top of page

Smokkel en verzet

Kleine smokkelaars, ook wel pungelaars genoemd, zijn vooral actief geweest in de grensstreek tussen Nederland en België.

Omdat zij gemakkelijk af te zetten goederen smokkelden, zoals boter, zout en suiker, konden zij hun waren gemakkelijk kwijt.

Grenswachters die smokkelende vrouwen betrapten hielden ze weleens enige tijd vast in hun kantoor, waar de kachel aanstond, zodat de gesmolten boter de dames uit de rokken droop. Ook zijn er verhalen bekend over smokkel via cafés die pal op de grens lagen.

Met name Baarle-Nassau en Baarle-Hertog, met hun ingewikkeld grensverloop, leenden zich uitstekend voor smokkel.

Was het smokkelen aanvankelijk nog een bijverdienste en min of meer een kat-en-muisspel tussen douaniers en de smokkelaars (met als voorbeeld de smokkelklomp), met name na de Tweede Wereldoorlog verhardde de situatie zich en traden criminele bendes, die vuurwapengebruik niet schuwden en zich voortbewogen in gepantserde voertuigen, op de voorgrond.

Dit waren kleine vrachtwagens die voor op de bumper een stormram hadden en hadden zij wapens bij en kraaienpoten, zodra ze gevolgd werden gooiden men deze kraaienpoten op de weg om te zorgen dat hun achtervolgers de banden kapot reden en de achtervolging stopte.

Door de Europese integratie is het grenssmokkelen naar de achtergrond verschoven.

De romantiek van het smokkelaarsvak wordt nu aangegrepen om toeristen te trekken.

Tal van fietstochten zijn uitgezet langs de voormalige smokkelweggetjes, zoals het Smokkelaarspad te Ravels, het Smokkelpad te Lommel, het Smokkelpad te Gramsbergen, en het Smokkelpad in Zeeuws-Vlaanderen zijn er enkele van.

Op veel plaatsen zijn commiezenpaden en commiezenhutten te vinden waar de grenswachters gebruik van maakten.

Dat de werkelijkheid heel wat minder romantisch moet zijn geweest blijkt uit de zwijgzaamheid die oude voormalige smokkelaars aan de dag leggen wanneer heemkundigen hun ervaringen trachten op te tekenen.

Smokkelklompen waren klompen die door kleine smokkelaars (ook pungelaars genaamd) in de Belgisch-Nederlandse grensstreek gebruikt werden om de douaniers om de tuin te leiden.

Aan de onderzijde waren de zool en de hak verwisseld, zodat de opsporingsambtenaren het spoor van de smokkelaars in de verkeerde richting volgden.

De smokkelklompen werden gebruikt in de jaren '20 en 30 van de 20e eeuw en zijn in enkele streekmusea in het grensgebied nog te vinden.

De Zwarte Hand beweging(verzetstrijders en smokkelaarsbende) werd opgericht door Marcel De Mol, de koster van Tisselt.

In juni 1940 begon hij met Auguste Vivijs het doen en laten van de collaborateurs in de streek te inventariseren, zodat deze gegevens na de oorlog zouden kunnen worden gebruikt.

Ze begroeven hun documenten in flessen.

Omstreeks augustus werd De Zwarte Hand officieel gesticht.

Meer van deze serie vind je op youtube zelf...

Samen begonnen ze, na contact te hebben gehad met verzetsleden uit Brussel, ook pamfletten te maken die waren gericht tegen het gemeentebestuur dat bestond uit leden van het Vlaamsch Nationaal Verbond.

Hun pamfletten kregen ze via de Brusselse Maria Moens.

Om burgers moed te geven kalkten ze de letter V (van victorie) op de gevels van huizen, om aan te geven dat de bezetter nog niet definitief had gewonnen.

De eerste verzetsdaad bestond eruit op de luchthaven van Hingene een ketel met kerosine te laten leeglopen.

Via hun radiozender zonden ze op 21 juli, de Nationale feestdag van België, het Belgisch volkslied uit, en riepen ze de bevolking op tot verzet.

Op 20 september werden Petrus Demul en Jozef Thijs betrapt door de Feldgendarmerie terwijl ze pamfletten aan het bussen waren. 9 dagen later werd Louis Houthooft gearresteerd, maar hij zou later ontsnappen.

In oktober 1941 namen de Duitsers verschillende mannen gevangen en uiteindelijk vonden ze in de kerk van Tisselt de volledige ledenlijst, inclusief foto, van alle leden van De Zwarte Hand.

Slechts enkele leden van De Zwarte Hand ontsnapten aan arrestatie: Bernard Caremans ontsnapte aan gevangenneming omdat hij een neef had die in hetzelfde gebouw woonde.

Die neef, Bernard Frans Caremans, werd wel gearresteerd en overleefde zijn gevangenschap niet.

De leden van De Zwarte Hand werden opgesloten in de gevangenis van Mechelen, waarna bijna dagelijks leden werden vervoerd naar het fort van Breendonk om te worden ondervraagd en/of gemarteld.

Na enkele dagen werden de meeste leden van de Zwarte Hand verhuisd naar de gevangenis van Antwerpen.

In Antwerpen werden ze verhoord door de gestapo onder leiding van August Schneiders en de Vlaming Eugeen Dirckx.

Op 15 maart 1942 werden de leden van De Zwarte Hand verhuisd naar de Gevangenis van Sint-Gillis, waar een volledige vleugel werd ontruimd om de leden te huisvesten.

Op 29 juni 1942 werden ze per trein vervoerd naar Wuppertal, waar ze weer in de gevangenis werden opgesloten.

Ze werden tijdens hun opsluiting gedwongen aan het werk gezet om te helpen bij de productie van legermateriaal.

Op 14 januari 1943 werden 25 leden voor de rechter gebracht, waarvan 16 ter dood werden veroordeeld, de anderen werden veroordeeld tot 5 tot 10 jaar tuchtstraf.

Vier van de ter dood veroordeelden (Camiel Bastiaens, Lodewijk Meeus, Joris Van Lent en Petrus Van Obbergen) kregen uiteindelijk genade, maar enkel Van Lent zou de latere deportatie naar een concentratiekamp overleven.

Door de bombardementen op Wuppertal brandde de gevangenis af op 5 of 6 juli 1943, waarna de leden weer werden getransporteerd, met uitzondering van Jozef Peeters die was overleden aan tuberculose.

Op 7 juli kwamen ze toe in het Kamp Esterwegen.

Op 7 augustus 1943 werden 12 leiders van de Zwarte Hand weggevoerd uit het kamp Esterwegen. Ze werden gefusilleerd te Lingen.

De overlevenden van Kamp Esterwegen (naast de ter dood veroordeelden waren reeds enkele leden overleden door ziekte en ontbering) werden in maart 1944 vervoerd naar Strzelce Opolskie waar ze ook hun proces kregen en veroordeeld werden tot de Nacht und Nebel-straf, wat neerkwam op levenslange gevangenisstraf, waarbij ze geen contact meer mochten hebben met de buitenwereld, zodat het voor die buitenwereld leek alsof ze van de aardbodem waren verdwenen.

Dit was ook uitdrukkelijk de bedoeling van de straf. Na hun veroordeling werden de leden voor het eerst uit elkaar gehaald en verspreid over verschillende werkkampen.

Op 5 november 1944 kon Frans De Decker ontsnappen uit een van de werkkampen, waarna hij zich aansloot bij Poolse partizanen van het Armia Ludowa.

Hij werd echter zwaargewond terug gevangengenomen in januari 1945.

De andere gevangen bleven opgesloten in de werkkampen tot de Russische legers naderden, waarna de leden die de werkkampen hadden overleefd werden getransporteerd naar concentratiekampen zoals Sachsenhausen, Bergen-Belsen en Buchenwald.

Net voor de bevrijding van deze kampen werden verschillende leden op dodentreinen vervoerd naar het concentratiekamp Theresienstadt.

Opmerkelijk veel leden van De Zwarte Hand overleden in de laatste drie maanden van de Tweede Wereldoorlog, op een ogenblik dat allang duidelijk was dat het nazi-regime de oorlog onherroepelijk zou verliezen.

Slechts 37 van de 111 leden van De Zwarte Hand zouden terugkeren uit ballingschap. Onder hen August Vivijs.

August 'Staf' Vivijs (Tisselt, 10 oktober 1922 – Veurne, 29 april 2007) was een Belgische verzetsstrijder.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Vivijs in augustus 1940 een van de oprichters van de verzetsbeweging De zwarte hand.

Hij maakte onder andere "zwarte lijsten" met namen van collaborateurs die hij begroef om ze na de oorlog te kunnen opgraven.

In de nasleep van de ontsnapping van Louis Houthooft begin oktober 1941 arresteerden de Duitsers 23 inwoners uit de streek van Tisselt, waaronder de bijna volledige verzetsgroep De zwarte hand.

Uiteindelijk vonden de Duitsers in de kerk van Tisselt de ledenlijst van de verzetsbeweing. Vivijs werd aangehouden op 27 oktober 1941 en opgesloten in het Fort van Breendonk.

Hij werd vervolgens gedeporteerd naar het concentratiekamp Mauthausen waar hij op 5 mei 1945 werd bevrijd. Op 21 mei 1945 werd hij gerepatrieerd.

Hannie Schaft wordt geboren in Haarlem in 1920.

Haar vader, Pieter Schaft, komt uit Oostzaan, waardoor er ook in deze plaats een monument voor haar is opgericht.

Al jong raakt Hannie bij het verzet betrokken, waarbij ze onder meer samen met de zussen Freddi Oversteegen en Truus Menger – ook uit Haarlem – diverse aanslagen pleegt, onder andere in Zaandam.

Op 21 maart 1945 valt ze in handen van de Duitsers. Op 17 april wordt ze in de duinen bij Bloemendaal doodgeschoten.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page