De Nationaal-Socialistische Beweging
De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (NSB) was een Nederlandse politieke partij die van 1931 tot 1945 heeft bestaan.
De NSB huldigde de ideologie van het nationaalsocialisme, presenteerde zich vanuit een anti-democratische gezindheid zelf niet als partij maar als een beweging en fungeerde ten tijde van de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog als collaboratiepartij.
De NSB had de juridische vorm van een stichting, in plaats van de voor politieke partijen gangbare verenigingsvorm.
Op 14 december 1931 was de NSB weliswaar voor de eerste keer officieus naar buiten getreden met een zogeheten oprichtingsvergadering in Utrecht, maar daaraan lag geen officiële handeling (wettelijke registratie) ten grondslag.
Deze oprichtingsvergadering in 1931 was georganiseerd door de toekomstige leider Anton Mussert en Cees van Geelkerken.
De NSB werd pas officieel in het leven geroepen op 4 november 1932, toen Mussert bij notariële akte de stichting 'Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland' in het leven riep.
De statuten van de stichting bepaalden dat het bestuur ervan werd gevormd door één persoon: Mussert zelf, onder de titel 'Algemeen Leider'.
Deze bestuurder was weliswaar statutair verplicht een 'Algemene Raad' van minstens vijf personen te benoemen, maar deze raad had geen bevoegdheid.
Diezelfde statuten bepaalden namelijk: alle besluiten neemt de Algemeen Leider, al of niet de Raad gehoord hebbende.
Ook kon de Algemeen Leider de leden van de Raad naar believen ontslaan en benoemen.
Om zich te onderscheiden van een 'klassieke' politieke partij in de Nederlandse parlementaire constitutionele monarchie, noemde zij zich consequent een beweging in plaats van een partij.
Van meet af aan hanteerde de NSB het 'leidend beginsel', dat in vrijwel alle belangrijke publicaties werd afgedrukt:
Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is nodig een krachtig staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsgroepen en het voorgaan van het algemeen (nationaal belang) boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang.
De NSB was antiparlementair en autoritair en zij hechtte veel waarde aan een sterke leider.
Vanaf de oprichting presenteerde de partij zich als beweging, ter onderscheiding van de gevestigde partijen in het democratisch bestel.
Pas later zou de partij, onder invloed van de ontwikkelingen in nazi-Duitsland onder leiding van Adolf Hitler, steeds verder radicaliseren.
Daarbij werden eveneens steeds frequenter antisemitische standpunten ingenomen.
Het door Mussert geschreven Program was grotendeels een vertaling van dat van Hitlers NSDAP, maar rassenleer en antisemitisme ontbraken er vooralsnog in. Het Program van de partij bevatte aanvankelijk hoofdzakelijk de in die tijd gangbare fascistische eisen:
sterke regering;
afschaffing van het individualistische kiesrecht;
corporatieve sociaal-economische ordening;
economie ten dienste van de volksgemeenschap;
arbeidsplicht en sociale zekerheid;
beperking van de vrijheid van drukpers.
De NSB kende onder meer sinds eind 1933 een eigen groet ('Hou Zee!', door Cees van Geelkerken gemunt), eigen aanspreektitels ('Leider' voor Mussert, 'kameraad' voor mannelijke en 'kameraadske' voor vrouwelijke leden), een jongerenbeweging (de Nationale Jeugdstorm), een studentenbeweging (de Nederlandsche Nationaal-Socialistische Studentenfederatie, later: Nationaal Socialistisch Studentenfront), een landbouwbeweging, een dagblad (Het Nationale Dagblad) en het eerder genoemde weekblad (Volk en Vaderland).
Na een jaar van zorgvuldige voorbereiding in kleine kring trad de NSB op 7 januari 1933 voor het eerst in de openbaarheid met een door 600 aanhangers bezochte 'Landdag' in Utrecht.
Toen werd ook het partijweekblad Volk en Vaderland (met als hoofdredacteur de schrijver en uitgever George Kettmann) geïntroduceerd. Ook werd op de Utrechtse Mariaplaats voor het eerst gemarcheerd door de eerste formaties van de zwart-geüniformeerde Weerbaarheidsafdeling (WA).
Een snelle groei nam zijn aanvang: van circa 1000 leden in januari 1933 naar 21.000 op 1 januari 1934, 33.000 op 1 januari 1935 en 52.000 op 1 januari 1936.
Er werden ook enige duizenden leden ingeschreven in Nederlands-Indië (deze voor het merendeel vermogende leden vormden de belangrijkste groep financiers van de NSB).
Bij de Statenverkiezingen van 16 april 1935 boekte de NSB een sensationeel succes: 7,94% van de stemmen.
De economische crisis en de onmacht van de parlementaire democratie om hier adequaat tegen op te treden, bliezen in die jaren overal in West-Europa het fascisme (en later zijn variant het nationaalsocialisme) de wind in de zeilen.
In Nederland was de NSB echter de eerste en enige partij die daaruit massa-aanhang won. Redenen hiervoor waren:
de goede reputatie van Mussert en zijn naaste medewerkers als 'degelijke' en kundige intellectuelen en academici;
de hechte paramilitaire organisatorische opbouw van de NSB, die haar leden door middel van rangen, uniformen, symbolen, groet en dergelijke een 'elite'-bewustzijn gaf; door het dragen van deze zwarte uniformen kregen zij de naam: zwarthemden. De NSB-leden hadden geen zeggenschap: de NSB was een stichting, geen vereniging.
Musserts politieke kleurloosheid, die hem in staat stelde vogels van diverse pluimage onder zijn leiding te verenigen;
de 'legale' tactiek (de NSB streefde naar ongedeelde macht, maar slechts met wettige middelen).
De NSB had vooral aanhangers onder de middenklasse: middenstanders, ambtenaren en kleine boeren. De NSB was vooral sterk in de regio's Drenthe[2] (met name Assen), Utrecht, Noord-Holland (met name Amsterdam, Bloemendaal, Zandvoort, Marken en Texel), de Achterhoek (met name Winterswijk en omgeving, Borculo en Ruurlo), 's-Gravenhage en niet-bevindelijk gereformeerde delen van de Veluwe (met name Rozendaal), zowel vanwege de geringe kerkelijke binding daar alsook vanwege het succes van Landbouw en Maatschappij in die gebieden.
In de sterk verzuilde katholieke gebieden was de partij vaak zeer zwak vertegenwoordigd, met uitzondering van de oostelijke Mijnstreek in Zuid-Limburg waar randkerkelijke mijnarbeiders en arbeiders die in het naburige nationaalsocialistische Duitsland werkten, relatief vaak NSB stemden.
Ook beter gesitueerden (hoge officieren, ondernemers, vrije beroepen) waren echter lid van „de Beweging”.
Nieuwe NSB-kiezers waren vooral voormalige aanhangers van de Liberale Staatspartij (LSP) alsook voormalig SDAP-electoraat.
De eigenlijke partijfunctionarissen kwamen daarentegen uit alle lagen, politieke en confessionele groepen in de Nederlandse bevolking.
Landelijk gezien was de aanhang van de NSB (percentage stemmen tijdens verkiezingen van 1935 en 1939) groter in verstedelijkte gebieden, in gemeenten met meer welgestelden, in gemeenten met meer werklozen, en ook in gemeenten met relatief meer joden; de aanhang van de NSB bleef klein in gemeenten waar de ‘politieke’ verzuiling sterk was, afgemeten aan de steun voor de vier grote partijen die elk een zuil vertegenwoordigden
De alledaagse verzuildheid, afgemeten aan de mate waarin men binnen eigen religieuze kring trouwde, vormde voor katholieken en gereformeerden niet een drempel die hen weerhield om te stemmen op de NSB. Waarschuwingen van de gereformeerde kerk lijken een remmend effect te hebben gehad op de groei van de NSB in gemeenten met meer gereformeerde inwoners.
Aan het begin van het bestaan van de NSB konden Joden lid worden.
Het aantal Joodse leden van de beweging is altijd marginaal geweest.
In 1933 werd het aantal Joodse leden geschat op enkele tientallen, en in 1935 schatte Van Geelkerken het aantal Joodse leden op ongeveer 150.
In oktober 1938 werd alle Joodse aanwezigheid en activiteiten in de NSB verboden.
Op het hoogtepunt van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog genoten in Doetinchem enkele Joodse voormalige NSB'ers – tijdelijk – een voorkeursbehandeling gedurende hun internering.
Vanaf eind 1935 begon de NSB-aanhang evenwel terug te lopen in de meeste gebieden.
Het ledental was op 1 januari 1937 gedaald tot 48.000, daarna ging die daling in versneld tempo door (32.000 op 1 januari 1940).
De Tweede Kamerverkiezingen van mei 1937 werden een echec: 4,22% van de stemmen, dus bijna een halvering ten opzichte van 1935.
Bij de Statenverkiezingen van april 1939 daalde de NSB-aanhang verder tot 3,89%.
Die teruggang kwam doordat de tegenstand van de zijde van de democratische partijen, van de vakbeweging en de kerken veel sterker werd toen het fascisme een ernstig te nemen gevaar bleek. Kritische intellectuelen verenigden zich in het Comité van Waakzaamheid dat bezorgd de ontwikkelingen in Nazi-Duitsland volgde en het Nederlands publiek waarschuwde voor de partij.
De Nederlandse regering nam maatregelen: eind 1933 was het NSB-lidmaatschap voor ambtenaren verboden en eind 1935 nam de regering-Colijn het initiatief tot een verbod van particuliere weerkorpsen (zie ook Uniformverbod).
Dit werd geregeld in de Wet op de weerkorpsen.
De NSB-leiding hief naar aanleiding hiervan de WA eigener beweging op.
De Rooms-Katholieke Kerk verbood haar leden vanaf 1935 het lidmaatschap, hoewel eerst in de oorlog excommunicatie zou volgen.
De synode van de Gereformeerde Kerk verbood NSB-lidmaatschap in 1936, tezamen met dat van de Christelijk-Democratische Unie.