsgreep aan de macht kwam, veranderde de naam van de republiek in 1971 echter in Zaïre, wat tevens de naam werd van de Kongo-rivier.
Zaïre is een oude Portugese naam voor de rivier.
Na de machtsgreep van Laurent-Désiré Kabila in 1997, kreeg het land ten slotte de naam "Democratische Republiek van de Congo", afgekort als DR Congo of DRC.
Het gebied waar nu de Democratische Republiek Congo is, was 10.000 jaar geleden al bevolkt.
Van 2000 v.Chr. tot 500 na Chr. kwamen migratiegolven van Bantoe het land waar nu Congo (de Republiek Congo inbegrepen) is binnen vanuit het noordwesten, waarbij de oorspronkelijke pygmeebevolking naar het zuiden verdreven werd.
De etnische diversiteit werd aangevuld met daaropvolgende migraties vanuit Darfoer en Kordofan in Soedan in het noordoosten, en vanuit Oost-Afrika in het oosten.
Hierdoor werd de Bantoe-taalfamilie ook de overheersende talengroep.
Tegen de 15e eeuw was de dominante politieke macht in Congo het Koninkrijk Kongo.
Dit was een hoger ontwikkelde staat in het zuidwesten van het moderne Congo en het noorden van Angola. Op zijn hoogtepunt strekte het rijk zich uit van de Atlantische Oceaan in het westen tot de rivier de Kwango in het oosten, en van de rivier de Kongo in het noorden tot de rivier de Loje in het zuiden.
Het was een koninkrijk, met aan het hoofd de Mwene Kongo (Manikongo) die heerste over de Bakongo vanuit zijn hoofdstad M'banza-Kongo.
Het rijk vormde het centrum voor een intensieve handel van grote hoeveelheden ivoor in Centraal-Afrika, en er werd koperwerk, raffiakledij en aardewerk geproduceerd, naast de natuurlijke producten.
Deze handelsgoederen zouden, naast de slaven, de ruggengraat vormen van de handel van Kongo met de Europeanen (vooral de Portugezen).
De slavenhandel was een belangrijke factor in de ondergang van het koninkrijk, omdat de Europese slavenhandelaars een groot percentage van de bevolking wegvoerden.
Hoewel historische bronnen schaars zijn, is duidelijk dat de Kongo-beschaving geavanceerd was.
Zo was er bijvoorbeeld een nauwkeurig systeem van belastingheffing, en een officiële Kongo-taal.
Naast het Kongo-rijk waren er nog andere, kleinere staten verspreid over het land, zoals de pygmeeën en andere stammen, voornamelijk jager-verzamelaars.
De oostelijke bevolking werd geteisterd door de Oost-Afrikaanse slavenhandel vanuit Zanzibar, die vooral van Arabische oorsprong was, in tegenstelling tot de Atlantische slavenhandel.
Vanaf de jaren 1870 werd het Congolese binnenland voor het eerst verkend door Europeanen, zoals David Livingstone.
De Welsh-Amerikaanse ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley ging naar hem op zoek en bracht het gebied voor het eerst in kaart.
Koning Leopold II van België nam hem in dienst om zijn koloniale ambities te realiseren.
Vanaf de westkust bezette Stanley het terrein door posten te stichtten voor het Comité d'études du Haut-Congo en de Association internationale du Congo.
In 1885 werd het land op de Conferentie van Berlijn toegekend aan Leopold II.
Hij regeerde als koning-soeverein over deze Onafhankelijke Congostaat, waar hij een schrikbewind installeerde.
De Swahilo-Arabische karavaanhandel in slaven en ivoor werd gewapenderhand overgenomen, waarbij de slavernij grotendeels werd vervangen door dwangarbeid.
Financieel hield de verlieslatende kolonie het hoofd boven water dankzij leningen van de Belgische staat.
Vanaf 1895 bracht de Congostaat een fortuin op voor de vorst dankzij de export van rubber voor de nieuwe fietsen en auto's.
Veel van het geld gebruikte Leopold voor prestigieuze gebouwen in Brussel, Oostende, Tervuren en Antwerpen.
De Congolezen werden ondertussen uitgebuit.
Tussen 1885 en 1908 stierven miljoenen mensen aan honger, ziekten en geweld.
Dit misbruik werd aan de kaak gesteld in wat de eerste internationale humanitaire campagne is genoemd.
Ze werd gedreven door protestantse missionarissen en door de Congo Reform Association van de Britse journalist Edmund Dene Morel.
Ook de schrijver Mark Twain en andere prominenten lieten van zich horen.
Ondertussen groeide binnen het Belgische parlement en in academische kringen de druk op de koning.
Het rapport van de Britse diplomaat Roger Casement leidde tot de oprichting van de commissie-Janssens, die de aanklachten grotendeels bevestigde.
Kort daarna zwichtte Leopold onder de druk.
Na lange debatten annexeerde België het gebied en nam de kolonie met ingang van 1908 over van de koning. Het Koloniaal Charter legde de wetgevende macht bij de koning mits medeondertekening door de minister van Koloniën.
Ter plaatse werd de macht uitgeoefend door de gouverneur-generaal.
Het land werd nu Belgisch-Congo genoemd.
De dwangarbeid nam af (maar stopte niet), het bestuur verbeterde en er werd op bepaalde vlakken vooruitgang gerealiseerd.
Congolezen konden onderwijs en medische zorgen krijgen, maar binnen een systeem van rassensegregatie. Bovendien werd een politiek gevoerd die de zwarten uitsloot van hoger onderwijs uit vrees voor het emanciperende effect daarvan.
De blanke koloniale heersers legden over het algemeen een neerbuigende, paternalistische houding aan de dag ten opzichte van de inheemse bevolking, wat tot ressentimenten aanleiding gaf.
Op 9 december 1941 gingen de mijnwerkers, die werkten bij de Union Minière in staking voor betere arbeidsvoorwaarden.
Vele stakers werden met salvo's van machinegeweren afgemaakt en in een massagraf gegooid.
Deze repressie, die plaatsvond tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd in België steeds verzwegen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog behaalde het Congolese leger overwinningen tegen de Italianen in Ethiopië.
In de jaren 1950 maakte een groep évolués enige opgang.
Hun aantal werd door het bestuur in 1958 geschat op 175.000.
Het waren Congolezen van wie na controles was vastgesteld dat ze zich de Belgische cultuur voldoende hadden eigen gemaakt.
Ze genoten een beter statuut dan de andere Congolezen.
In 1954 opende de universiteit Lovanium.
In een context van internationale dekolonisatie begonnen steeds meer Congolezen zich vragen te stellen bij het Belgische bewind.
Een economische crisis in 1959 droeg ertoe bij dat onlusten uitbraken.
Congo werd onafhankelijk op 30 juni 1960; België trok zich uiteindelijk terug uit angst voor een onafhankelijkheidsoorlog zoals in Algerije.
Patrice-Emery Lumumba (1925-1961) werd eerste minister, Joseph Kasavubu (1913-1969) werd de eerste president van Congo.
Kort na de onafhankelijkheid ontstond er muiterij in het leger, dat nog steeds geleid werd door Belgische officieren.
Lumumba verving daarop deze officieren door Congolezen, waarna veel Belgen op de vlucht gingen en de regering in elkaar stortte.
De Belgische regering zond troepen om de Belgische burgers te beschermen en Lumumba riep de hulp van de Verenigde Naties in.
De VN stuurde troepen (ONUC-missie) om de orde te herstellen, met de steun van de Verenigde Staten, die in Lumumba een communist zagen en die wilden vermijden dat Congo zich tot de Sovjet-Unie zou keren.
Op hetzelfde moment scheidde de relatief rijke provincie Katanga zich af en riep haar onafhankelijkheid uit.
President Joseph Kasavubu probeerde Lumumba af te zetten, en Lumumba ontsloeg op zijn beurt Kasavubu als president.
Kort daarna werd Lumumba onder huisarrest geplaatst door kolonel Joseph-Désiré Mobutu.
Lumumba ontsnapte, maar werd opnieuw opgepakt en in januari 1961 naar zijn vijanden in Katanga gevlogen, in opdracht van de Belgische minister voor Afrikaanse zaken.
Zijn lichaam zou opgelost zijn in zwavelzuur en werd nooit gevonden.
De CIA had Mobutu geholpen en was blij dat ze de door de Sovjet-Unie gesteunde Lumumba kwijt waren. Mobutu kreeg hierdoor meer macht en werd beschuldigd een Amerikaanse stroman te zijn.
Een Belgische parlementaire onderzoekscommissie concludeerde begin jaren 2000 onder andere dat België een "morele verantwoordelijkheid" droeg bij de moord op Lumumba.
Minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel gaf daarop in 2002 toe dat sommige regeringsleden en andere Belgen duidelijk verantwoordelijk waren voor evenementen die leidden tot de dood van Lumumba.
Na vijf jaar van onstabiliteit en wanorde zette Mobutu, nu luitenant-generaal, Kasavubu af in 1965.
Hij installeerde een eenpartijstaat en riep zichzelf uit tot staatshoofd.
Af en toe waren er verkiezingen waarbij hij de enige kandidaat was.
Er ontstond een periode van relatieve vrede en stabiliteit, maar het regime werd regelmatig beschuldigd van mensenrechtenschendingen, onderdrukking en ongebreidelde corruptie.
Het persoonlijke bezit van Mobutu werd in 1984 geschat op 4 miljard dollar, ongeveer even groot als de nationale schuld van Congo.
In een poging om de Afrikaanse bewustwording uit te dragen, hernoemde Mobutu het land en de rivier naar Zaïre, en zichzelf Mobutu Sese Seko.
Hij nationaliseerde in 1973 in één klap alle buitenlandse bedrijven (de zaïrisering), en kleine bedrijven in handen van buitenlanders werden verplicht een Zaïrees aan het hoofd te zetten.
Drie jaar later was hij verplicht dit besluit terug te draaien.
In mei 1978 landden 1500 Belgische paracommando’s op de luchthaven Kamina om 2000 Belgen te evacueren. Deze dreigden het slachtoffer te worden van geweld tussen het Zaïrese leger en opstandelingen in Katanga.
In januari 1983 bezocht de Israëlische minister van defensie Ariël Sharon Zaïre.
Hij sloot een overeenkomst met de regering daar dat Israël wapens en andere militaire hulp ging leveren. Israëlische militaire adviseurs gingen de Zaïrese strijdkrachten reorganiseren.
Volgens hem was deze stap goed voor Israëls wapenexport en invloed in Afrika.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie bekoelden de relaties tussen Mobutu en de Verenigde Staten.
Hij was niet langer nodig als een bondgenoot in de Koude Oorlog en de oppositie in Zaïre begon zich te roeren.
Op 24 april 1990 beloofde Mobutu de overgang naar een meerpartijenstelsel en riep de Derde Republiek uit. De daaropvolgende jaren raakte de oppositie er echter van overtuigd, dat echte democratie alleen mogelijk zou zijn door de verwijdering van Mobutu.
Sinds 1994 werd Congo getroffen door etnische onlusten en burgeroorlog, mede door de instroom van vluchtelingen uit Rwanda en Burundi.
Op 18 mei 1997 trokken de soldaten van de Alliantie van Democratische Krachten onder leiding van de Luba Laurent-Désiré Kabila de Zaïrese hoofdstad Kinshasa binnen, waar zij als bevrijders werden binnengehaald. Meer dan 3000 kilometer hadden zij gelopen sinds zij eind oktober 1996 aan hun overwinningstocht begonnen. Twee dagen later riep Kabila zichzelf uit tot president van Congo-Kinshasa.
Daarmee kwam een eind aan het jarenlange bewind van dictator Mobutu Sese Seko, maar niet aan de strubbelingen.
De burgeroorlog in Congo verergerde in 1998 toen rebellen met steun van Rwanda en Oeganda Congo vanuit het oosten binnenvielen en probeerden Laurent Kabila ten val te brengen.
Twee van de bekendste rebellengroepen zijn de Beweging voor Congolese Bevrijding (MLC, door Oeganda gesteund), en de Congolese Unie voor Democratie (RCD, door Rwanda geholpen).
Het conflict groeit uit tot de eerste Afrikaanse Wereldoorlog.
Op 16 januari 2001 wordt president Kabila vermoord door een lijfwacht tijdens een mislukte staatsgreep.
Joseph neemt de fakkel over, zoon van Laurent-Désiré, volgde zijn vader op.
Rond de moord op zijn vader speelde lange tijd een rechtszaak.
In december 2002 werd in Pretoria, onder druk van onder meer Zuid-Afrika en België een akkoord gesloten tussen de partij van Kabila, de rebellengroepen en de politieke oppositie.
Deze afspraken leidden tot het vormen van een overgangsregering onder leiding van Joseph Kabila, waarin zowel de voormalige rebellen en de politieke oppositie ook posten kregen toegewezen.
Enkel de grootste oppositiepartij, de UDPS onder leiding van Étienne Tshisekedi, is niet akkoord gegaan met de voorwaarden.
Verder werd afgesproken dat er democratische verkiezingen zouden worden gehouden.
Op 30 juli 2006 hield Congo de eerste ronde van haar eerste echte verkiezingen sinds de onafhankelijkheid in 1960.
Joseph Kabila kreeg 45% van de stemmen, en zijn voornaamste opponent Jean-Pierre Bemba kreeg 20%.
Dit leidde tot twee dagen van straatgevechten in de hoofdstad tussen beide fracties.
Hierbij kwamen 16 mensen om het leven voordat de politie en MONUC, de VN-missie, de controle over Kinshasa herstelden.
De tweede ronde van de verkiezingen werd gehouden op 29 oktober 2006.
Opnieuw was er onrust: vernielde stembureaus in het oosten en verbrande stembrieven in het noorden.
Toch waren de verkiezingen een succes.
Zowel Kabila als Bemba verzekerden dat ze de uitslag zouden eerbiedigen, maar toch protesteerden de aanhangers van Bemba tegen de beslissing van het hooggerechtshof, dat de overwinning van Kabila bevestigde (58% tegen 42%).
De rust keerde pas terug nadat Bemba zijn nederlaag aanvaard had en beloofd had de rol van democratische oppositieleider op zich te nemen.
Op 22 maart 2007 braken in Kinshasa opnieuw gevechten uit tussen het regeringsleger en de privémilitie van Bemba. Bemba moest vluchten naar de ambassade van Zuid-Afrika.
De taak die Kabila te wachten stond, was echter niet eenvoudig, aangezien Congo (ook nu nog) geteisterd wordt door rebellengroepen, die opstanden ontketenen, mensen ontvoeren, vrouwen verkrachten en zelfs hele dorpen in brand steken.
In december 2016 had Joseph Kabila er twee termijnen opzitten.
Grondwettelijk gezien zou hij geen derde termijn kunnen aanvatten.
De presidentsverkiezingen, gepland voor november 2016, werden uitgesteld tot april 2018, en opnieuw tot uiteindelijk 30 december 2018.
Volgens waarnemers van de katholieke kerk, hierin bevestigd door gegevens van de Financial Times, was Martin Fayulu de duidelijke winnaar, hoewel de officiële kiescommissie Félix Tshisekedi uitriep tot winnaar.
Op 24 januari 2019 legde de Luba Félix Tshisekedi de zoon van Étienne Tshisekedi de eed af als nieuwe president, na betwiste verkiezingen, die volgens waarnemers waren gewonnen door Martin Fayulu.
In december 2021 ontsloeg Tshisekedi het voltallige bestuur van Gécamines, nadat uit het onderzoeksrapport Congo Hold-up was gebleken dat onder voorzitter Yuma miljoenen dollars waren verdwenen in de richting van de clan-Kabila.
Tijdens een officieel bezoek in juni 2022 gaf koning Filip een kostbaar Kakuungu-masker terug aan Congo, en drukte hij nogmaals zijn spijt uit ten aanzien van het Congolese volk: "Sommige Belgen die naar Congo gingen, gaven het beste van zichzelf en hielden van het land en de Congolezen, maar het systeem was onderdrukkend en stoelde op paternalisme, discriminatie en racisme".
In de nasleep van de Rwandese Genocide van 1994 en de aanverwante onlusten in buurland Burundi begon een oorlog die aan ongeveer 3,8 miljoen mensen het leven zou kosten.
Miljoenen anderen vluchtten voor het geweld.
Bij dit etnisch conflict tussen de Lendu en de Hema kwamen meer dan 50.000 mensen om het leven, en werden meer dan 500.000 mensen op de vlucht gedreven.
In 2003 werd de Frans-Europese militaire missie EUFOR Artemis naar het gebied gestuurd om tussenbeide te komen.
Reeds na het einde van de Congolese Burgeroorlog begon Nkunda een rebellie tegen de regering van Joseph Kabila.
In augustus 2008 ontstond er een conflict in Kivu rond 'generaal' Laurent Nkunda, rebellenleider van het Congrès national pour la défense du peuple (CNDP).
Hij wilde oorspronkelijk de Tutsi's, en later de volledige Congolese bevolking beschermen tegen de volgens hem corrupte overheid.
Om zijn bewering duidelijk te maken trok hij met zijn rebellenleger op naar Goma, hoofdstad van Noord-Kivu, overmeesterde hij de stad en hield er enkele dagen stand.
Het Congolese leger, FARDC, dat over bijzonder weinig middelen beschikt, kon geen weerstand bieden tegen zijn getrainde entourage.
Op 22 januari 2009 werd een eind gemaakt aan de rol van het CNDP.
Nadat de partij reeds verzwakt was door een afscheuring van enkele kopstukken, werd ook de leider, Nkunda, opgepakt in Rwanda.
In december 2008 waren Congo en Rwanda, met andere woorden Kabila en Kagame, overeengekomen om samen in Oost-Congo jacht te maken op de Rwandese Hutu-rebellen.
Ook deze rebellen zaaiden onrust in Oost-Congo, door verkrachtingen, plunderingen en moorden.
Volgens experts was dit een tactische zet van Rwanda, aangezien zijn reputatie een ferme deuk had gekregen na het VN-rapport van december 2008.
Daarin stond immers te lezen dat Rwanda directe steun verleend had aan Laurent Nkunda en zijn leger.
Door nu samen te werken met Congo konden de plooien ietwat gladgestreken worden.
De beide regeringslegers hebben gedurende een korte periode jacht gemaakt op de rebellen.
Deze actie was echter zonder al te veel resultaat.
Slechts 20% van de Huturebellen vluchtten, anderen verscholen zich in de wouden.
De bevolking had sterk te lijden onder de gevechten.
Na de Rwandese Genocide groepeerden uit Rwanda gevluchte Huturebellen zich in 2000 tot een rebellenbeweging, aanvankelijk met steun van de regering in Kinshasa, maar later tegen de regering.
Een nieuwe, dreigende secessie van Katanga begon met een opstand in 2011, onder leiding van Gédéon Kyungu Mutanga.
Vanaf 2013 luwde het geweld.
In 2015 werd de militie omgevormd tot een politieke beweging, en in oktober 2016 werd de beweging ontwapend.
In 2012 ontstond, deels vanuit het Congrès National pour la Défense du Peuple (CNDP), een rebellie die zich “Mouvement du 23-Mars” noemde, en mogelijk onder leiding stond van de internationaal gezochte Bosco Ntaganda.
De groep verzwakte door grote onenigheid in 2013, maar zou in 2022 toch weer de kop hebben opgestoken.
Nog andere conflicten teisterden het land:
2004-2007: Rasta-militie teistert delen van Oost-Congo
2009: conflict rond de stad Dongo aan de Ubangi-rivier in Noordwest-Congo
2013: een opstand in Noord-Katanga, van de Twa, een traditioneel pygmeeënvolk dat vaak werd onderdrukt en uitgebuit.
2016: Kamwina Nsapu-rebellie in de Kasaï
Het land gaat ook gebukt onder herhaaldelijke muiterijen in het leger, dat lijdt onder een chronisch gebrek aan uitrusting en discipline.
De Verenigde Naties speelden meermaals een beslissende rol in de recente Congolese geschiedenis.
Na een eerdere missie in 1960-1964 (ONUC) werd in 1999 besloten tot de VN-vredesmissies van MONUSCO (aanvankelijk MONUC).
Mede in samenwerking met het Congolese leger werd ingegrepen om de vrede te herstellen en democratische verkiezingen mogelijk te maken.
Comments