Raymond Westerling
Raymond Pierre Paul Westerling (Istanboel, 31 augustus 1919 – Purmerend, 26 november 1987), bijgenaamd de Turk was in de rang van kapitein de commandant van de Speciale Troepen in de jaren 1946-1948 van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.
De Nederlandse legerleiding gaf hem hetzij direct, hetzij via de operationele commandant ter plaatse zijn opdrachten.
Binnen dat kader trad hij ter plaatse op door middel van contraguerrilla acties tegen de guerrilla's van Indonesische zijde en voerde hij zuiveringsacties opZuid-Celebes (Sulawesi Selatan) uit in de periode december 1946 - maart 1947 en later op Java.
Hij speelde een rol in een mislukte coup, kort na de soevereiniteitsoverdracht, gericht tegen het bewind van Soekarno.
Er zijn aanwijzingen dat het optreden van Westerling deel uitmaakte van een groter masterplan waarbij hoge Indonesische functionarissen en wellicht ook hoge Nederlandse officieren betrokken waren.
Zijn optreden op Zuid-Celebes is uitvoerig onderzocht en vond plaats binnen de destijds geldende politiek-maatschappelijke, juridische en militaire opvattingen en normen.
Door Nederlandse politici (in het bijzonder Drees), de Indonesische en Nederlandse media en sedert 1984 door historici werd hij ten onrechte aangemerkt als de massamoordenaar, 'oorlogsmisdadiger' en verantwoordelijk voor een militair exces op Zuid-Celebes.
In feite was sprake van een succesvolle contraguerrilla tegen de 'rood-witte-terreur' op Zuid-Celebes die de rust, de orde, de rechtsorde, het normale economische leven daar herstelde en de onafhankelijkheid van de deelstaat Oost-Indonesië tot stand bracht.
Door deze verdraaiing van dit deel van de geschiedenis van de dekolonisatie van Nederlands-Indië en zijn deelname aan de mislukte staatsgreep werd hij tot een van de meest omstreden figuren uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis gemaakt.
Westerling werd in 1919 in Istanboel geboren als zoon van een Nederlandse handelaar in antiek en zijn Griekse echtgenote.
Hij groeide op in de welvarende wijk Pera, waar de familie van zijn vaderszijde al drie generaties woonachtig was.
In deze kosmopolitische omgeving had hij een aantal talen vloeiend leren spreken. Naast het Turks, sprak Westerling Frans en Grieks.
Nederlands sprak hij daarentegen nauwelijks.
Zijn Turkse achtergrond leverde hem in Nederlands-Indië niet alleen zijn bijnaam 'De Turk' op, maar zou ook, samen met het gerucht dat hij zou zijn overgegaan tot de islam, bijdragen aan het ontzag dat zijn Indonesische tegenstanders voor hem hadden.
Opleiding tot commando
Op 22-jarige leeftijd, in 1941, meldde Westerling zich aan bij het Nederlandse consulaat in Istanboel als vrijwilliger voor de geallieerden.
Via diverse omzwervingen kwam Raymond Westerling in Engeland terecht.
Hij werd ingelijfd bij de Prinses Irene Brigade in Wolverhampton, maar het garnizoensleven beviel hem allerminst.
Daarom gaf Westerling zich op voor de commando-opleiding, die hij met succes doorliep.
Al snel werd Westerling bevorderd tot sergeant-instructeur en werd hij belast met de opleiding in "Silent Killing", "Unarmed Combat" en "Toughness Training".
In 1944 volgde zijn benoeming tot sergeant voor speciale diensten en werd hij ter beschikking gesteld van het Bureau Bijzondere Opdrachten, een organisatie die agenten opleidde voor geheime acties in bezet Nederland.
Tot zijn grote teleurstelling werd Westerling echter niet ingezet, in plaats daarvan werd hij aangesteld als sergeant majoor instructeur van de Binnenlandse Strijdkrachten in het bevrijde Zuid-Nederland.
Op 10 maart 1945 raakte hij zwaargewond door een Duitse aanval met een V-1.
Hij wordt naar Londen afgevoerd.
Na genezing is hij door toedoen van het hoofd Bureau Bijzondere Opdrachten, generaal Van Oorschot, bevorderd tot luitenant en uitgezonden naar het Kops Insulinde op Malakka.
Vanuit dat korps is hij ingezet in Medan om samen met de Engelsen op te treden tegen terroristen in en rond Medan op Sumatra.
Inzet op Sumatra
Toen de oorlog in Europa ten einde was, trad Raymond Westerling in dienst van het KNIL.
Na een tussenstop in Ceylon werd hij uitgezonden naar Medan op Sumatra in Nederlands-Indië.
Zijn opdracht was om het herstel van het Nederlandse gezag daar voor te bereiden en Nederlandse krijgsgevangen en burger-geïnterneerden op te sporen.
Formeel stond Westerling hier onder Brits bevel, maar hij ging vooral zijn eigen weg.
Hierbij viel hij op door zijn gevoel voor het inlichtingenwerk, waarmee hij de basis legde voor enkele belangrijke successen van de Britse troepen.
Ook verwierf hij een reputatie van meedogenloosheid en hardhandigheid, die de meest betrokkenen legitimeerden door te verwijzen naar de brute methoden van de tegenpartij.
Contra-guerrilla op Zuid-Celebes
In juli 1946 kreeg Westerling als eerste luitenant het commando over het Depot Speciale Troepen (DST), een in de contra-guerrilla gespecialiseerde eenheid, die voornamelijk werd gevormd door Indo-Europese en inheemse militairen van het KNIL en Oorlogsvrijwilligers uit Nederland.
Westerling kreeg de opdracht om naar het roerige Zuid-Celebes af te reizen.
Het eiland was onder meer in de greep van een 'rood-witte-terreur' die de plaatselijke bevolking terroriseerde, het economische leven lam legde en de politieke weg naar de onafhankelijkheid van de deelstaat Oost-Indonesië blokkeerde waarbij de openbare orde verloren ging en Indo-Europeanen en Chinezen vermoord werden, terwijl criminele bendes voor totale anarchie zorgden.
Na intensief overleg tussen de politieke leiding in Batavia en de Nederlandse legerleiding werd besloten tot de inzet van een extra bataljon troepen en het Depot Speciale Troepen onder leiding van Raymond Westerling.
Hij kreeg een duidelijke opdracht en instructies om een contraguerrilla actie tegen de 'rood-witte-terreur' te starten.
Van een georganiseerde opstand tegen het Nederlandse gezag was destijds geen sprake volgens de commissie-Enthoven (1948).
Onderdeel van het mandaat dat hij kreeg van de operationele bevelhebber op Zuid-Celebes, kolonel H.J. de Vries, was het uitvoeren van het standrecht.
Hij was verantwoording schuldig aan de operationele bevelhebber ter plaatse en CDO, generaal-majoor Engles.
Westerling paste op Zuid-Celebes zijn eigen methode van contraguerrilla toe, de methode-Westerling, waarin ook plaats was ingeruimd voor standrechtelijke executies.
Daarnaast betrok hij de bevolking actief bij het herstellen van rust, orde, rechtsorde en het normale economische leven door het instellen van eigen kampongpolitie.
Om het vertrouwen van de bevolking te kunnen winnen en levens van de burgerbevolking te sparen, was het in zijn ogen noodzakelijk haar demonstratief, dat wil zeggen in het openbaar. een hard maar rechtvaardig optreden jegens de terroristen voor te leggen.
De acties verliepen volgens een vast patroon en respecteerden de adat, plaatselijke gewoontes en gebruiken en de geldende militaire en juridische normen.
Verdachte kampongs werden ‘s nachts omsingeld.
Bij het aanbreken van de dag werden de bewoners gedwongen om hun huizen te verlaten en zich op een open terrein in de nabijheid van de kampong te verzamelen.
Personen, die gewapend verzet boden, werden onmiddellijk gedood.
Na aankomst op de verzamelplaats scheidden de soldaten van het DST de mannen van de vrouwen en kinderen.
Daarna werd de bevolking uitgelegd wat het doel van de militaire actie was.
Op grond van vooraf verzamelde inlichtingen werden vervolgens de van terrorisme verdachte personen uit de menigte gehaald, met inachtneming van de regels van de adat veroordeeld en standrechtelijk geëxecuteerd.
Na de executies moest de bevolking een eed afleggen op de Koran en zweren dat ze het terrorisme uit haar midden zou bannen.
Ten slotte organiseerde Westerling een nieuw politieapparaat en kampongbestuur dat verantwoordelijk werd gesteld voor de ordehandhaving.
De zuiveringsacties, die de geschiedenis in zou gaan als de ‘Zuid-Celebes-affaire’, duurden van 10 december 1946 tot 21 februari 1947.
Westerling slaagde er met deze contraguerrilla aanpak in de 'rood-witte-terreur' op Zuid-Celebes uit te schakelen en de rust, orde, rechtsorde en het economische leven te herstellen.
Republikeinse propaganda voerde steeds hogere aantallen slachtoffers op.
Uit die propagandakoker komt ook het aantal van 40.000 slachtoffers door het optreden van Westerling.
Dat blijkt een fabeltje te zijn van Kahar Muzakkar de latere leider van de opstand op Zuid-Celebes tegen het bewind van Soekarno & Hatta, die van 1950 tot 1965 heeft geduurd. Volgens deze propaganda van Indonesische autoriteiten kwamen door het optreden van Westerling of zijn militaire medestanders 35.000 à 40.000 mensen om het leven.
Tot in de Veiligheidsraad van de VN werd dat beweerd.
Officiële Nederlandse militaire rapporten bevestigen de schattingen van Westerling zelf.
Die verklaarde tijdens een onderzoek dat hij verantwoordelijk was voor zo'n 500 slachtoffers. De meest gangbare schattingen, afkomstig van de Nederlandse historici Willem IJzereef en Jaap de Moor, spreken van ongeveer 1500 doden tijdens de gehele periode dat deze actie duurde en veroorzaakt door het optreden van de KNIL-troepen en het DST.
Daarbij zijn door het deel van het DST dat zelfstandig opereerde onder leiding van onderluitenant Vermeulen de meeste slachtoffers gemaakt in het noordwestelijk deel van Zuid-Celebes.
Het DST onder leiding van Westerling zelf zou 388 slachtoffers hebben gemaakt..
De Indonesische terreur was verantwoordelijk voor 1.210 gevallen van moord, 300 ontvoeringen en 408 vermissingen, d.w.z. nog eens 1.918 slachtoffers, terwijl door het KNIL, pro-Nederlandse strijdgroepen en de kampongpolitie nabij de 2400 mensen werden omgebracht.
In het rapport van de commissie-Enthoven (1948) wordt melding gemaakt van 1.210 gevallen van moord, 300 ontvoeringen, 408 vermissingen, 2661 gevallen van rampok en 555 gevallen van brandstichting door de 'rood-witte-terreur' op Zuid-Celebes.
In de periode voorafgaand aan de opdracht aan Westerling was er sprake van moordpartijen door Indonesiërs onderling, waarbij in het eerste half tot 3/4 jaar van 1946 al 1200 slachtoffers vielen.
Dit was dus voorafgaand aan de komst van Westerling. De meeste van Westerling's medestrijders hebben altijd volgehouden dat er sprake was van een situatie van terreur van de kant van rampokkende bendes, misdadigers en extreem geweld hanterende Indonesische groepen die onder de banier 'rood-wit'opereerden.
Deze lezing wordt bevestigd door mr. B. J. Lambers, destijds de vertegenwoordiger van de procureur-generaal op Zuid-Celebes.
Hij duidde de situatie aan als 'rood-witte-terreur'. In de studie "De brandende kampongs van generaal Spoor" van auteur Remy Limpach alsook "Soldaat in Indonesië" van Gert Oostindie wordt impliciet of expliciet gesteld dat de acties van Westerling zo niet opgedragen dan toch minstens oogluikend werden goedgevonden door de militaire en bestuurlijke leiding. In de studie "Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-Affaire (december 1946 - maart 1947) - Mythe en werkelijkheid", 2019, van auteur Bauke Geersing, wordt gesteld dat tot het optreden van Westerling op Zuid-Celebes weloverwogen is besloten door de hoogste politieke en militaire leiding in Batavia.
Door de betrokkenheid van de Commissie-Generaal, een vertegenwoordiging van de het Nederlands kabinet in Nederlands-Indië, was ook de Nederlandse politieke leiding daarvoor verantwoordelijk.
In die studie wordt tevens gesteld dat de acties van Westerling hebben plaats gevonden binnen de destijds geldende politiek-maatschappelijke opvattingen en vielen binnen de destijds geldende juridische en militaire normen en regels.
Er was sprake van een noodzakelijke in het noodrecht gegronde militaire actie.
Vertrek
De Nederlandse legerleiding achtte Raymond Westerling door de aanhoudende negatieve publiciteit over zijn optreden op Zuid-Celebes en de kritiek op het bruuske optreden van het KST niet geschikt voor zijn taak als commandant van een nieuw te vormen militaire eenheid. Het Korps Speciale Troepen bestond toen uit ongeveer 1.200 man.
Generaal Spoor speelde met de gedachte om bij de Tweede Politionele actie een luchtlanding op Djokja uit te voeren.
Luitenant kolonel Van Beek had de opdracht gekregen een speciale stafstudie uit te voeren teneinde de Eerste Para-compagnie te laten fuseren met het Korps Speciale Troepen en tegelijkertijd een selectie op kwaliteit door te voeren bij het kader en de manschappen van dat Korps. Generaal Spoor had voor Westerling enkele speciale opdrachten in gedachten.
Op grond van deze nieuwe aanpak en vanwege de negatieve publiciteit rond Westerling en het 'oude' KST, werd door de legerleiding besloten een nieuwe commandant aan te stellen voor de nieuw gevormde militaire eenheid.
Op 16 november 1948 droeg Westerling het commando van zijn eenheid over aan luitenant-kolonel W.C.A. Van Beek die de opdracht kreeg de Speciale Troepen om te vormen tot een eenheid geschikt voor de luchtlandingsacties op Djokja.
Hoewel Westerling verschillende malen werd voorgedragen voor een onderscheiding, werd hem die niet verleend. In augustus 1948 vroeg zijn toenmalige adjudant Henk Ulrici in een open brief aan prins Bernhard aandacht voor het feit dat Westerling nog altijd geen onderscheiding had ontvangen, terwijl hij een "zeldzaam moedig, flink en knap commandant was".
Bernhard informeerde nog dezelfde maand bij de legercommandant Simon Spoor of Westerling al dan niet een onderscheiding zou worden verleend.
Generaal Spoor liet de prins weten dat hij zich zou inspannen voor een onderscheiding.
Hier voelde men echter in Den Haag niets voor.
Toen het vertrek van Westerling bij de Speciale Troepen al vast stond ondernam kolonel Reemer nog een laatste poging.
Hij stelde voor om Westerling een Militaire Willemsorde te geven voor zijn werk op Sumatra, Celebes en Java. Ook Reemers verzoek werd afgewezen.
Uiteindelijk kreeg Westerling op 14 januari 1949 bij zijn demobilisatie slechts een bijzondere tevredenheidsbetuiging.
Staatsgreep tegen Soekarno
Raymond Westerling vestigde zich na zijn vertrek uit het leger in West-Java, trouwde en zette een transportbedrijf op in de omgeving van de Puntjakpas.
Zijn rol was echter allerminst uitgespeeld.
In het geheim richtte hij een legermacht op onder de naam APRA (Angketan Perang Ratu Adil: "Legioen van de Rechtvaardige Vorst").
Volgens historicus J.A. de Moor had de APRA nauwelijks enige omvang en hoopte Westerling op hulp van soldaten van het KNIL. en in het bijzonder van het RST (de opvolger van het DST/KST, waarvan hij bevelhebber was geweest).
Deze soldaten van het RST zouden Westerling toen nog steeds op handen hebben gedragen.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat ook hoge Indonesische functionarissen bij deze coup waren betrokken.
Zo staat vast dat Sultan Hamid 2, sultan van Pontianak, minister in het toenmalige kabinet van Soekarno, betrokken was bij die coup.
Hij was voorstander van een andere staatsvorm dan de eenheidsstaat die Soekarno nastreefde.
Hij is later wegens zijn betrokkenheid bij de staatsgreep veroordeeld. Sultan Hamid 2 was voormalig kolonel van het KNIL, voormalig adjudant van HM de koningin en vriend van Prins Bernard.
Ook zijn er aanwijzingen dat er hoge Indonesische politieofficieren betrokken waren bij deze coup.(onderzoek uitgevoerd door mr. T. Kempenaars en kol. b.d. Guido van Oppen) Datzelfde is bekend van hoge Nederlandse officieren.
Dat deze zogenoemde 'Bandoeng-coup' het werk zou zijn van alleen een jonge kapitein als Westerling met een handjevol getrouwen is een mythe.
Dat Westerling is gebruikt als vooruitgeschoven post is blijkt uit de organisatie en verdere gang van zaken rond en m.b.t. deze coup.
Kort na de soevereiniteitsoverdracht stuurde hij in die hoedanigheid een ultimatum aan de Indonesische regering.
Hij eiste waarborgen voor de handhaving van de autonomie van de deelstaat van Pasundan en erkenning van zijn strijdmacht.
Toen toezeggingen uitbleven, besloot Westerling tot actie over te gaan.
In de nacht van 22 op 23 januari 1950 viel de APRA Bandoeng aan.
Ook enkele honderden gedeserteerde KNIL-militairen namen aan de aanval deel.
Het doel van de staatsgreep was om het Indonesische leger uit te schakelen, de regering van president Soekarno omver te werpen en te vervangen door een nieuwe regering, die het bestaan van de deelstaten zou respecteren.
Westerlings volgelingen wisten Bandoeng in te nemen, waarbij aan de zijde van het Indonesische leger ongeveer 100 doden vielen, maar daar bleef het bij.
Door een slechte planning en 'verraad' ging de staatsgreep als een nachtkaars uit. Raymond Westerling wist, geholpen door hoge Nederlandse officieren, met een watervliegtuig naar Singapore te ontsnappen.
Er zijn zelfs aanwijzingen dat toenmalig minister-president Drees deze ontsnapping steunde.
Die wilde voorkomen dat Westerling gevangen zou worden genomen door de Indonesische autoriteiten en in een eventueel proces open kaart zou gaan spelen.
Van de APRA-militairen, waaronder circa 125 militairen van het Regiment Speciale Troepen, vielen de meesten in handen van de nog op Java achtergebleven Nederlandse troepen.
Een Nederlandse krijgsraad veroordeelde de APRA-militairen tot gevangenisstraffen variërend van zes tot twaalf maanden.
Luitenant Titaley, die als contactpersoon met Westerling was opgetreden, kreeg een straf van een jaar en acht maanden.
Allen werden overgebracht naar Nederlands Nieuw-Guinea om daar hun straf uit te zitten.
Na afloop van hun gevangenschap (1951-'52) gingen veel voormalige APRA-militairen vanuit Nieuw-Guinea direct naar Nederland.
Leven in Nederland
Raymond Westerling (1952)
Na langdurige omzwervingen, waarbij voortdurend uitlevering aan Indonesië dreigde, kwam Westerling uiteindelijk in Nederland aan.
Daar leidde hij, afgezien van een kortstondige carrière als operazanger, een betrekkelijk onopvallend leven.
Hij publiceerde in 1952 zijn memoires en voorzag in de jaren tachtig in zijn levensonderhoud als handelaar in tweedehands boeken. Raymond Westerling overleed op 26 november 1987, op 68-jarige leeftijd, in zijn woonplaats Purmerend aan een hartstilstand.
Beschuldigingen van oorlogsmisdaden
Westerlings leven in Nederland stond in het teken van beschuldigingen van oorlogsmisdaden over zijn optreden op Zuid-Celebes.
Westerling heeft zijn zuiveringsacties altijd verdedigd.
Dat hij, als hij het nodig vond, meedogenloos te werk ging, heeft hij nooit tegengesproken.
In interviews ontkende hij echter zich schuldig te hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden.
“Het invoeren van het standrecht op Zuid-Celebes was het gevolg van een zuiver menselijke redenering, alhoewel het voor veel mensen een beestachtige daad was.
Maar ga je dieper op de redenering in waarom ik gedwongen was dat te doen – ik heb mezelf opzij gezet, ik heb de krijgsraad geriskeerd en de publieke opinie – dan is het de enige manier om met een minimum aan bloedvergieten de rust en orde te herstellen op Celebes.”
Volgens de Indonesische ex-kolonel en militair historicus Prof. Mr. Natzir Said kan Westerling niet zonder meer als een oorlogsmisdadiger worden bestempeld.
“Iedere militair weet: onder een Staat van Oorlog worden mensen ter plaatse doodgeschoten. Dat is normaal.
Standrechtelijke executies werden niet alleen door Westerling uitgevoerd, maar ook aan onze zijde. Heel wat spionnen van de Nederlanders zijn door ons doodgeschoten na een onderzoek ter plaatse.
We omsingelden dan zo’n desa en als die mensen zeiden: ‘Hij is een mata-mate, spion van het KNIL….naar de boom!'"
Het optreden van Westerling werd in opdracht van de Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië onderzocht door de commissie Enthoven, die hun rapport Enthoven in 1948 aanboden aan het kabinet Drees.
Het werd niet openbaar gemaakt en er werd niets mee gedaan.
In dit rapport komt deze commissie tot de conclusie dat de acties van Westerling geboden waren.
Na een onthullende publicatie in 1949 in de Groene Amsterdammer over Nederlandse oorlogsmisdaden op Java werd de commissie Van Rij en Stam ingesteld, die gebruik maakten van het rapport Enthoven. Hun rapport werd in 1954 ingediend bij de ministers Donker (Justitie) en Staf (Oorlog) van het derde kabinet Drees.
Van Rij en Stam concludeerden onder meer: 'Zowel de Luitenant-Gouverneur-Generaal, als het Militair Gezag, als ook in zijn adviezen de heer Procureur-Generaal bleven in gebreke'.
Bij een eventuele gerechtelijke vervolging van de plegers van geweldsdelicten zou 'de gehele achtergrond ter sprake moeten komen en alle verantwoordelijkheden zullen moeten worden nagegaan'.
Eind jaren zestig liet de Nederlandse regering naar aanleiding van onthullingen van de psycholoog Joop Hueting door historici onder leiding van Cees Fasseur archiefonderzoek verrichten naar de excessen die door de Nederlandse troepen in Indonesië gepleegd waren: dit leidde in juni 1969 tot de publicatie van de Excessennota.
Op 2 december 2016 besloot het kabinet Rutte naar aanleiding van de studies van Rémy Limpach,
'De brandende kampongs van Generaal Spoor', en Gert Oostindie: 'Soldaat in Indonesië', dat er een breed, onafhankelijk onderzoek naar het structurele geweld van Nederlandse militairen tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) moet worden ingesteld.
Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) gingen het onderzoek doen.
De Nederlandse militaire operaties onder leiding van commandant Raymond Westerling blijven in Nederland de gemoederen bezighouden.
De Stichting Comité Nederlandse Ereschulden ijvert er voor dat de nabestaanden van slachtoffers van de zuiveringsacties op Zuid-Celebes schadevergoeding en erkenning van Nederland krijgen.
Filmproducent San Fu Maltha kondigde in 2010 een film aan over Westerling, het zou de Nederlandse versie van Apocalypse Now moeten worden.
Maar ook in 2019 laat deze film op zich wachten.
Een in 1969 opgenomen, maar nooit vertoond interview van journalist Joop Buddinghausen met Raymond Westerling is in augustus 2012 voor de eerste maal op de Nederlandse televisie uitgezonden. Westerling ontkende in het interview dat er onder zijn verantwoordelijkheid oorlogsmisdaden zijn gepleegd in Nederlands-Indië.
In het interview zei hij: Ik ben verantwoordelijk en niet de troepen die onder mijn bevelen hebben gestaan. Ik neem de daden persoonlijk voor mijn rekening.
Hij zei verder: Ik sta pal achter mijn daden, met dien verstande dat men een onderscheid dient te maken tussen oorlogsmisdaden en strenge maatregelen, consequent en rechtvaardig onder zeer moeilijke omstandigheden.
Hij voegde eraan toe dat het verborgen sadisme in mensen in oorlogsomstandigheden veel sneller tot ontplooiing kan komen dan in normale situaties.
Eind juli 2014 bepaalde de Raad van State in een rechtszaak die een historicus had aangespannen dat het ongeloofwaardig is dat de inlichtingendienst AIVD maar over één document beschikt over de mislukte staatsgreep tegen de Indonesische president in 1950. Toen de historicus de minister van Binnenlandse Zaken vroeg om documenten, kreeg hij te horen dat bij de AIVD één document was gevonden dat hij kon inzien.
Het document beslaat elf pagina's.
De Raad van State zegt nu dat in het archief meer stukken te vinden moeten zijn.
Mogelijk zijn ze opgeborgen onder een andere titel dan 'de staatsgreep tegen Soekarno in 1950'.
In augustus 2016 begon de Australische historicus Robert Cribb op Zuid-Sulawesi met onderzoek naar claims van weduwen en kinderen van mannen die aldaar door Nederlandse militairen zouden zijn geëxecuteerd.
In 2019 verscheen de studie van Bauke Geersing,'Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-Affaire - Mythe en werkelijkheid'.
Hij concludeert daarin dat Westerlings optreden door de hoogste politieke, militaire en justitiële autoriteiten werd aangemerkt als een noodzakelijke militaire actie die was gegrond in het noodrecht.
En dat die gezien de uitzonderlijke situatie geboden was en heeft plaats gevonden binnen de destijds geldende militaire en juridische spelregels en normen.
Verder concludeert hij dat Westerling niet op eigen houtje, noch met eigen criteria extreem geweld heeft toegepast, in tegendeel hij paste een begrensde vorm van contraguerrilla toe. Voor zover mogelijk hield hij zich daarbij aan de wetten en de regels voor normaal militair optreden.
Hij was gemandateerd om standrecht toe te passen, hetgeen hij deed tijdens zijn militaire acties.
Hij meent dat Westerling op Zuid-Celebes een bijzondere en succesvolle militaire prestatie heeft geleverd. Volgens hem was Westerling op Zuid-Celebes een kundig en succesvol militair commandant en zeker geen 'oorlogsmisdadiger' of moordenaar zoals tientallen jaren ten onrechte is beweerd.
In zijn studie verklaart hij het voortdurend zwart maken van Westerling als het resultaat van het werk van vooral historici die op grond van eenzijdigheid, vooringenomenheid en ideologische geschiedschrijving (de antikoloniale opvatting) de historische waarheid geweld aandoen. Niet de feiten staan in deze methode van geschiedschrijving centraal, maar de eigen ideologische opvatting en het zoeken naar bevestiging daarvoor in de 'bronnen'. Geersing laat zien dat in de studie van Limpach,"De brandende kampongs van generaal Spoor", 2016, deze methode is toegepast met als gevolg een verdraaiing van de geschiedenis die hij als 'onhistorische kletskoek' aanduidt.