Slavernij
Slavernij is een toestand waarin een mens eigendom is van een ander of als zodanig wordt behandeld en daardoor geen rechten heeft of kan uitoefenen.
Vormen van slavernij komen op verscheidene plekken in de wereld voor.
Volgens de Global Slavery Index van de Walk Free Foundation bedroeg het aantal mensen dat gebukt ging onder moderne slavernij in 2016 meer dan 40 miljoen.
Ze kwamen in de ruimen van overvolle schepen, verpakt tussen vracht en dieren, en degenen die de reis overleefden werden gekocht en verkocht in ketens om te werken zoals hun eigenaren kozen. Ze werden naar de Caraïben, de Amerikaanse koloniën en daarbuiten gebracht. Klinkt bekend ? Maar deze gedwongen immigranten, die verstoken waren van alle persoonlijke vrijheid, waren Ierse slaven, en hun ‘dienstbaarheid en knechtschap’ begon lang voordat zwarte slavernij aan de orde van de dag was.
We weten allemaal, althans de lezers van dit blog, dat de mohammedanen meer mensen in slavernij voerden dan blanken ooit deden. We weten ook dat er miljoenen blanken in slavernij gevoerd werden door deze barbaren.
En eigenlijk hoort niemand slaaf te worden of te zijn van een ander, ieder mens is uniek in zijn waarde.
Keti koti = verbroken ketens
Slavernij bestaat minstens zo lang als de geschiedschrijving.
Sinds de 20e eeuw is slavernij over de hele wereld verboden.
Het wereldwijde verbod is vastgelegd in de Internationale Slavernij-Conventie van 1926 (Slavery Convention of de Convention to Suppress the Slave Trade and Slavery) die tot stand kwam onder de toenmalige Volkenbond, nadat in enkele eerdere verdragen reeds stappen waren gezet in die richting.
In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 werd ook een artikel tegen slavernij opgenomen.
Slavernij werd toegepast door allerlei groepen mensen dus niet alleen de Nederlanders, maar over de hele aardbol.
De persoon van wie bezit is genomen, wordt slaaf (mannelijk) of slavin (vrouwelijk) genoemd.
De term slaven, van het Oud-Slavische woord sloviti, dat spreken betekent, met andere woorden de mensen die onze taal spreken, is afgeleid van de Slavische volkeren die zich in de late migratieperiode (6e en 7e eeuw) in Oost-Europa en op de Balkan vestigden.
Na de oudheid zouden deze volkeren eeuwenlang de belangrijkste leveranciers van slaven in Europa zijn.
Als Saqaliba (Arabisch: صقالبة, Siqlabi) werden deze gedurende de middeleeuwen in de Arabische wereld (het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Sicilië en Spanje) verhandeld.
Het Latijnse woord servus voor slaaf ging horige betekenen en voor de volle slaven werd het woord sclavus gebruiken.
Dit woord is afgeleid van het Byzantijns Griekse Σκλάβος (Sklábos), wat mogelijk is afgeleid van het werkwoord σκυλεύω (skuleúō, de oorlogsbuit meenemen).
Het is niet bekend of deze woorden toevallig op elkaar zijn gaan lijken of dat de Byzantijnen zo vaak krijgsgevangenen maakten onder Slavische stammen dat hun woord voor krijgs gevangenen (een soort oorlogsbuit) en de naam die de Slaven zichzelf gaven naar verloop van tijd op elkaar zijn afgestemd.
Voordat de Slavische volkeren de belangrijkste bron werden voor slaven, was brit in de vroege middeleeuwen een ander woord voor slaaf.
Slavernij bestaat in verschillende vormen en gradaties, waarin het zelfbeschikkingsrecht in meer of mindere mate beperkt wordt. Wanneer men onvrijwillig slaaf is gemaakt, is er sprake van mensenroof.
Het verkopen van slaven, eventueel op een slavenmarkt, aan andere eigenaren wordt slavenhandel genoemd.
Slavenjacht verwijst naar het tot slaaf maken van krijgsgevangenen en burgers van overwonnen volkeren voor eigen gebruik of verkoop.
Schuldslavernij ontstaat veelal nadat een schuld is opgebouwd die niet tijdig afbetaald kan worden. Hierbij hield men in enige mate een zelfbeschikkingsrecht en herkreeg men normaal gesproken na enige tijd de vrijheid. Soms gold dit echter voor het leven, waarbij eventuele overgebleven schulden door volgende generaties worden geërfd, die daardoor ook slaaf worden. Dit kwam door de geschiedenis vooral voor onder landbouwvolkeren. Ook misdadigers of andersgelovigen konden bij wijze van boetedoening tot slaaf gemaakt worden.
Bezitsslavernij (chattel slavery) is een vorm waarbij de mens als bezit wordt gezien en waarbij de eigenaar een vrijwel onbeperkte macht heeft. Dit gaat veelal gepaard met een sterke mate van ontmenselijking. Zo was het (in Suriname) gebruikelijk dat slaven niet mochten trouwen. Deze vorm van slavernij kwam al voor in de tijd van de eerste Egyptische dynastieën en was gemeengoed in de antieke tijden. Vooral ten tijde van het Romeinse keizerrijk nam het percentage slaven enorme proporties aan. In sommige Romeinse regio's kon het percentage slaven wel 90% bedragen. In de middeleeuwen nam deze vorm van slavernij in Europa af maar in het Midden-Oosten en Afrika werden grote groepen mensen tot slaaf gemaakt door lokale leiders of door Arabische handelaren. Bekend is dat 40% van de bevolking van het koninkrijk Mali op den duur onder slavernij viel. Europese handelaren ontdekten dat de tot slaaf gemaakten uit deze regio's goede werkkrachten waren. Zo startte een weelderige slavenhandel tussen de Afrikaanse Leiders en Europese handelaren. Deze vorm van slavernij is vanaf de 19e eeuw in vrijwel de gehele wereld verboden geworden. In landen als Mali, Mauritanië en Guinee is deze slavernij nog veel te vinden. Zo schatte Biram Dah Abeid, de leider van de Mauritaanse antislavernijbeweging, in 2017 dat het aantal slaven in Mauritanië 20% van de bevolking uitmaakte.
Seksuele slavernij verwijst naar de situatie dat mensen, vooral vrouwen, seksueel worden uitgebuit voor het persoonlijk genot of het financieel gewin van de eigenaren. Deze vorm van slavernij komt vaak voort uit mensenhandel (niet te verwarren met mensensmokkel, hoewel dit kan uitdraaien op mensenhandel) en wordt ook wel gedwongen prostitutie genoemd (niet te verwarren met vrijwillige prostitutie, hoewel dit kan uitdraaien op gedwongen prostitutie).
Naargelang de omstandigheden en cultuurhistorische context kon/kan slavernij voor individuen of groepen worden beëindigd doordat hun eigenaar hen (al dan niet tegen betaling) vrijlaat (manumissie), maar ook doordat zij er succesvol aan ontsnappen, ertegen in opstand komen of ervan worden bevrijd door een derde partij, bijvoorbeeld de wetgevende macht.
De trans-Atlantische slavenhandel bracht vooral zwarte Afrikanen naar Noord- en Zuid-Amerika.
In Afrika werden de slaven aangeboden door lokale leiders die onder meer slaven maakten in verschillende oorlogen.
In plaats van deze slaven zich dood te laten werken, ceremonieel te doden of aan Arabische handelaren te verkopen zoals voorheen, bleek het lucratiever om hen aan de Europeanen te verkopen.
Zo werden vanuit Elmina in Ghana 2000 slaven per jaar naar het Amerikaanse continent verscheept.
Daar werden zij op plantages tewerkgesteld.
Hoewel slavenhandel in Afrika al bestond voordat de Europeanen zich hierin mengden, was de schaal waarop dit plaatsvond daarna aanmerkelijk groter.
Waar de eerdere aantallen niet onaanzienlijk waren, was de demografische invloed beperkt en veranderden samenlevingen er niet wezenlijk door.
Dit veranderde met de Atlantische slavenhandel. Politiek was de invloed ook groot.
Het bracht een militarisering van de Afrikaanse samenlevingen op gang die leidde tot staats vorming waarbij agressieve staten als Ashanti en Dahomey in het voordeel waren, terwijl volken als de Yoruba, Benin en de Mossi uiteindelijk in een neergang bracht.
Economisch stimuleerde het kortetermijnoplossingen, terwijl het op sociaal vlak tot verdeling leidde, waarbij tot op heden bekend is welke voorouders slavenjagers waren.
Zwarte mensen werden hierbij systematisch ontmenselijkt, als minderwaardig en dierlijk neergezet en behandeld.
Ontmenselijking was een belangrijke factor in de trans-Atlantische slavenhandel.
Aanvankelijk werd rechtvaardiging daarvan onder meer gezocht in de Bijbel, waar in Genesis 9 de nakomelingen van Cham Maarten Luther stelde dat Cham de stamvader was van alle kleurlingen tot slavernij vervloekt worden.
Later werd echter vooral rechtvaardiging gevonden door de slachtoffers neer te zetten als inferieur en barbaars, daarmee belangrijk bijdragend tot de ontwikkeling van racisme.
Het eerste Europese verzet tegen slavernij, en dan vooral slavenhandel, kwam in de 17e eeuw van bepaalde protestantse-christelijke groeperingen, vooral de quakers en de mennonieten.
In de 18e eeuw maakten het piëtisme en de Verlichting de strijd tegen de slavernij algemeen.
Verscheidene Europese koloniën in Noord- en Zuid-Amerika die zich tussen 1770 en 1900 onder leiding van kolonisten van Europese afkomst onafhankelijk maakten van hun Europese moederlanden, handhaafden de slavernij.
Dit was niet het geval voor koloniën die onder leiding van niet-kolonisten zich vrij maakten zoals Haïti, waar een succesvolle zwarte slavenopstand (1791-1804) tot de gelijktijdige dekolonisatie ten opzichte van Frankrijk en afschaffing van slavernij leidde.
Het verzet tegen slavernij, abolitionisme, nam in Europese landen en hun Amerikaanse ex-koloniën langzaam toe vanaf het einde van de achttiende eeuw: eerst werd het houden van (niet-Europese) slaven in Europa zelf verboden, al werd dit verbod zelden gehandhaafd.
De Franse revolutionairen schaften de slavernij in 1794 af, maar voerden hem acht jaar later opnieuw in.
Na de Napoleontische oorlogen werd de slavenhandel door het Britse Koninkrijk verboden en langzaam sloten andere Europese landen en (ex-)koloniën zich daarbij aan.
Slavernij zelf werd echter ook zonder slavenhandel in stand gehouden, zoals in het Britse Rijk tot 1833, in Nederland tot 1863 en in de Verenigde Staten tot 1865.
De weerstand tegen de afschaffing van de slavenhandel en slavernij was groot, vanwege zowel racisme als de grote hoeveelheden geld die met beide gemoeid was.
Regeringen compenseerden de voormalige slaveneigenaren in bijna alle gevallen voor het bevrijden van de tot slaaf gemaakten.
De Verenigde Staten vormen hierbij een uitzondering.
De slaven zelf kregen niets, en werden vaak na het officiële einde van de slavernij alsnog gedwongen arbeid te verrichten.
Als eerste bracht historicus Williams naar voren hoe de slavenhandel en slavernij had bijgedragen aan de Europese welvaart en expansie.
In Capitalism and Slavery uit 1944 stelde hij dat slavernij een belangrijke bijdrage had geleverd aan het vroegkapitalisme en de industriële revolutie had gefinancierd.
Williams ging ook in tegen het toen heersende idee dat het abolitionisme vooral voortkwam uit humanitaire overwegingen.
Zo stelde hij dat als Pitt succesvol was geweest in het veroveren van Saint-Domingue, deze af zou hebben gezien van abolitie, aangezien Saint-Domingue – waar jaarlijks 40.000 slaven aangevoerd moesten worden om de suikerrietplantages in bedrijf te houden – zonder slaven geen waarde zou hebben.
Hij formuleerde hier wat bekend zou worden als de Williams-thesis, de economische noodzaak van slavernij om de industriële revolutie mogelijk te maken, die vervolgens slavernij onrendabel zou maken:
The commercial capitalism of the eighteenth century developed the wealth of Europe by means of slavery and monopoly. But in so doing it helped to create the industrial capitalism of the nineteenth century, which turned round and destroyed the power of commercial capitalism, slavery, and all its works. Without a grasp of these economic changes the history of the period is meaningless.
Vervolgens werd de slavernij door diezelfde revolutie en het daaruit ontstane industrieel kapitalisme dus overbodig gemaakt.
Deze Williams-thesis is daarna onderwerp geworden van veel discussie, maar er lijken sterke aanwijzingen te zijn dat de thesis misschien niet in zijn geheel, maar in ieder geval op belangrijke punten overeind blijft.
Tegen de thesis wordt wel ingebracht dat het economische belang en de winstgevendheid van de slavenhandel minimaal waren voor Europa.
Dat laat echter buiten beschouwing dat slavernij van zeer groot belang was om de kolonisatie van Amerika mogelijk te maken en daarmee een ontwikkeling in gang zette van Europese expansie die gekoppeld ging met de ontwikkeling van nieuwe financiële instrumenten.
Het was ook Williams die stelde dat racisme vooral voortkwam uit slavernij door de noodzaak tot rechtvaardiging en de ontmenselijking die hieraan voorafging.
De eerste slaven waarin in de 16e eeuw gehandeld werd door Nederlandse particuliere handelaren, werden gekocht bij de Berberse Barbarijnen welke ook handelden in blanke slaven.
Op dit punt van de geschiedenis waren er enkele tientallen Nederlandse handelaren.
Veel van deze handelaren verkochten deze slaven (waaronder ook blanken) weer door aan de Ottomanen om in hun leger te gaan dienen.
Veel van deze Nederlandse handelaren werden ook door christelijke organisaties of families ingeschakeld om specifieke groepen of personen vrij te kopen.
In de loop van de 16e eeuw nam het gebruik van slaven op (Spaanse en Portugese) plantages in West-Indië en Oost-Indië toe.
Tegelijkertijd nam echter het gebruik van slaven in het Ottomaanse rijk in deze periode ook toe.
Hierdoor ontstond al snel een tekort aan slaven in het Middellandse Zeegebied waardoor de Arabische en Berberse handelaren steeds hogere prijzen voor slaven gingen vragen.
Door de schaarste aan slaven ging men op zoek naar nieuwe gebieden waar men slaven kon vinden. Zodra de Europese handelaren ontdekten waar de islamitische handelaren hun slaven vandaan haalden voer men zelf naar deze regio, West-Afrika.
Hier maakte men gebruik van de inheemse politieke structuren waarin slavernij een zeer grote rol speelde.
Al verscheidene eeuwen werd er in deze regio gebruik gemaakt van vele soorten slavernij.
Het waren vaak bepaalde (overwonnen) stammen die ten prooi vielen aan slavernij.
Geschat wordt dat in pre-koloniaal Mali 40 tot 50 procent van de bevolking zich onder een bepaalde vorm van slavernij bevond.
Toen lokale Afrikaanse leiders ontdekten dat het verkopen van slaven aan blanken vele malen lucratiever was dan deze slaven zelf te gebruiken of door te verkopen, werden grote groepen van deze tot slaaf gemaakte mensen richting de Europese (Portugese) handelaren gebracht om verkocht te worden.
Het is waarschijnlijk dat het grote lucratieve karakter van deze handel de lokale leiders en handelaren ertoe aanzette om meer mensen uit het achterland tot slaaf te maken.
In de 17e eeuw namen de Nederlandse WIC en VOC een groot belang in de slavenhandel nadat de Republiek in opstand was gekomen tegen het Spaanse rijk.
De Nederlandse bedrijven hadden met behulp van (veelal Duitse) huursoldaten handelsposities van de Portugezen en Spanjaarden weten te veroveren en namen zo ook deels de slavenhandel van deze landen over.
In de 18e eeuw is veel van deze handel in handen van de Britten gevallen die daardoor hun voortrekkersrol in de slavenhandel wisten te consolideren.
De Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel was vooral in handen van de West-Indische Compagnie (WIC).
In totaal verscheepten de WIC en diverse particulieren rond de 450.000 van de in totaal naar schatting 10 tot 11 miljoen slaven die vanaf de West-Afrikaanse kust werden verhandeld. Vooral het fort Sint George te Elmina speelde een grote rol.
Het in 1634 door de WIC veroverde Curaçao werd het westelijke centrum voor de handel in slaven.
Ook in VOC-gebieden hield men veel slaven.
Rond 1670 telde Batavia ongeveer 13.000 slaven, de helft van de totale bevolking.
Deze slaven kwamen voornamelijk uit Zuid-Azië: India en Zuidoost-Azië: Birma, Bali, Makassar en Banda, maar ook uit de kuststrook van China.
Een groot deel van Batavia bestond uit zogenoemde Mardijkers, dat waren tot het protestantisme bekeerde slaven die na een aantal jaar in dienst van de VOC onder voorwaarden vrijgelaten werden.
In 1732 werkten op Ambon en omliggende eilanden 3.777 slaven
In de kolonie Kaap de Goede Hoop in Zuidelijk-Afrika maakte de VOC gebruik van in eerste instantie op Portugal buitgemaakte Angolese slaven.
Later werden slaven aangevoerd vanuit Mozambique, Madagaskar, Bengalen, Maleisië en Indonesië.
Rond 1800 werkten er rond de 17.000 slaven op de Kaap.
Schattingen over de omvang van de slavenhandel in door de VOC beheerste gebieden liggen rond een half miljoen, ongeveer gelijk aan de trans-Atlantische slavenhandel.
In de Zeeuwse kolonie Berbice in het huidige Guyana kwamen de slaven in 1763 in opstand in de slavenopstand van Berbice.
De leider van de opstand, Cuffy is een nationale held in Guyana.
In 1797 schreef de Schot in Nederlandse dienst, John Gabriël Stedman, het boek Narrative of a five years' expedition against the Revolted Negroes of Surinam.
Dit door Johannes Allart als Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana vertaalde boek (verschenen in 1799-1800) werd, door de beschrijving van de mishandelingen door Nederlandse slavenhouders in Suriname en door de afbeeldingen van William Blake daarvan, een belangrijk wapen voor de voorstanders van afschaffing van slavernij.
De slavernij-afschaffingsbeweging in het Verenigd Koninkrijk (abolitionism) diende halverwege de negentiende eeuw als voorbeeld voor actie in Nederland.
Honderdachtentwintig vrouwen richtten in 1840 het Rotterdam Ladies Anti-Slavery Committee op en er kwamen meer antislavernijverenigingen.
Op politiek gebied concurreerden liberalen en de antirevolutionairen zelfs met ieder een eigen antislavernijpetitie.
Op 1 juli 1863, dertig jaar na het voorbeeld van de Britten, klonken 21 kanonschoten in Paramaribo en werden de slaven vrije mensen.
De Nederlandse regering betaalde een schadevergoeding van 300 gulden per slaaf aan de eigenaars ter compensatie voor het verloren eigendom.
Slavenhouders maakten vlak voor de afschaffing extra jacht op weglopers om zo veel mogelijk compensatiegeld op te strijken.
De voormalige slaven werden wettelijk verplicht nog ten minste tien jaar betaald op de plantages te blijven werken.
De vrijmaking wordt op 1 juli gevierd als Ketikoti (ketenen verbroken).
De slavernij werd in 2007 als een van de vijftig thema's opgenomen in de canon van Nederland van de commissie-Van Oostrom. De (afschaffing van de) slavernij wordt herdacht middels verschillende monumenten.
Rond 1500 waren er in de christelijke koninkrijken Spanje en Portugal talrijke blanke, Moorse, joodse en zwarte slaven.
In het begin van de 16e eeuw en nog lang daarna, werden door Spanje en andere landen de volgende personen als slaaf beschouwd:
ieder die uit een slavenmoeder geboren was
wie in een rechtvaardige oorlog gevangengenomen was
kinderen die door hun ouders in slavernij verkocht werden
misdadigers die door rechterlijk vonnis tot slaaf waren gemaakt
tot het christelijk geloof overgegane joden (marranen) en islamieten (morisken) die niet zuiver in de leer waren, verloren soms hun vrijheid
vrouwen van hogere stand konden hun vrijheid verliezen door ongeoorloofde betrekkingen met de lagere geestelijkheid. Soms deelden hun kinderen dat lot
schuldenaars die hun schulden afkochten door zich tijdelijk of blijvend in vrijwillige slavernij van de schuldeiser te begeven.
Portugal exploiteerde op grote schaal slaven in Brazilië totdat dit land in 1822 onafhankelijk werd.
De slavernij in Brazilië werd zesenzestig jaar later, in 1888, afgeschaft.