top of page

Sars


De verspreiding van het coronavirus kan alleen afgeremd worden, als iedereen zich aan dezelfde regels houdt. Een van die regels is 1,5 meter afstand houden. Hoe weten onderzoekers dat afstand houden belangrijk is? Dat komt voor belangrijk deel uit de waarnemingen van een onderzoek naar de verspreiding van het SARS-virus in 2003. Elisabeth van Nimwegen spreekt hierover met epidemioloog Frits Rosendaal van LUMC.


Muur tegen het coronavirus begint scheuren te vertonen: dit zijn de zwakke plekken

De muur die is opgebouwd tegen het coronavirus vertoont scheuren. De zeven zwakke plekken in de coronaverdediging.

Marcia Nieuwenhuis, Jurriaan Nolles 23-10-21, 07:00 Laatste update: 23-10-21, 10:09


1. De Biblebelt is een brandhaard Cijfernerds hoeven de lijstjes er maar bij te pakken of het wordt duidelijk dat de Biblebelt nu dé Nederlandse brandhaard is. Arts infectieziektebestrijding Jos van de Sande, die jarenlang actief was voor meerdere GGD’s: ,,In sommige regio’s zit een duidelijke ‘hotspot’.

Koploper is de gemeente Staphorst in IJsselland.

Ook Rijssen-Holten in Twente, en de Gelderse gemeenten Nunspeet, Scherpenzeel en Neder-Betuwe scoren hoog, net als Renswoude, Rhenen en Woudenberg in Utrecht.

Van de Sande: ,,De muur die is opgebouwd tegen het coronavirus begint scheuren te vertonen.’’ De genoemde gebieden hebben met elkaar gemeen dat ze deel uitmaken van de Biblebelt, die van Zuidwest-Nederland naar het noordoosten loopt.

Hier wonen veel orthodoxe christenen, die vaccinaties op religieuze gronden afwijzen.

In Staphorst is van de mensen van 12 jaar en ouder slechts 53 procent volledig gevaccineerd.

Ter vergelijking: landelijk is dat nu 81,4 procent.

De Staphorster burgemeester Jan ten Kate verklaarde al: ,,We hebben hier nu eenmaal grotere gezinnen, dus als er een gezin besmet raakt, dan gaat het gelijk om meer mensen en zie je het aantal besmettingen sneller toenemen dan in andere plaatsen.’’ GGD-arts Ashis Brahma beaamt: ,,Deze mensen komen elkaar overal in het dorp weer tegen.’’ 2. Wijken in grote steden met veel niet-gevaccineerden GGD-arts Brahma vervolgt: ,,Maar overal zie je dat als niet-gevaccineerde mensen elkaar ontmoeten de kans groot is dat het virus opflakkert.’’

Als er één GGD is waar men dat aan den lijve ondervindt, is het de GGD Rotterdam-Rijnmond. Slechts 67 procent van de mensen boven de 12 is volledig gevaccineerd in Rotterdam.

Bepaalde wijken lopen, zodra er besmettingen zijn, grote risico’s op een forse uitbraak.

Veld epidemioloog Amrish Baidjoe: ,,Op plekken met een lage vaccinatiegraad, waar je geen basismaatregelen neemt, zijn veel mensen kwetsbaar.

Daar heb je een grotere kans dat mensen intensieve ziekenhuiszorg nodig zullen hebben.

’’ De GGD’s en huisartsen doen er volgens hem alles aan om mensen te bereiken, ‘maar dat is niet makkelijk’. GGD-woordvoerder Mariëlle Kock: ,,Het werkt eigenlijk het beste als we echt het gesprek aangaan met mensen.

We prikken nog steeds honderden mensen per week.’’ In wijken met een grote migrantenpopulatie en plekken waar veel mensen wonen met een een lagere sociaaleconomische status, is de vaccinatiegraad lager.

,,Zij lezen de posters minder vaak, kijken niet naar persconferenties, en zijn afhankelijk van hun eigen huisarts die hen overtuigt, of van de GGD die langs de deuren gaat.

’’ Bovendien worden zij volgens Baidjoe ‘gevoed door een constante stroom aan misinformatie’.

,,Het is moeilijk om die groep te bereiken.

Het virus verspreidt zich sneller dan dat je mensen bereikt.’’

3. Lage vaccinatiegraad onder jongeren In de havenstad Rotterdam blijft vooral de vaccinatiegraad onder jongeren achter, zo becijfert de GGD Rotterdam-Rijnmond. In het Rotterdamse Feijenoord is van de jongeren van 12 tot 25 bijvoorbeeld maar 28,3 procent volledig gevaccineerd.

Volgens voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose Leon van den Toorn moeten we ‘extra waakzaam’ zijn voor het aantal besmettingen onder jongeren.

Dat zijn er nu relatief veel. ,,Jongeren raken besmet en komen in aanraking met ouderen.

Gevaccineerd of ongevaccineerd, voor hen is de kans toch wat groter om in het ziekenhuis te komen.

Ze hebben maar een klein tikje nodig.’’ © ANP 4. Bij ouderen werken vaccins minder lang Uitgerekend bij ouderen, een kwetsbare groep, blijken de vaccins minder lang te werken.

Internist-infectioloog Astrid Oude Lashof van het Maastricht UMC: ,,We hebben in Israël gezien dat met name onder ouderen de werking van het vaccin afnam.’’

Dat werd onlangs op de corona verpleegafdeling van het Maastricht UMC ook pijnlijk duidelijk.

Van de tien corona patiënten waren er negen volledig gevaccineerd.

Zij hoefden weliswaar niet naar de ic, maar waren wel zo ziek dat ze in het ziekenhuis belandden.

Oude Lashof: ,,Het kan te maken hebben met de leeftijd van de populatie in Zuid-Limburg, die relatief hoog is. We weten dat bij 70-plussers het vaccin nu voor 90 procent beschermt tegen ziekenhuisopname, dus het vaccin doet eigenlijk heel goed zijn werk.

Maar die 90 procent bescherming houdt ook in dat in 10 procent van de gevallen de bescherming minder goed is.

’’ De gevaccineerde mensen die nu in haar ziekenhuis liggen, zijn volgens haar ‘vooral erg oude mensen’. ,,Bijna allemaal ver in de 80.

En de mensen die worden opgenomen, zijn niet alleen zo ziek vanwege corona.

Meestal hebben ze daarnaast nog andere aandoeningen, zoals suikerziekte, hart- en vaatziekte, longziekte, of ze slikken afweer verminderende medicijnen.

Dan loop je net iets meer risico om opgenomen te worden.’’ 5. Naarmate de tijd verstrijkt werken vaccins minder goed Wat ook niet helpt is dat vaccins in zijn algemeenheid steeds ietsje minder effectief zijn.

Uit een eerder deze maand gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek in het vooraanstaande tijdschrift The Lancet blijkt dat ongeveer de helft van de mensen die zijn ingeënt met een coronavaccin van Pfizer na een halfjaar tóch weer corona kunnen krijgen.

Gedurende de eerste maand na de tweede inenting beschermt Pfizer nog voor 88 procent tegen het oplopen van het virus, na vijf maanden was dit 47 procent, aldus farmareus Pfizer en Amerikaanse wetenschappers op basis van gegevens van bijna 3,5 miljoen mensen.

Volgens de wetenschappers laten de onderzoeksresultaten zien dat boosterdoses van het vaccin nodig zullen zijn. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat áls een gevaccineerde besmet raakt, de kans dat die in het ziekenhuis belandt na zes maanden maar liefst 90 procent kleiner is dan bij ongevaccineerden.

De effectiviteit van het vaccin tegen ziekenhuisopname nam niet af. Uit een enquête onder onze leden en cijfers van het RIVM blijkt dat driekwart van de mensen die is opgenomen in het ziekenhuis niet gevacci­neerd is Leon van den Toorn, Voorzitter Nederlandse vereniging van artsen voor longziekten en tuberculose Voorzitter van de Nederlandse vereniging van artsen voor longziekten en tuberculose Leon van den Toorn zegt dat iedereen zich een beetje zorgen maakt ‘aangezien we niet weten wat de winter gaat brengen’.

En niemand weet bovendien wat de in Engeland ontdekte nieuwe versie van de deltavariant, met voorlopige naam AY.4.2, gaat doen.

Maar nu ziet hij nog geen duidelijke toename van opnames van begin dit jaar gevaccineerde en relatief gezonde mensen.

,,Uit een enquête onder onze leden en cijfers van het RIVM blijkt dat driekwart van de mensen die is opgenomen in het ziekenhuis niet is gevaccineerd.

Dat beeld is onveranderd.

In Israël zijn er al iets meer ziekenhuisopnames van volledig gevaccineerden.

Het kan zijn dat dat ook bij ons gebeurt, daar moeten we op blijven letten.’’

6. Mensen vertrouwen te veel op de zelftest Ander risico is volgens arts infectieziektebestrijding Jos van de Sande dat er ‘nogal veel waarde aan de zelftest wordt gehecht. ,,Als je een beetje verkouden bent, dan doe je een zelftest. Maar als je echt klachten hebt, moet je naar de GGD. Dat gebeurt ook nog onvoldoende op het moment. En dat is jammer, want zo’n zelftest zit er vaker naast.’’ Arts-microbioloog van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis Bert Mulder is desondanks toch fan van de zelftest. ,,Bij mensen die heel besmettelijk zijn, en veel virus bij zich dragen, werkt de test goed. Wel voor 90 procent, dat is bijna net zo goed als een echte PCR-test. En mensen die veel virus bij zich dragen, zijn juist ook de mensen die anderen besmetten.’’ Een familie die een zelftest doet, waarbij alle familieleden negatief testen, zal volgens hem ‘een heel klein risico op besmettingen lopen’. ,,Dus ik wil de risico’s niet zo benadrukken: we moeten juist testen, testen en nog eens testen.’’

7. Mensen doen alsof de pandemie voorbij is Deze week zei RIVM-topman Jaap van Dissel in een interview met het AD dat we ‘in een principieel andere situatie zitten dan vorig jaar. Restricties als school- en winkelsluiting of avondklok zijn waarschijnlijk niet nodig. ,,Toen hadden we geen vaccins. Dus in alle realiteit zie ik geen aanleiding om zulke ingrijpende maatregelen te adviseren.” Het stuit experts als Baidjoe en Van de Sande tegen de borst dat de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) dergelijke uitspraken doet in het licht van de stijgende besmettingscijfers. ,,Dat stimuleert niet het urgentiebesef. Eerder het omgekeerde!’’ aldus Van de Sande. ,,Zo begrijp ik ook niet dat de 1,5 meter eraan is gegaan. Heel veel mensen begroeten elkaar weer met een hand of een kus. Dat was helemaal niet nodig geweest!’’ Als het aan Ernst Kuipers, voorman van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) ligt, kan het in Nederland met ongeveer 1,8 miljoen ongevaccineerden lokaal wél nodig zijn in de strijd tegen corona ‘lokale lockdowns in te zetten’. De directeur van het Rotterdamse Erasmus MC vindt de stijgende besmettingscijfers reden tot zorg. ,,In Nederland is het aantal opnames verdriedubbeld in drie weken tijd. In het Verenigd Koninkrijk zie je toch weer hoge besmettingsaantallen en hoge aantallen ziekenhuisopnames. Dat kan hier ook gebeuren.’’

Bron:


COVID-19, voluit coronavirus disease 2019, is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door het SARS-CoV-2-virus uit de familie van de coronavirussen.

De voorheen onbekende ziekte werd eind 2019 voor het eerst opgemerkt in China en verspreidde zich vervolgens in drie maanden tijd naar andere delen van de wereld.

In 2020 leidde dit tot de coronapandemie.

Verwacht wordt dat het virus zal blijven circuleren en dus een endemisch karakter krijgt.

De ziekte wordt door de WHO verondersteld een zoönotische oorsprong te hebben, hoewel daar anno 2021 geen consensus over is.

De belangrijkste symptomen van COVID-19 zijn koorts, hoesten en kortademigheid.

Ook andere organen zoals het hart- en vaatstelsel en de nieren kunnen schade oplopen.

Een deel van de besmette personen heeft milde of helemaal geen symptomen.

Met name bij personen met een verminderde afweer, zoals ouderen en chronisch zieken, kan de ziekte uitlopen op een ernstige longontsteking met soms dodelijke afloop.

De ziekte-overdracht vindt vooral plaats via hoesten en niezen, waarbij besmette druppeltjes of aerosolen worden verspreid, die vervolgens door anderen worden ingeademd.

Sinds januari 2020 wordt er wereldwijd naarstig gezocht naar een geneesmiddel voor COVID-19.

Ook werden in de loop van 2020 meerdere vaccins ontwikkeld tegen SARS-CoV-2.

De ziekte werd voor het eerst vastgesteld in de Chinese miljoenenstad Wuhan, de hoofdstad van de Chinese provincie Hubei, bij patiënten met een longontsteking zonder aanwijsbare oorzaak.

Het was dokter Li Wenliang die op 30 december 2019 vergeefs de autoriteiten waarschuwde dat een epidemie dreigde.

Vervolgens verspreidde de ziekte zich razendsnel door de afwezigheid van immuniteit onder de plaatselijke bevolking en doordat veel internationale reizigers vanuit Wuhan het virus mee naar huis namen.

Op 11 maart 2020 maakte de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bekend dat er officieel sprake was van een pandemie.


Op 11 februari 2020 maakte de Wereldgezondheidsorganisatie bekend dat de nieuwe, onbekende virale ziekte de naam COVID-19 zou krijgen, een afkorting van coronavirus disease (coronavirusziekte), plus het jaartal van ontdekking.

Volgens directeur-generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus van de WHO mocht de naam niet verwijzen naar een bepaalde geografische plek, dier of groep mensen. Ook moest de naam uitspreekbaar zijn.

Dezelfde dag stelde de coronavirussenwerkgroep van het International Committee on Taxonomy of Viruses (ICTV) voor het virus de naam severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 voor, afgekort SARS-CoV-2, naar analogie met het verwante, eerder bekende virus SARS-CoV.


Tussen mensen vindt ziekte-overdracht plaats via druppelinfectie en aerosolen vanuit de luchtwegen. Vermoedelijk in mindere mate via besmette oppervlakken.

Infecties ontstaan vooral in de nabijheid van een virusdrager en in gesloten, slecht geventileerde ruimtes waar zich ook virusdragers ophouden of kort geleden ophielden.

Bij hoesten, niezen, spreken met luide stem en zingen worden veel virusdeeltjes uitgestoten.

Tijdens medische behandelingen, zoals intuberen, kunnen eveneens besmettelijke aerosolen ontstaan.

Het virus vermenigvuldigd zich zowel diep in de longen als in de bovenste luchtwegen.

Dat laatste zou mede verklaren waarom patiënten met milde symptomen al besmettelijk kunnen zijn.

In de neus dringt het virus in epitheelcellen in via bepaalde (ACE) receptoren.

Afhankelijk van de hoeveelheid virus waaraan men is blootgesteld, ontstaan symptomen sneller.

Besmetting via ontlasting is onzeker, maar deze besmettingsroute is wel bekend van de gerelateerde aandoening SARS.

Het is onbekend hoe lang het virus buiten het lichaam besmettelijk blijft.

Van andere virussen is bekend dat de duur van de besmettelijkheid afhangt van luchtvochtigheid, temperatuur, ultraviolette straling (zonlicht), het soort oppervlak waarop het virus terechtkomt, de druppelgrootte en de aanvankelijke hoeveelheid virusdeeltjes.

Door experimenten met fretten is bewezen dat het virus zich tussen fretten kan verspreiden via de lucht.

De Nederlandse RIVM-richtlijn gaat ervan uit dat normale patiënten een etmaal na het verdwijnen van alle klachten en tenminste 7 dagen na het begin van de ziekte niet meer besmettelijk zijn.

Patiënten met een zwak immuunsysteem kunnen langer besmettelijk zijn.

De virusvarianten die in de loop van 2020 en 2021 ontstonden, onderscheidden zich vooral door hun hogere besmettelijkheid maar verspreidden zich principieel op dezelfde manier als het oorspronkelijke virus.

Het virus verspreidt zich vooral onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen.

Verspreiding onder kinderen of van kinderen naar volwassenen komt minder vaak voor.

Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe kleiner de rol bij de verspreiding van het virus.

Kinderen worden over het algemeen minder ernstig ziek en hoeven bijna nooit opgenomen te worden in het ziekenhuis vanwege SARS-CoV-2.

In de periode na de zomervakantie in 2020 werd een stijgend aantal infecties met het coronavirus SARS-CoV-2 bij alle leeftijden gezien.

Onder kinderen is vooral bij jongeren 13-17 jaar het aantal besmettingen toegenomen.

Toch spelen kinderen een beperkte rol in de verspreiding van het nieuwe coronavirus in vergelijking met volwassenen.

De besmettingen en besmettelijkheid van kinderen neemt echter wel toe naarmate ze ouder worden.

De mediane de incubatieperiode is ongeveer vijf dagen, met uitersten van één tot twaalf dagen; voor quarantaine-doeleinden wordt door de meeste landen veertien dagen aangehouden (Nederland tien dagen). Er zijn meldingen van Chinese onderzoekers van zeldzame incubatietijden tot 24 dagen.

Volgens een schatting van het Europees Centrum voor ziektepreventie, die een tijdlang werd gebruikt, besmet een besmet persoon in een onbeschermde populatie gemiddeld 2,2 andere mensen (het basaal reproductiegetal R0).

Een reproductiegetal van meer dan één betekent dat het aantal besmettingen in de bevolking toeneemt. Echter, het reproductiegetal verschilt per virusvariant en naarmate er meer varianten ontstaan zal het resulterende reproductiegetal steeds meer toenemen omdat de besmettelijkste variant de overhand krijgt.

De virusvariant 'G614', die in mei circuleerde in Amerika, Groot-Brittannië en Europa en ontstaan is door mutatie, is mogelijk besmettelijker dan de oorspronkelijke variant 'D614': G614 heeft een stabieler spike-eiwit.

Eind september 2020 werd de variant SARS-CoV-2 VOC – 202012/01 (in de media ook wel de 'Britse variant' genoemd gevonden.

Deze heeft 17 mutaties, waarvan vooral de mutatie N501Y van het spike-eiwit van belang kan zijn, omdat deze theoretisch de besmettelijkheid kan beïnvloeden.

Hoewel de variant relatief veel gevonden werd in bepaalde gebieden met een hoge incidentie, is niet duidelijk of dit een founder effect is of dat er daadwerkelijk sprake is van een besmettelijkere variant.

Verschillende regeringen voerden de ontdekking aan om strengere maatregelen door te voeren.

Ook de 501.V2-variant (in de media ook wel de Zuid-Afrikaanse variant genoemd, die in oktober en november gevonden werd, heeft meerdere mutaties, waaronder een N501Y-mutatie van het spike-eiwit.

Aanvankelijk was niet duidelijk of en hoeveel mensen de besmetting geheel zonder symptomen (asymptomatisch) of met zeer weinig symptomen (paucisymptomatisch) doormaken.

In maart 2020 werden de eerste onderzoeken gepubliceerd die een besmetting door pre-symptomatische personen aannemelijk maken.

Een systematische review van september 2020 concludeerde dat waarschijnlijk ca. 20% van de besmette personen asymptomatisch blijft.

De auteurs benadrukken dat de schattingen uiteenlopen van 3-67% en dat de kwaliteit van de data niet voldoende is voor een definitieve uitspraak.

Ook volledig gevaccineerden kunnen nog ziek worden, positief testen en anderen besmetten, ondanks dat ze zelf niet ernstig ziek worden.

Daar een overledene niet meer ademt en niet meer kan hoesten en niezen is het risico op besmetting, zeker als het lichaam van de overledene eenmaal gewassen is, kleiner dan bij een nog levende patiënt.

Na overlijden kan het virus bij lage temperaturen (door koeling) en bij hoge luchtvochtigheid echter nog wel tot 48 uur na overlijden in en op het lichaam intact aangetoond worden.

Bij het bewegen van stoffelijke overschotten is een besmettingsrisico denkbaar.

Geadviseerd wordt het lichaam voor transport te voorzien van schoon incontinentiemateriaal, in een afsluitbare lijkzak te doen en die aan de buitenzijde te wassen.

Bloedbank Sanquin vermeldt op zijn website: "Het is nog nooit aangetoond dat het coronavirus of soortgelijke virussen met een bloedtransfusie wordt overgedragen.

Ook als je zonder het te weten besmet bent, kan je bloed geen kwaad voor patiënten." Rode Kruis-Vlaanderen deelt deze visie.

De ziekte wordt gekenmerkt door griepachtige symptomen.

De WHO kwam per 20 februari 2020 op basis van 55.924 in laboratoria positief geteste personen op het voorkomen van de volgende meest voorkomende symptomen: koorts (87,9%), droge hoest (67,7%), vermoeidheid (38,1%), sputum-productie (33,4%), kortademigheid (18,6%), keelpijn (13,9%), hoofdpijn (13,6%), spierpijn (14,8%), koude rillingen (11,4%), misselijkheid of braken (5,0%), verstopte neus (4,8%), diarree (3,7%), bloedspuwing (0,9%) en bindvliesontsteking (0,8%).

Ook zijn er meldingen geweest over het ontstaan van doofheid en blaarvorming of andere afwijkingen op de voeten.

De meeste patiënten hebben geen, milde of matige symptomen en ontwikkelen antilichamen tussen zes tot twaalf dagen, en zijn daarna gedurende een nog onbekende periode beter bestand tegen het virus.

Milde symptomen zijn keelpijn, lichte hoest en een verhoging van de lichaamstemperatuur tot 38,0 °C. Matige symptomen zijn vooral longontstekingen die zonder ziekenhuisopname genezen.

In ernstigere gevallen kan de ziekte de longen aantasten door de virale vermeerdering an sich en door hyperreactiviteit van het immuunsysteem.

Geïnfecteerde cellen kunnen samensmelten tot megacellen of syncytia die in de longen van patiënten worden gevonden.

Verder in het lichaam kunnen ontstaan: sepsis, uitval van de nieren, septische shock, trombose met trombotische complicaties, zoals veneuze trombose, longembolie en soms een hart- of herseninfarct met mogelijk een fatale afloop.

Laboratoriumexperimenten lieten zien dat COVID-19 kan aanzetten tot de productie van auto-antilichamen die kunnen leiden tot trombose.

De ziekte lijkt een disfunctie aan de rechterkant van het hart te kunnen veroorzaken, terwijl de linkerkant van het hart zelden wordt geschaad.

Bij kwetsbare ouderen kan de ziekte, net als andere infecties, gepaard gaan met andere geriatrische complicaties zoals delier, een valpartij, flauwvallen, dehydratie (uitdroging) en acuut functieverlies.

Een Cochrane Systematic Review van juli 2020 onderzocht of de diagnose louter op basis van klinische symptomen kan gesteld worden.

16 studies met in totaal 7706 deelnemers werden in de review opgenomen.

De resultaten toonden grote variaties in klinische tekenen en symptomen onder de patiënten.

De diagnose kan daarom niet gesteld worden enkel op basis van een symptoom.

Verder onderzoek is nodig om de verschillende combinaties van symptomen te onderzoeken.

Vier op de vijf patiënten genezen spontaan in circa twee weken.

Bij een mild verloop duurt het herstel gemiddeld acht dagen.

Bij een zwaar verloop duurt het herstel drie tot zes weken.

Bij een overreactie van het immuunsysteem treedt een verslechtering op en kan een ziekenhuisopname nodig worden.

In het ziekenhuis zijn er patiënten die met extra zuurstof snel herstellen en patiënten die weken in het ziekenhuis moeten liggen.

Het ziekteverloop van deze infectie is grillig.

Er kan een acute verslechtering optreden gepaard gaande met hypoxemie, waarbij de gezondheidstoestand van een patiënt plotseling snel verslechtert.

Bij mensen die langere tijd behandeld zijn op een intensievezorgafdeling, kan het herstel nog veel langer duren, als ze te maken krijgen met het postintensivecaresyndroom.

Als een virus het lichaam binnenkomt in de mond-neusholte, komt het in aanraking met de neus-, keel- en tongtonsillen (ring van Waldeyer), een ring van lymfeweefsel dat infecties buiten de luchtwegen moet houden. De symptomen zijn in dit stadium nog beperkt, bijvoorbeeld hoesten en keelpijn.

Wanneer het virus doordringt tot de lagere luchtwegen en de longblaasjes aantast, ontstaat pneumonitis: een chronische ontsteking van de longblaasjes.

De wanden van de longblaasjes zwellen op en er hoopt zich vocht op.

Dit beperkt de gaswisseling en veroorzaakt benauwdheid.

Er is sprake van shunting: bloed stroomt nutteloos langs de longblaasjes die niet gevuld zijn met verse lucht. De longontsteking is meestal dubbelzijdig.

Dat betekent dat een groot deel van het gaswisselingsoppervlak aangedaan is. Dit toch al ernstige ziektebeeld kan snel verslechteren tot acute respiratory distress syndrome (ARDS).

Opname op de IC is dan noodzakelijk.

Door de hoge mate van ontsteking en het dagenlang roerloos op een IC liggen wordt de bloedstolling geactiveerd en kunnen trombotische complicaties ontstaan.

Bij zeer ernstig zieke patiënten kan ook een bacteriële superinfectie optreden.

Deze patiënten krijgen hiertegen antibiotica toegediend.

Na de acute fase maakt een deel van de patiënten een zeer langzaam herstel door.

Deze long covid kent een langdurige ziektetoestand met verschijnselen als fatigue (zware vermoeidheid), lage lichamelijke belastbaarheid en cognitieve beperkingen.

Ook patiënten die COVID-19 met milde symptomen hebben gehad kunnen long covid ontwikkelen.

Bij kinderen ontstaat in zeldzame gevallen een syndroom dat lijkt op de ziekte van Kawasaki.

Vermoed wordt dat de ontstekingen veroorzaakt worden door een hyperreactiviteit van het immuunsysteem.[56] Een zeldzame ziekte die bij kinderen kan voorkomen is Multisystem Inflammatory Syndrome in Children (MIS-C) dat kan ontstaan na een coronavirus-infectie.

Wie gevaccineerd is kan nog steeds een doorbraak-infectie oplopen van COVID-19.

Deze komt dan meestal van een niet-gevaccineerd persoon. Het ziekteverloop na vaccinatie toont verschillen met wie niet gevaccineerd is.

Er is volgens Brits onderzoek 31% minder kans om acute covidsymptomen te ontwikkelen, 47% minder kans op long covid en 73% minder kans op ziekenhuisopname.

De vaakst geregistreerde symptomen bij doorbraakinfecties zijn verlies van smaak, hoesten, koorts, hoofdpijn en vermoeidheid - maar allen in een mildere mate en minder voorkomend.

Er is 50 procent minder kans op het krijgen van meerdere symptomen tegelijk in de eerste week van infectie. Gevaccineerden blijken bij infectie vaker te niesen dan niet-gevaccineerden.

Net als het SARS-virus infecteert SARS-CoV-2 mensen door het gebruik van serineprotease TMPRSS2 om via de ACE2-receptoren de cellen binnen te dringen.

SARS-CoV-2 heeft echter een tien tot twintig maal hogere receptoraffiniteit (bindingssterkte), wat een verklaring kan zijn voor de hogere mens-op-mens besmettingskans.

ACE2-receptor en de TMPRSS2 protease komen vooral voor in de epitheelcellen (alveolaire epitheliale type II-cellen) in de neus, met name in de slijmproducerende slijmbekercellen en trilhaarcellen.

Ook komen ze veel voor in de epitheelcellen in andere organen zoals de ogen, de longen en de darmen. ACE2-receptoren zitten ook op vetcellen, waardoor het virus zich in vetcellen kan nestelen, bijvoorbeeld in buikvet.

De infectie verloopt in verschillende stappen:

  1. Het virus bindt zich via spike-eiwitten op zijn oppervlakte aan de ACE2-receptor op de menselijke cel. Spike-eiwitten zitten met z’n drieën bij elkaar. Van de drie spike-eiwitten bindt er één aan de ACE2-receptor.

  2. Het enzym TMPRSS2 klieft de kop van het spike-eiwit. Daardoor verandert de structuur van de drie om elkaar gewikkelde stengels.

  3. Een van de drie stengels verlengt zich en spietst zich in de celmembraan. Daarna klapt de stengel in, waardoor de membranen van cel en virus bij elkaar komen.

  4. De cel neemt het virus op via endocytose: er ontstaat een instulping in de celmembraan, die zich afsnoert tot een blaasje in de cel.

  5. In de cel komt het RNA van het virus vrij.

  6. Het RNA van het virus gebruikt onderdelen van de cel om zich te dupliceren.

  7. Op basis van het gedupliceerd RNA worden nieuwe virussen aangemaakt.

  8. Via exocytose verlaten de virussen de cel.

COVID-19 is een nieuwe ziekte, waardoor er nog weinig bekend is over de immuniteit.

Er zijn indicaties dat een groot deel van de geïnfecteerde personen immuniteit voor de langere termijn ontwikkelt.

Methodes die in het bloed aanwezige specifieke antilichamen tegen het virus testen, kunnen geen immuniteit aantonen, omdat niet bekend is welke titer daarvoor nodig is.

Dergelijke tests geven epidemiologische informatie: ze laten zien of een persoon een infectie heeft doorgemaakt.

Het immunologisch geheugen kan worden gemeten door een combinatie van RDB IgG, RDB-specifieke geheugen-B-cellen, SARS-CoV2-specifieke CD4+-cellen en SARS-CoV2-specifieke CD8+-cellen te meten.

Bij een zeer klein aantal mensen die bewezen de ziekte hebben gehad, kan het aangeboren immuunsysteem zo snel reageren op het virus dat zij het aangeleerde immuunsysteem niet hoeven in te zetten.

In dit geval komen er geen antilichamen in het bloed voor, maar is de persoon wel genezen van COVID-19.


Immuniteit kan worden opgebouwd door de T-lymfocyten (kortweg T-cellen) en B-lymfocyten (kortweg B-cellen).

Zij vormen samen de verworven (adaptieve) immuunrespons.

Personen die COVID-19 hebben gehad, zonder of met milde symptomen, kunnen een negatief serologisch antilichamentestresultaat hebben, maar wel positief testen met de T-cel-test.

In het bloed van bloeddonoren uit de VS dat voor de uitbraak van de pandemie werd afgenomen, werden T-cel-reacties tegen (delen van) SARS-CoV-2 aangetoond.

Vermoedelijk ontstonden die als reactie op veelvoorkomende, andere coronavirussen die bepaalde overeenkomsten met SARS-CoV-2 hebben.

De klinische relevantie van deze observaties is onduidelijk en een bron voor speculaties over mogelijke partiële immuniteit in de bevolking.

Er zijn aanwijzingen dat genezen patiënten immuniteit opbouwen voor ten minste meerdere maanden.

De bevindingen zijn echter voorlopig, omdat de uitbraak van begin 2020 was en deels gebaseerd op ervaringen met andere ziekten, zoals SARS en griep of op resultaten van kortlopend onderzoek bij resusapen. Ook bij ziekte met slechts milde symptomen ontstaat een sterke immuunreactie met antilichamen, die minstens gedurende 41 dagen het virus kan neutraliseren.

In een Franse studie heeft 98% van de besmette personen antilichamen ontwikkeld.

De totale hoeveelheid antilichamen neemt na verloop van tijd af, maar antistoffen van het type immunoglobuline G, die verantwoordelijk zijn voor bescherming op de langere termijn, blijven aanwezig en blijken zelfs effectiever geworden, zodat er minder antistoffen nodig zijn voor hetzelfde effect.

Op 7 januari 2020 was de genetische code van het virus bekend.

Hierdoor werd het ontwikkelen van testen mogelijk.

De Foundation for Innovative New Diagnostics (FIND) in Genève houdt een lijst bij van nieuwe testen en evalueert deze met internationale laboratoria.

Naast een test op SARS-CoV-2 wordt ook getest op bacteriële infecties en influenza om die beide als oorzaak of superinfectie te kunnen uitsluiten.

De standaard diagnosemethode is door middel van een omgekeerde polymerasekettingreactietest (rRT-PCR) op een sputummonster of een nasofaryngeaal uitstrijkje.

De diagnose 'COVID-19' wordt volgens de richtlijn van het RIVM op 12 maart 2020 als volgt gesteld: ‘Elke persoon waarbij door middel van RT-PCR op twee onafhankelijke targets een infectie met SARS-CoV-2 is vastgesteld, ongeacht of deze persoon voldoet aan de klinische en epidemiologische criteria voor een verdenking.’

In sommige gevallen is er een positief testresultaat na herstel.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de negatieve test, waarna de patiënt als hersteld werd gezien, slecht werd uitgevoerd.

Een andere mogelijkheid is dat er door de hoge gevoeligheid van de test nog kleine achtergebleven deeltjes worden gedetecteerd.

Dit is ook bekend van tests voor andere luchtwegaandoeningen, zoals influenza.

In principe kan men in plaats van te testen op het virus, ook testen op de aanwezigheid van antilichamen tegen het virus.

Daarmee is ook een in het verleden doorgemaakte infectie op te sporen.

Met een monoklonaal antilichaam tegen SARS-CoV-2 kan in principe het virus in het bloed worden vastgesteld en een passieve immunisering worden ontwikkeld.

Bij een röntgenonderzoek kan een normale opname richtingwijzend zijn bij de verdenking op longontsteking. Bij een bewezen COVID-19-infectie wordt vaak een computertomografie uitgevoerd, omdat hiermee veelal veranderingen vastgesteld kunnen worden voordat deze op een normale opname zichtbaar zijn.


Kenmerkend zijn ondoorzichtige veranderingen van het longparenchym die op melkglas lijken.

Scans duiden ook op stollingsproblemen in de vaten zoals longembolieën.

De diagnostiek met een CT-scan kan in bepaalde gevallen zelfs sneller en effectiever zijn dan die met RT-PCR. Radiologen uit Changsha beschreven meerdere patiënten waarbij de diagnose COVID-19 op grond van de CT-bevinding gesteld werd met een aanvankelijk negatieve RT-PCR-test die pas na meerdere herhalingen positief bleek.

Bij een epidemie kan vandaar als triagestrategie een typische CT-bevinding aanleiding zijn om snel met de therapie te beginnen, ook als de RT-PCR-test (nog) negatief is.

Er is (nog) geen geneesmiddel voor de ziekte bekend; daarom worden patiënten in (thuis)isolatie geplaatst. Wel kunnen de symptomen verminderd worden, zodat het immuunsysteem meer tijd krijgt om het virus te bestrijden.

Ook zijn er onderzoeken gaande waarin onderzocht wordt of bestaande medicijnen voor andere ziekten ook tegen COVID-19 werkzaam zijn en waarin de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en vaccins beoogd wordt.

Voor genezende en/of ondersteunende behandelingen en voor symptoombestrijding is ontwikkeling van medische kennis nodig gebaseerd op klinische ervaring, vastgelegde casuïstiek en wetenschappelijk onderzoek.

Om hindernissen bij het onderzoek naar de ziekte door patenten en dergelijke uit de weg te ruimen, sloten verschillende organisaties in het voorjaar van 2020 een Open COVID Pledge: een tijdelijke overeenkomst om het gebruik van relevante patenten en intellectueel eigendom zonder financiële en bureaucratische verplichtingen toe te staan.

Organisaties zoals Creative Commons pleitten al langer voor een vrijere toegang tot wetenschappelijk onderzoek en hielpen bij het opstellen van de Open COVID Pledge.

Verschillende uitgevers van hoog aangeschreven wetenschappelijke tijdschriften gaven vrije toegang tot de betreffende publicaties.

Op 3 maart 2020 kwam het RIVM met een voorlopig advies voor behandelaars.

Bij patiënten met een ernstige infectie die zuurstoftoediening nodig hebben, is het toedienen van dexamethason een behandeling waarvan aangetoond is dat dit de mortaliteit vermindert en de noodzaak van intubatie geringer maakt.

Verder kan remdesivir in een vroeg stadium van infectie, waarbij (nog) geen beademing nodig is, een bijdrage leveren aan eerder klinisch herstel. Er zijn geen gegevens over combinatietherapie.

Behandeling met andere antivirale of immuunmodulerende middelen of plasmatherapie dient dit te gebeuren binnen wetenschappelijk klinisch onderzoek en niet via offlabel gebruik.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen deed een oproep aan zorgverleners en patiënten om bijwerkingen van medicijnen voor de behandeling van de infectie en medicijnen voor andere aandoeningen te melden bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb.

Ook zal het Lareb de veiligheidsbewaking uitvoeren zodra gevaccineerd kan worden.

Op 25 juni 2020 werd bekend dat de Europees Geneesmiddelenbureau de virusremmer remdesivir onder voorwaarden en voor een jaar als eerste medicijn tegen COVID-19 heeft goedgekeurd.

Dit oorspronkelijk als medicijn tegen ebola ontwikkelde middel, een RNA-polymerase-inhibitor, remt de aanmaak van virussen.

Het is bedoeld voor coronapatiënten in het ziekenhuis die kampen met een longontsteking.

Na toediening van het middel herstellen deze gemiddeld vier dagen eerder.

Remdesivir werd al enige tijd als enig (dus niet in combinatie met een ander) geneesmiddel onderzocht. Hoewel Remdesivir volgens eerste berichten niet leek te werken[108] gaf de Amerikaanse instantie die toelating van voedsel en medicijnen regelt, FDA, al eerder (op 1 mei 2020) toestemming voor het gebruik hiervan bij patiënten die zuurstof wordt toegediend of worden beademd.

De Amerikaanse president Donald Trump kocht voortvarend een grote partij, 500.000 doses, op.

Op 3 oktober verklaarde de president dankbaar te zijn voor zijn persoonlijke corona-behandeling met remdesivir.

Op 6 oktober 2020 kwam naar buiten dat Nederland een groot tekort aan remdesivir heeft, ondanks de Europese verdeling van dit medicijn.

Op 20 november 2020 adviseerde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) landen om geen gebruik meer te maken van het virusremmende remdesivir bij patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen.

Volgens de WHO heeft het middel geen belangrijk effect op de gezondheid van COVID-19-patiënten, ongeacht hoe ziek ze zijn.

Door de hoge mate van ontsteking en het dagenlang roerloos op een IC liggen wordt de bloedstolling geactiveerd en kunnen trombotische complicaties ontstaan.

Nederlands onderzoek wees uit dat het zinvol is deze complicaties te behandelen in het ziekenhuis met een gepaste hoeveelheid bloedverdunners.

Later werd dit advies verder uitgebreid naar de huisartsenpraktijk, derhalve in een veel vroeger stadium van besmetting.

Net als bij eerdere ernstige infectieziekten, worden bij COVID-19 bestaande middelen tegen andere ziekten en virussen toegediend aan patiënten.

Er lopen verschillende onderzoeken, maar voor betrouwbare conclusies over werking en bijwerking is tijd nodig.

De Solidarity PLUS trial van de World Health Organisation onderzoekt in 600 ziekenhuizen in 52 landen Artesunate, Imatinib en Infliximab als behandeling om het aantal overledenen in ziekenhuizen door COVID-19 te verminderen.

Er bestaat, afgezien van remdesivir, nog geen specifieke behandeling voor dit virus.

Diverse (andere) antivirale middelen worden getest op effectiviteit zoals protease-remmers indinavir, saquinavir en camostat en de griepmedicijnen oseltamivir en interferon beta.

Lopinavir/ritonavir zijn niet werkzaam tegen de ziekte.

Op 1 oktober 2021 verklaarde Merck & Co, Inc. dat molnupiravir, een antiviraal middel dat het bedrijf wil verkopen, het risico op ziekenhuisopname of overlijden bij COVID-19 vermindert met 48%.

Merck plant om een EUA aan te vragen bij de FDA en om marketingaanvragen in te dienen bij andere wereldwijde regelgevende instanties voor geneesmiddelen.

Het bedrijf heeft plannen om het medicijn in licentie te geven aan generieke fabrikanten, om de beschikbaarheid ervan te versnellen.

Het bedrijf publiceerde geen wetenschappelijk onderzoeksbericht, noch gaf het voldoende informatie over de steekproef om de werkzaamheid onafhankelijk te kunnen beoordelen.

Op 17 februari 2020 werd gerapporteerd dat chloroquine bij klinische tests werkzaam bleek tegen COVID-19. Het was getest in meer dan 10 ziekenhuizen in Beijing en de Chinese provincies Guangdong en Hunan, op initiatief van onderzoekers van de KU Leuven.

In-vitro-onderzoek laat zien dat chloroquine werkzaam is tegen het virus.

De benodigde concentratie is in principe haalbaar in vivo, maar klinische studie is nodig.

De resultaten zijn nog niet in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd en de goede informatie over de effectiviteit, bijwerkingen en statistische significantie ontbreekt.

Het uitproberen van chloroquine was opgepakt op grond van eerdere bevindingen in de SARS-epidemie in 2004.

Er loopt sinds maart 2020 een proef aan de Rijksuniversiteit Groningen waarbij chloroquine tot de juiste deeltjesgrootte verpulverd wordt en vervolgens geplaatst wordt in een speciale inhalator, de cyclops, waardoor het medicijn diep doordringt in de longen van een patiënt.

Dit betreft dus een specifiek lokale toepassing rechtstreeks in de door het coronavirus aangetaste longen.

Op deze wijze zou het medicijn niet enkel kunnen genezen, maar ook kunnen beschermen.

In Frankrijk is Didier Raoult, specialist in tropische infectieziekten, begonnen met het geven van de combinatie van het verwante hydroxychloroquine en azithromycine aan besmette patiënten.

Hij beweert een genezingspercentage van 75% binnen 6 dagen. Van de controlegroep was 90% nog ziek.

Andere wetenschappers hebben echter sterke twijfels bij de onderzoeksopzet en de conclusies.

Hydroxychloroquine is wereldwijd geregistreerd voor een aantal indicaties waaronder reumatoïde artritis, systemische lupus erythematodes en ook de behandeling van acute aanvallen en profylaxe van malaria veroorzaakt door Plasmodium vivax, P. falciparum, P. ovale en P. malariae.

De Amerikaanse president Donald Trump gelooft in dit middel, terwijl de wetenschappelijke onderbouwing nog onvoldoende is.

Hij kwam in conflict met de FDA inzake het niet-geregistreerd gebruik van dit geneesmiddel bij preventie en genezing van COVID-19.

Het middel is wereldwijd beschikbaar, maar net als chloroquine nog niet goedgekeurd voor deze specifieke indicatie.

Verschillende mensen overleden na zelfmedicatie door de bijwerkingen van het middel.

Inmiddels heeft de FDA noodmaatregelen genomen om in de Verenigde Staten de behandeling van COVID-19-patiënten met (hydroxy)chloroquine te waarborgen.

Dit gebruik werd aldaar sterk bevorderd door de interventie van Donald Trump.

De president drong aldaar met succes aan op snelle toepassing van de twee bovenstaande geneesmiddelen.

In Nederland gebruikte naar schatting in het begin iets meer dan de helft van de patiënten in het ziekenhuis (hydroxy)chloroquine.

Een retrospectief onderzoek van 368 patiënten in militaire ziekenhuizen in de Verenigde Staten concludeerde in een voorpublicatie van 21 april 2020 dat hydroxychloroquine niet verhindert dat patiënten beademd moeten worden en dat het met een groter sterfterisico verbonden is.

Volgens een andere voorpublicatie, over onderzoek in vier Franse ziekenhuizen bij 181 patiënten, was er geen positieve werking van hydroxychloroquine.

Bij 10% van de patiënten moest vanwege de bijwerkingen - hartritmestoornissen - het geven van het middel stopgezet worden.[142] De FDA waarschuwt dan ook inzake het gebruik buiten ziekenhuizen.

Ondertussen is in Frankrijk het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID-19-patiënten verboden.

Ook in Nederland is de toepassing in ziekenhuizen verlaten, al gaf een retrospectieve ziekenhuisstudie op 10 oktober 2020 weer nieuwe twijfels.

In 2021 is een studie gepubliceerd dat laat zien dat hydroxychloroquine de mortaliteit zelfs kan verhogen, in plaats van verlagen.

Corticosteroïden werken bij ernstig zieke patiënten die zuurstof of kunstmatige beademing nodig hebben. Corticosteroïden dempen de overreactie van het immuunsysteem op het virus waar patiënten op de IC mee te maken hebben.

Het betreft de middelen dexamethason, hydrocortison en waarschijnlijk ook andere corticosteroïden.

Uit een klinische studie in het Verenigd Koninkrijk blijkt dat COVID-19-patiënten aan zuurstof of kunstmatige ademhaling bij toediening van dexamethason sneller genezen en dat er minder sterfgevallen zijn (een derde minder bij kunstmatige ademhaling en 20% bij zuurstoftoevoeging).

Het middel heeft weinig of geen effecten bij milde symptomen.

Het middel is een immuunsuppressivum dat de overreactie van het immuunsysteem in de longen afremt. Dexamethason is een goedkoop, veelgebruikt medicament, dat voor andere toepassingen al wordt gebruikt.

Een aantal huisartsen heeft met een onderzoeksteam, artsen, specialisten en een hoogleraar een protocol opgesteld om dexamethason reeds in de thuissituatie te geven wanneer zuurstofgehalte van de patiënt daalt. Het betreft een goedgekeurde pilotstudie onder 50 patiënten (open label gerandomiseerd). de hersteltijden van COVID-19-patiënten boven de 50, ingenomen in de thuissituatie, met drie dagen verkort.

Artsen van het Zuyderland Medisch Centrum in Sittard en Geleen beproefden twee medicijnen bij 86 COVID-19-patiënten bij wie het immuunsysteem in reactie op het coronavirus op hol was geslagen.

Artsen gaven de patiënten eerst prednison, een medicijn dat het immuunsysteem afremt.

Wanneer dat niet effectief genoeg was, voegden ze er het reumamedicijn tocilizumab aan toe.

Dat middel onderdrukt het effect van een specifieke afweerstof.

Vergeleken met een even grote controlegroep van coronapatiënten die een paar weken eerder opgenomen waren geweest, lag de sterfte 65 procent lager: in de behandelde groep overleden 14 patiënten, in de controlegroep 41.

De behandelde groep herstelde dubbel zo snel en er hoefden ruim 70 procent minder patiënten te worden beademd. Tocilizumab remt alleen IL-6, terwijl dexamethason meer stoffen remt die vrijkomen bij ontstekingen, waardoor ook andere afweerreacties worden uitgeschakeld.

De resultaten van niet-gerandomiseerd onderzoek, zeker met een controlegroep uit een andere tijdsperiode, zijn moeilijk te interpreteren.

Dit onderzoek bevestigde de meerwaarde van corticosteroïden bij ernstige COVID-19, maar de toegevoegde waarde van tocilizumab was niet uit deze data halen.

Onderzoek in januari 2021 gaf aan dat de IL6-remmers sarilumab en tocilizumab bij toediening binnen 24 uur na komst op de IC van de twaalf patiënten er een minder komt te overlijden.

Door de infectie verdwijnen de ACE2-receptoren van de longcellen.

Zonder ACE2 hebben vaatverwijderende kinines vrij spel en maken bloedvaten lek door te binden aan bradykininereceptoren.

Hierdoor ontstaat vocht in de longen en daardoor ontstaat zuurstofgebrek.

Icatibant blokkeert de bradykininereceptor B2R waardoor de lekkage snel wordt opgeheven.

Onderzoek liet zien dat in een vroege fase van de infectie bij ernstig zuurstofgebrek icatibant de situatie verbetert.

Echter, doordat de helft van het middel in twee uur wordt afgebroken, vermindert het effect snel.

Met een ander soortgelijk Nederlands geneesmiddel Ruconest (recombinante humane C1-esteraseremmer (rhC1INH)) is een proef gestart in Zwitserland.

Icatibant is in Nederland al bij een specifieke aandoening geregistreerd en als weesgeneesmiddel in de handel.

Door meer inzicht in de werking van het kallikreine-kinine-systeem (KKS) verwachten onderzoekers nog betere effecten van lanadelumab.

Dit middel is langer actief en werkt breder doordat het de activatie remt van het hele systeem dat de lekkage van de bloedvaten veroorzaakt.

Er is een klinisch onderzoek in fase 2 gestart waaraan tien ziekenhuizen meedoen.

Onderzoek naar behandeling met alkalische fosfatase is gestart door het Brandwondencentrum Beverwijk.

Dit zou een effect kunnen hebben op de zogenoemde 'barrièrefunctie' in bijvoorbeeld de nieren, darmen en hersenen en daarmee misschien de ligduur van ernstig zieke patiënten kunnen verkorten.

Onderzoek naar medicijnen die zich richten op het envelopeiwit in het SARS‑CoV‑2-virus, omdat bij virusvarianten het envelope eiwit minder muteert dan het spike-eiwit.

Het betreft darapladib, nu in gebruik voor atherosclerosis; Flumatinib, nu in gebruik tegen kanker; en een hiv-medicijn.

Op 1 mei 2020 suggereerde Peter van der Voort, hoofd IC van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat resveratrol mogelijk kan helpen de effecten te verminderen van het virus.

Dat zou met name het geval zijn bij mensen met overgewicht.

Verder onderzoek is gestart om hierover zekerheid te verkrijgen.

Van resveratrol wordt verondersteld dat het een gunstige werking heeft bij het voorkomen van hartaandoeningen en kanker.

Het heeft een positief effect op de stofwisseling bij obese mannen.

Buikvet produceert stoffen die de ontstekingsreactie versterken, onder andere in de longen.

De vraag is of bij COVID-19 dit meer het geval is dan bij andere patiënten en wat een eventuele behandeling kan zijn.

Daarvoor wordt het middel resveratrol onderzocht.

Ooit gesuggereerd als werkzame stof maar op basis van onderzoek onwerkzaam gebleken tegen COVID-19 zijn: Hydroxychloroquine, Azitromycine, Ivermectine, Lopinavir - Ritonavir[, Doxycycline en Favipiravir.

Soms kan aan patiënten die al hersteld zijn gevraagd worden bloed of bloedplasma te doneren om acute gevallen te behandelen met antistoffenrijk plasma en voor het ontwikkelen van een vaccin.

Door de bloedbank werd een serum met antilichamen ontwikkeld zodat passieve immuniteit bij een patiënt ontstaat.

In Nederland heeft Sanquin geconstateerd dat alleen toediening in een vroeg stadium van de besmetting zin heeft.

Het wordt ingezet als preventieve toepassing voor kwetsbare patiënten met een verzwakt afweersysteem, zoals bijvoorbeeld kankerpatiënten en mensen die net een transplantatie hebben ondergaan.

Onderzoek naar hyperimmunoglobuline loopt.

Eerder is aangetoond dat dit middel werkzaam is bij de behandeling van ernstige, acute, virale luchtweginfecties..

Sinds januari 2020 wordt er door meerdere organisaties en bedrijven aan vaccins tegen het SARS-CoV-2-virus gewerkt onder coördinatie van de WHO.

Bij de ontwikkeling van een vaccin moeten pre-klinische en klinische onderzoeken worden gedaan.

Een deel van de patiënten heeft extra zuurstof nodig door middel van beademing.

Eventueel aangevuld met vernevelen, uitzuigen, afwisselend liggen op de linker- en rechterzij, rug en buik, hulp bij rechtop zetten en bij hoesten.

Tijdens de coronapandemie ontstond hierdoor in voorjaar 2020 een tekort aan beademingsapparaten.

Een aantal bedrijven en instituten vonden oplossingen, onder meer studenten van de TU Delft.

Op de markt verschenen meerdere opensource-oplossingen.

Ook bleek het soms mogelijk om meerdere (tot wel negen) mensen aan te sluiten op een apparaat.

Potentiële risicofactoren voor een slechte prognose zijn hogere leeftijd, hoge SOFA-score en een hoeveelheid d-dimeer groter dan 1 μg/ml.

Mensen die ouder zijn dan 70 jaar en kwetsbare ouderen die moeite hebben om hun zelfredzaamheid te behouden lopen meer risico.

Bij mensen met een verstandelijke beperking in Nederland ligt het aantal bewezen COVID-19-infecties in de leeftijd van 40 t/m 69 jaar hoger dan in de algemene populatie. Van deze mensen woont circa 90% in een woongroep.

Volwassenen (ouder dan 18 jaar) met bepaalde onderliggende aandoeningen hebben ook een groter risico op een ernstig beloop van COVID-19.

Het gaat om (een van) de volgende aandoeningen:

  • Mensen met chronische luchtweg- of longproblemen die onder behandeling van een longarts zijn.

  • Chronische hartpatiënten die daardoor in aanmerking komen voor een griepprik.

  • Mensen met suikerziekte die slecht ingesteld zijn en/of met complicaties.

  • Mensen met een nierziekte die moeten dialyseren of wachten op een niertransplantatie.

  • Mensen die een bloedziekte hebben.

  • Mensen met ernstige leverziekte.

  • Mensen met overgewicht.

  • Mensen met een verminderde weerstand tegen infecties doordat zij medicijnen gebruiken voor een auto-immuunziekte en mensen die een orgaan of stamceltransplantatie hebben ondergaan.

  • Mensen met een verminderde weerstand doordat ze weerstandverlagende medicijnen nemen.

  • Kankerpatiënten tijdens of binnen 3 maanden na chemotherapie en/of bestraling.

  • Mensen met ernstige afweerstoornissen waarvoor zij behandeling nodig hebben van een arts.

  • Mensen met een hiv-infectie die (nog) niet onder behandeling zijn van een arts of met een hiv-infectie met een CD4-cluster of differentiation 4-getal onder 200/mm².

  • Mensen met hiv-infectie (ook onder behandeling) hebben 30% meer kans op overlijden. Daarnaast veroorzaakt hiv ook andere comorbiditeiten die hun beurt het overlijdensrisico vergroten.

  • Mensen die geen milt hebben, of een milt die niet functioneert, lopen geen extra risico op ernstige COVID-19, maar wel op een mogelijke (secundaire) infectie met pneumokokken.

Leeftijd, lage voor leeftijd gecorrigeerde zuurstofsaturatie, neutrofielen-lymfocytenverhouding, geschatte glomerulaire filtratiesnelheid volgens de Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaboration (CKD-EPI)-vergelijking, dyspneu en geslacht zijn sterke voorspellers van mortaliteit.

Er zijn aanwijzingen dat in gebieden met grote luchtverontreiniging (door landbouw, vervoer of industrie), zoals delen van Noord-Brabant, Italië, de VS en China het percentage COVID-19-slachtoffers groter is, maar niet duidelijk is hoe het verband precies is.

Vooral slachterijen zijn vanwege hun lage werktemperatuur, koelsysteem en recirculatie-ventilatie brandhaarden van besmetting.

Bij een Duitse vleesverwerker bleek 25% van het personeel besmet.

Ook in de Verenigde Staten, Nederland en Wales werden bij testen hoge percentages besmettingen gevonden.

In de eerste drie dagen van opname kan aan de hand van het bloedbeeld met enige zekerheid voorspeld worden of de patiënt zonder beademing uit zal komen of op de intensive care behandeld zal moeten worden. Hiertoe werd een methode ontwikkeld om een aantal bloedparameters te wegen.

De voorspellende waarde ligt rond de 70%.

Mortaliteit

De Media beweert dat gemiddeld 86% van de mensen is gevaccineerd terwijl dat slechts 53 % is, en vele verzorgenden en artsen zijn zelf ook niet gevaccineerd.

Maar leugens worden al snel ontkracht door de waarheid, wij weten in elk geval genoeg over het Sars fenomeem.

Tijd heelt alle smerige wonden en we hopen dan ook deze wonden...


wordt vervolgd!


Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page