Kasjmiroorlog
De Kasjmirvallei (Kasjmiri: devanagari: कॉशुर वादी, Perso-Arabisch: کٲشُر وادی, kŏśur Vady) of simpelweg Kasjmir is een brede intramontane vallei in het westen van de Himalaya.
De Kasjmirvallei wordt in het noorden omgeven door de Grote Himalaya en in het zuiden door de Pir Panjal.
Door de vallei stroomt de Jhelum, een zijrivier van de Indus.
De vallei en het omringende gebied vallen grotendeels onder bestuur van het Indiase unieterritorium Jammu en Kasjmir.
De grootste stad is Srinagar, de zomerhoofdstad van Jammu en Kasjmir.
Andere grote steden zijn Anantnag en Baramulla.
Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw is de vallei het toneel van een gewapend conflict. Opstandelingen streven onafhankelijkheid of aansluiting bij Pakistan na.
De Kasjmirvallei is vanwege zijn relatief koele klimaat eeuwenlang een populaire zomerwoonplaats geweest voor de Indische bovenklasse.
De Mogols lieten er in de 16e en 17e eeuw paleizen en tuinen aanleggen.
De geschreven geschiedenis van Kasjmir gaat terug tot het eerste millennium voor de christelijke jaartelling.
Een belangrijke bron voor de voor-islamitische geschiedenis van Kasjmir is de Rajatarangini, het werk van de 12e-eeuwse schrijver Kalhana.
Kasjmir wordt in de Mahabharata vermeld als een gebied dat bewoond werd door de Kamboja's.
Hun hoofdstad lag waarschijnlijk bij het tegenwoordige Rajauri.
In de 7e eeuw v. Chr. viel het gebied in handen van de Panchala's.
Het boeddhisme werd in de 3e eeuw v. Chr. geïntroduceerd door de Mauryakeizer Asoka.
Volgens de overlevering zou Asoka ook de stad Srinagar gesticht hebben.
Aan het begin van de christelijke jaartelling was de vallei een belangrijk centrum van kennis en cultuur voor zowel het brahmanisme als de boeddhistische sarvastivadaschool.
De vallei trok in die tijd monniken en geleerden uit grote delen van Azië, zoals Kumarajiva (344 – 413), die oorspronkelijk uit Kuqa kwam en het boeddhisme zou helpen in China te verspreiden.
Gedurende de 8e tot 10e eeuw was Kasjmir onder de hindoeïstische Karkota- en Utpaladynasties politiek gezien een regionale grootmacht.
Koning Lalitaditya (ongeveer 725-756) wist zelfs vrijwel het gehele noorden van India te veroveren. De veroveringen gingen echter na zijn dood weer grotendeels verloren.
In 1339 eeuw werd de laatste hindoeïstische radja opgevolgd door zijn vizier, Shah Mir, een moslim uit Swat, die de eerste sultan van Kasjmir werd.
De islam groeide onder invloed van de sultans uit tot belangrijkste godsdienst in de vallei. Sultan Sikandar Butshikan (overleden 1413) liet de boeddhistische en hindoeïstische tempels en kloosters met de grond gelijk maken en stelde belastingen in voor niet-moslims.
Sommige bronnen stellen dat hij andere religies geheel verbood.
Aan het einde van de 15e eeuw was de macht van de sultans echter tanende als gevolg van paleisintriges. Voor korte tijd kwam Kasjmir onder de invloed van de sultans van Delhi.
Beide sultanaten waren echter vanwege hun grote rijkdom een aantrekkelijk doelwit geworden voor de Afghaanse krijgsheer Babur (1483-1531), de stichter van het Mogolrijk.
Babur viel Hindoestan binnen en veroverde Delhi en Agra in 1526.
Hij was niet in staat Kasjmir lang te behouden.
In 1533 werd de vallei vanuit het noorden veroverd door Mirza Muhammad Haidar Dughlat (1499-1550), een legeraanvoerder in dienst van de sultan van Kashgar.
Pas rond 1586, onder keizer Akbar, wisten de Mogols de vallei bij hun rijk in te lijven.
De Mogolkeizers kozen Kasjmir uit als verblijfplek op de momenten dat de hitte in de Noord-Indische laagvlakte ze ondraaglijk werd.
Keizer Jehangir zou Kasjmir het "paradijs op aarde" genoemd hebben.
Jehangir stierf in 1627 onderweg naar de vallei en zou in zijn laatste woorden gesmeekt hebben nog een maal Kasjmir te zien.
Zowel de Mogol- als Britse overheersers hadden grote belangstelling voor pashminawol uit Kasjmir.
Nadat de macht van de Mogols in de 18e eeuw sterk afnam, werden Kasjmir en de Punjab door het Durranirijk uit Afghanistan ingelijfd.
De Durrani's werden uit de Punjab verdreven door de sikhs onder aanvoering van maharadja Ranjit Singh (1780-1839).
In 1819 voegde de maharadja Kasjmir toe aan zijn rijk, waarmee een einde kwam aan bijna 5 eeuwen islamitisch bestuur.
Na de dood van de maharadja viel het Sikhrijk ten prooi aan interne strijd over de opvolging. De Britten wisten de sikhs in de Eerste Sikhoorlog van 1846 verpletterend te verslaan met behulp van radja Gulab Singh van Jammu (1792–1857).
Als beloning voegden de Britten Kasjmir toe aan het gebied van Gulab Singh, waarmee de vorstenstaat Jammu en Kasjmir ontstond.
Gulab Singh werd de eerste maharadja van de hindoeïstische Dogradynastie die over deze vazalstaat van de Britten regeerde.
Tussen 1834 en 1840 had Gulab Singh Ladakh en Baltistan veroverd.
Zijn zoon Ranbir Singh voegde nog Hunza, Nagar en Gilgit toe.
De bewoners van al deze gebieden hadden weinig overeenkomst in cultuur, taal en godsdienst. Toen India en Pakistan in 1948 onafhankelijk werden probeerde de maharadja, Hari Singh, eerst neutraal te blijven, in de hoop op onafhankelijkheid.
De islamitische delen van zijn rijk, Gilgit, Baltistan en de Kasjmirvallei, kwamen echter in opstand en eisten aansluiting bij Pakistan.
Hari Singh riep daarop de hulp in van India. In ruil voor militaire steun sloot Jammu en Kasjmir zich bij India aan.
Toen het Indiase leger de opstandelingen terugdreef viel ook Pakistan het gebied binnen.
Het conflict groeide uit tot de Eerste Kasjmiroorlog, die eindigde met een de facto deling van het gebied. De bestandslijn, de Line of Control, loopt sindsdien ten westen van de Kasjmirvallei.
Een smalle strook land valt onder Pakistan en wordt Azad Kasjmir ("vrij Kasjmir") genoemd, maar de vallei zelf valt in haar geheel onder India.
Ook tijdens de Indiaas-Pakistaanse oorlogen van 1965 en 1971 werd er langs de bestandslijn gevochten.
De jaren 70 en 80 waren echter een periode van relatieve rust.
Het bestuur van India werd echter niet unaniem door de Kasjmiri bevolking aanvaard.
In 1987 leidde gesjoemel met uitslagen van de verkiezingen tot grote onvrede.
Algemeen wordt dit als belangrijkste oorzaak voor een gewapende volksopstand tussen 1989 en 2000 gezien.
De opstandelingen eisten onafhankelijkheid en werden bijgestaan door vanuit Pakistaans gebied opererende mujahedeen-strijders.
Volgens India worden deze strijders gesteund door de Pakistaanse inlichtingendienst ISI.
Sinds 2000 kiezen de separatisten meestal voor vreedzame middelen, maar de mujahedeen zijn nog steeds actief.
Er vinden regelmatig bomaanslagen plaats en het Indiase leger heeft een grote aanwezigheid in de vallei.
Het Kargilconflict, ook minder nauwkeurig beschreven als Kargiloorlog of Derde Kasjmiroorlog, was een gewapend grensconflict tussen Pakistan en India van mei tot juli 1999, beperkt tot het gebied rondom de plaats Kargil in Ladakh (Kasjmir).
Er was geen oorlogsverklaring en het reguliere Pakistaanse leger was officieel niet betrokken bij de strijdhandelingen.
Voor de deling van India in 1947 was het huidige district Kargil een deel van Balawaristan, dat bestuurd werd door de maharadja van Jammu en Kasjmir.
Na de eerste Kasjmiroorlog van 1947–48 viel het gebied onder Indiaas bestuur.
Kargil is sindsdien het enige district van India met een meerderheid van moslims.
Het behoort nu tot het unieterritorium Ladakh. Kargil ligt niet ver van de Line of Control, de bestandslijn tussen India en Pakistan, op 120 km van de Indische stad Srinagar en op 173 km van de Pakistaanse stad Skardu.
Benazir Bhutto zei in een interview in 2003 dat generaal Pervez Musharraf al toen zij eerste minister was een plan had voorgelegd om Kargil in te nemen.
Eerste minister Nawaz Sharif beweerde op 16 juli 2004 dat hij niets van de operatie wist, totdat zijn Indische ambtgenoot Atal Bihari Vajpayee hem erover opbelde.
Musharraf stelt echter dat Sharif 15 dagen voor de reis van Vajpayee naar Lahore op 20 februari ingelicht was.
Pakistaanse militaire bronnen beweren, dat alleen Musharraf en drie andere generaals ervan wisten.
Omdat het 's winters in Kargil rond de – 40 °C is, verlieten de legers van India en Pakistan hun voorposten gewoonlijk in de herfst en bemanden ze die pas opnieuw tegen de zomer.
In 1999 bezetten de Pakistani's alle 130 voorposten in Kargil al begin mei, waarmee ze dus 130 tot 1300 km² terrein beheersten.
Deze 5000 Pakistaanse troepen waren niet van het reguliere Pakistaanse leger, maar van een paramilitair regiment.
Er waren ook 2000 moedjahedien bij, waaronder guerrilla’s uit Kasjmir en uit Afghanistan.
De Pakistani beschikten over geweren, granaatwerpers, mortieren, artillerie en luchtafweer.
Ze hadden ook 9000 .28AP.29 landmijnen gelegd.
Ze beschikten over onbemande verkenningsvliegtuigjes en AN/TPQ-36 vuurgeleidingsradar. In de tweede week van mei liep een Indiase patrouille in een hinderlaag.
De Pakistaanse artillerie beschoot ook verder gelegen stellingen van India.
India mobiliseerde 200.000 man.
Daarvan waren er maar 30.000 voor het front, de rest voor logistiek.
Omdat de Pakistaanse artillerie vanuit de ingenomen posities de nationale hoofdweg 1A tussen Leh en Srinagar bestreek, moest Leh bevoorraad worden vanuit Himachal Pradesh.
De eerste prioriteit van de Indiërs was om de posten te heroveren die uitzicht boden op de weg 1A.
India voerde 155 mm BOFORS houwitsers aan om de Pakistaanse stellingen te bestoken.
India begon met helikopters, maar viel al gauw ook met straaljagers aan.
Wegens de hoogte konden de vliegtuigen maar een beperkte lading bommen meevoeren.
Het aantal bruikbare vliegvelden was ook beperkt.
India verloor een MiG-21 en een MiG-27.
Een Mi-8-helikopter werd neergehaald met een FIM-92 Stinger-luchtdoelraket.
India gebruikte lasergeleide bommen, die zowat 700 Pakistani doodden.
India had ook onbemande verkenningsvliegtuigjes.
Nogal wat van het gebruikte materiaal was door Israël aan India geleverd.
India heeft ook napalm gebruikt.
Daar waar de artillerie of de luchtmacht niet geraakten, zette India bergtroepen in.
Om niet gezien te worden vielen ze ‘s nachts aan bij –15 °C.
Militair gezien was het efficiënter geweest om de aanvoerlijnen af te snijden.
Dat hield in dat de Indiërs op Pakistaanse grond hadden moeten komen, wat India om politieke redenen wilde voorkomen.
De helft van de Indische doden in de oorlog sneuvelde bij de slag om Totoling.
De Indische zeemacht maakte zich klaar om de Pakistaanse haven Karachi te blokkeren, zodat Pakistan zonder aanvoer zou zitten.
Nawaz Sharif zei in 2001, dat Pakistan maar voor 6 dagen aardolie had.
Zowel India als Pakistan hadden in 1998 een kernwapen getest.
De Pakistaanse minister van buitenlandse zaken Shanshad Ahmad dreigde op 31 mei, dat Pakistan bij uitbreiding van het conflict “elk wapen in zijn arsenaal” zou inzetten.
De voorzitter van de Pakistaanse senaat zei “het nut van wapens te ontwikkelen is zinloos als ze niet gebruikt worden als ze nodig zijn”.
De CIA kreeg inlichtingen, dat Pakistaanse kernwapens dichter bij de grens waren geplaatst. Ook India had ten minste 5 AGNI ballistische kernraketten in gereedheid gebracht.
Nawaz Sharif zei later, dat generaal Musharraf de kernwapens verplaatst had zonder hem in te lichten.
Musharraf schreef onlangs, dat de Pakistaanse kernwapens niet eens gereed waren tijdens dit conflict.
Nawaz Sharif vloog naar de Amerikaanse president Bill Clinton op 4 juli en sloot te Washington een akkoord, waarbij hij instemde om alle Pakistaanse troepen terug te trekken.
De gevechten stopten, maar de verenigde Jihad-raad verwierp de terugtrekking.
Daarop hervatte India aanvallen in de laatste week van juli en het vuren staakte op 26 juli.
In India wordt die dag herdacht als “Kargil Vijay Diwas” (Kargil-overwinningsdag).
De grens was opnieuw zoals in het Verdrag van Shimla uit 1972.
Aan Pakistaanse kant waren 4000 doden gevallen voor niets.
Nawaz Sharif laadde alle schuld op generaal Musharraf en wilde hem voor de krijgsraad slepen.
Generaal Musharraf pleegde op 12 oktober 1999 een staatsgreep zonder bloedvergieten waarbij hij Nawaz Sharif afzette.
De Indiase luchtmacht (IAF) is de luchtmachttak van de krijgsmacht van India.
Ze werd opgericht in 1932 en telt anno 2006 zo'n 170.000 manschappen en 1430 vliegtuigen. Daarmee is de Indische luchtmacht de op drie na grootste ter wereld.
Het hoofdkwartier is gevestigd in de hoofdstad New Delhi.
De Indiase luchtmacht werd bij wet opgericht op 8 oktober 1932.
Op 1 april 1933 werd het eerste squadron operatief.
Het bestond uit vijf Indische piloten onder een commandant van de Britse luchtmacht en was uitgerust met vier Westland Wapiti-vliegtuigen.
De IAF zag voor het eerst actie tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen Japan.
De Indiërs stopten de Japanse opmars in Birma en bombardeerden Japanse bases aldaar.
Na de oorlog mocht de Indische luchtmacht voor bewezen diensten het prefix Koninklijk dragen en werd aldus de Koninklijke Indische luchtmacht.
Toen India in 1950 en republiek werd werd dit prefix geschrapt.
De Indische nederlaag bij de Sino-Indiase oorlog tegen China in 1962 bracht de tekortkomingen van de luchtmacht aan het licht.
Volgend op de oorlog werd het aantal manschappen verviervoudigd en werden nieuwe Antonov An-12B- en Fairchild C-119-transportvliegtuigen aangeschaft.
De Tweede Kasjmiroorlog tegen Pakistan in 1965 was een nieuwe test voor de Indische luchtmacht. De IAF bombardeerde met succes Pakistaanse bases en zorgde voor luchtdekking voor de landmacht, maar kende hevige weerstand van de Pakistaanse luchtmacht.
Na de oorlog begon de IAF opnieuw te moderniseren met de aankoop van nieuwe gevechts- vliegtuigen.
Waar de oorlog in 1965 nog onbeslist was gebleven werd de Indo-Pakistaanse Oorlog van 1971 een grote overwinning voor India.
De Indische luchtmacht behaalde het luchtoverwicht en bombardeerde dagelijks bases, wapenfabrieken en olie- en gasinstallaties in Pakistan.
In 1999 was India wederom in oorlog met Pakistan tijdens de Kargil-oorlog.
De luchtmacht zorgde opnieuw voor luchtdekking en voerde luchtaanvallen uit.
In tegenstelling tot de eerdere oorlogen gingen bij dit conflict slechts enkele toestellen verloren.
Bij een grensincident kort na de oorlog haalden twee Indische gevechtsvliegtuigen een Pakistaanse Breguet Atlantique neer.
PAF museum tour
Deelname van vrouwen van vandaag in de luchtvaartsector is nog steeds laag, maar groeiende.
Met ingang van 2010, iets meer dan 7% van gecertificeerde civiele piloten (zowel particuliere en commerciële) in de Verenigde Staten waren vrouwen.
Met ingang van juli 2014, ongeveer 5,12% van de gecertificeerde luchtvaartmaatschappij of commerciële piloten in de Verenigde Staten zijn vrouwen.
Canada heeft een verhoging tot 18% van de vrouwen in gezien Royal Canadian Air Force banen.
Over het geheel genomen in 2008, waren er slechts 16% van de vrouwen die werkzaam zijn in de productie van lucht- en ruimtevaartuigen.
Vrouwen die werken als ruimtevaart ingenieurs bestaat slechts 25% in het veld in 2014. Vrouwen maken minder dan 6% van de senior executive level posities in luchtvaartmaatschappijen, vanaf 2015.
Pakistaanse piloot Ayesha Farooq was de eerste vrouwelijke gevechtspiloot voor de Pakistan Air Force .
Flight Lieutenant Ayesha Farooq (Urdu:عائشہ فاروق) (born August 24, 1987) is a Pakistani fighter pilot from Qaimpur, Bahawalpur District, who is the first woman to become a fighter pilot in the Pakistan Air Force.
In 2013, she became the first and only Pakistani female fighter pilot after topping the final exams to qualify.
She now flies missions in a Chinese-made Chengdu J-7 fighter jet alongside her 24 male colleagues in Squadron 20.
Ten minste 19 vrouwen werd piloten in de luchtmacht in het decennium van 2003.
India is zeer succesvol geweest bij het werven van vrouwen om commerciële vliegtuigen besturen.
In 2014 vormden vrouwen 11,6% van de vrouwelijke piloten.
Het wereldwijde gemiddelde was 3%.
Vrouwen crediteren de uitgebreide familie ondersteunende systemen die bestaan die hen helpen in evenwicht te brengen familie en carrière.
Tegen 2012, had China's PLAAF meer dan 300 vrouwelijke piloten en meer dan 200 extra lucht opgeleid personeel.
Grote aantallen zijn getraind om China's meest geavanceerde combat jets vliegen, met inbegrip van de J-10 .
In 2016 ATP-rated instructeur piloot Wang Zheng (Julie Wang) werd de eerste Chinese persoon om een vliegtuig solo piloot over de hele wereld, het markeren van de opkomst van vrouwen in China's algemeen luchtvaartsector.