top of page

Deurverkoop

Ook wel venten genoemd.

Vroeger kwam er vaker volk aan je deur in plaats van dat de mensen naar de winkels gingen zoals nu voor hun schoenreaparatie of voor naaibenodigdheden.

De vuilnismannen kwamen niet met een auto, maare kwamen met paard en wagen.

Kliko’s, plastic vuilniszakken e.d. bestonden toen ook nog niet.

De mensen zetten hun vuil op de stoepen neer. In allerlei soorten van bakken.

Vaak waren het oude emmers, teilen en wasketels.

Zo’n teil of wasketel moest je met twee personen van je plaats naar de straat dragen.

Als je geluk had zaten er aan die teil/wasketels nog een of meer oren aan, anders was het helemaal een probleem.

We hadden bijzonder veel afval van de kachels want bijna iedereen stookte toen kolen en dan bleven er elke dag sintels achter.

Van tijd tot tijd werd er van gemeentewege wel opruiming gehouden daar.

De putjesschepper, iets waar ze vroeger al mee dreigde als je je best niet op school deed, dan zeiden ze Jij wordt vast putjesschepper.

Dat was kennelijk een beroep waar niemand veel mee op had.

Aanvankelijk kwamen de mannen van de gemeente inderdaad de putten aan de kant van de weg met schoppen leeg scheppen.

Meest zand, paardendrollen en bladeren.

Later werd dat met zo’n zuigslang gedaan.

De mannen hadden een speciale pook waarmee ze de deksels open konden maken.

Een paar keer per jaar kwamen ze langs.

Petroleum werd soms nog gebruikt om op te koken, te stoken en om te verlichten met een zogenaamde stallamp.

Ons ”petroleummenneke” was van Gool aan de Heezerweg.

Maar hij verkocht heel wat meer dan alleen petroleum.

Op een gegeven moment kwam hij met een grote wagen langs de deur en had daar naast zijn “spirituele vloeistoffen”, allerlei huishoudelijk spul bij zich zoals wasmanden, emmers, bezems, maar ook potten en pannen.

Aanvankelijk twee coöperaties: St. Jozef en St. Petrus, maar ook particulieren, zoals Driessen van ons plein (den Dries).

Hij had een circuspaardje, dat dikwijl op hol sloeg.

Ook heb ik nog gezien dan ze met een handkar kwamen met een hond er onder, die moest dan mee trekken.

De melk werd aan de deur in een pannetje gegoten.

De melkboer had een “maatbeker” van een hele liter en een streep er in en dat was een halve liter.

Je had in ieder geval volle melk en taptemelk, deze laatste aangelengd met water werd ons altijd gezegd, maar waarschijnlijker is dat er vetbestanddelen uitgehaald waren om er kaas van te maken.

Sommigen melkboeren kwakten bij de taptemelk zelf nog een klots water en verkochten dus voor een deel water voor de prijs van melk.

In de winter zat er altijd ijs in/aan die maatbeker en de melkboer liet dat vaak zitten en dan kreeg je dus minder dan een liter.

Er werd ’s zaterdags meestal afgerekend.

Dan was die melkboer tot ’s avonds heel laat bezig, want hij moest overal via zijn boekje optellen hoeveel het was en dan nog afrekenen.

De bakker bakte en het brood en verzorgde de bezorging.

Aanvankelijk waren de broodbezorgers kleine bakkertjes, die ’s nachts bakten en in de ochtenduren brood bezorgden.

Dat was dus best een zwaar beroep.

Je mocht dan wel eens meehelpen.

Zelf heb ik een tijdje zo’n bakker meegeholpen. D.w.z. jij trapte dan die bakfiets met brood en hij liep van de ene naar de andere klant in de straat.

Omdat wij toen geen van allen een fiets hadden vonden wij het geweldig dat we die bakfiets mochten trappen.

Net als de melkboer hield ook de bakker in een boekje bij wat iedereen kocht en ook aan het eind van de week afrekenen.

Ook zij waren dan de hele dag bezig.

Die bakkers hadden ook nog hun adresjes waar ze koffie gingen drinken.

Toen ik meehielp, wist ik ook waar de vrouwen woonden die veel schuld hadden.

Dan duurde het afrekenen altijd erg lang, want dan moest hij leuren om zijn geld binnen te krijgen.

Onze bakker, bakker Klumpkes kwam uit Tongelre uit de Poeijersstraat.

Die bakte dus ook ´s nachts en ging dan vroeg in de morgen met die bakfiets naar Stratum.

Hij heette Huub met zijn voornaam en is heel lang onze bakker geweest.

Ons man was trouw aan hem en hij ook trouw aan ons mam.

Op een gegeven moment ging de Etos ook brood bakken en bezorgen en die kon dat in ieder geval goedkoper doen.

Stiekem kocht ons mam dan wel eens een brood bij de Etos, want iedereen zei dat dat brood lekkerder was.

Wij vonden dat als kinderen ook.

Maar ons mam wilde toch niet overgaan naar de Etos omdat ze vond dat bakker Klumpkes ons mam in de oorlog altijd goed behandeld had.

De toddenboer en oud papierman die kwam ook langs de deuren, hij had een handbel die luis aankondigde dat hij door de straat kwam.

Voor oude todden kon je wat geld krijgen, maar ook een klein speelgoedje, dat je als kind natuurlijk liever had.

Maar ja, je ouders hadden natuurlijk liever geld.

Hadden wij dan zoveel todden?

Nee, nee en nog eens nee.

Veel oude kleren waren vaak totaal versleten.

Zoniet dan werden ze weer vermaakt of deden dienst als poetsdoek.

Onze "schotelslet" (vaatdoekje) was vaak een oud hemd of iets dergelijks.

Als die man langs kwam riep hij altijd ”Hazen- en konijnenvellen” Ja, dat riep die man als hij door de gangetjes ging lopen.

Die was meestal op de fiets en had over zijn stuur de al opgekochte vellen van konijnen en hazen hangen.

Hij gaf een paar cent voor zo’n velletje.

Er werden bontjassen van gemaakt.

Het waren natuurlijk niet de sjiekste bontjassen, die van konijnen, maar ik heb er toch nog lang een vloerkleedje van gehad op mijn slaapkamer, lekker warm aan je voeten.

Vooral rond de Kersttijd “ving” die man wel wat velletjes, want traditioneel werd er met Kerst konijn gegeten.

Ook oud ijzer kon je bij hem kwijt, hij woonde op de Zwaaikom in Eindhoven, en was een vriendelijke man altijd tijd voor een praatje en voor ons kinderen had hij altijd wel een snoepje bij.

Over de Groenteboer valt niet zoveel over te vertellen, kwam gewoon met groenten langs de deur en belde niet bij iedereen aan.

Meestal hadden ze een bel bij zich en een kar met aan weerszijden kistjes met groente en fruit en ook hij kwam meestal aan het eind van de week bij gezinnen het geld ophalen.

”Krabben en krukelen” de visboer verkocht voor een paar centen hele krabben (reeds gekookt) en krukelen en die heten in net Nederlands alikruiken.

Je kreeg voor 5 cent een mosterdglas vol en ging dan met een veiligheidsspeld (die je een beetje verboog) die alikruiken uit de schelpen peuteren en dat was lekker zout.

Krabben kochten we nooit die waren te duur.

Aan de pootjes zat bijna niks aan en van de rest at je zijn hele maaginhoud op!

Maar wel lekker. hij kwam meestal op vrijdag.

Vrijdag was in die tijd een (RK) onthoudingsdag en dat betekende dat je geen vlees mocht eten.

Vis was echter wel toegestaan.

Omdat vis best duur was in die tijd, kregen wij op vrijdag soms een eitje.

Mijn moeder had een beetje een hekel aan eten koken en die redeneerde als je geen vlees mocht eten dan ook maar geen aardappels/groenten.

De Schillenboer kwam met paard en wagen en nam aardappelschillen en groenteafval mee. Meestal gebruikte hij het zelf om varkens mee vet te mesten.

Het hele spul werd dan wel vaak eerst gekookt.

De Kolenboer bijna iedereen stookte in een kolenkachel.

Sommigen deden het nog elektrisch (duur) of met een petroleumkachel, maar daar stonk je hele huis dan naar.

Wij hadden kolenboer Hellings aan de Leenderweg.

Je had verschillende soorten kolen.

Ik noem een paar soorten, eierkolen en briketten, die waren gemaakt van gruis.

Goede kolen waren antraciet, verder ook nog cokes maar daar kon je niet veel mee.

De beste kolen waren antraciet.

Die had je ook nog in verschillende maten qua korrelgrootte.

De grootsten waren de duurste.

Wij namen een iets kleinere soort bijvoorbeeld nootjes 3 of 4.

Later werden er kachels ontworpen die ook nootjes 5 en 6 konden verwerken.

Veel mensen kochten toen zo'n kachel, dan kon je op kolenkosten besparen.

Er kwam toen meer vraag naar die kleinere soorten en die werden daardoor weer duurde! Weg winst.

De ruitjes in de kachels waren heel vroeger van mica en dat was heel apart spul.

Het was een delfstof en bestond uit lagen, was doorzichtig en onbrandbaar.

Wat je ook nog bij de kolenboer kon kopen was turf.

Ze hadden de grootte van een rode klinker en bestonden veelal uit stukjes hout en turfmolm. Als je kolen in de zomer bestelde en betaalde, kreeg je zomerkorting, dat deden wij dan.

De kolenboer kwam met een vrachtwagen je kolen brengen en dat was zwaar werk want die zakken van een half mud werden dan op hun rug naar het schuurtje gedragen.

Een mud is de inhoud van 100 liter en bij de kolenboer hadden ze een ton en als die vol was had je precies een mud.

Die kolenboeren zagen er vaak zwart uit, want kolen hadden veel stof en gruis bij zich.

De Krantenman Ja, die bracht natuurlijk elke dag de krant en die kwam ook ’s zaterdags afrekenen, ‘s Middags bracht hij vaak de Panorama of Margriet e.d. rond.

Krantenman was toen een beroep waarmee je goed de kost kon verdienen.

Onze krantenman had trouwens maar één arm!

De Meteropnemer Een verhaal apart. De meeste mensen bij ons in de (arbeiders)buurt hadden een muntjesmeter voor gas en elektriciteit.

Dat waren dubbeltjesmeters.

Je stopte er een dubbeltje in en dan kreeg je gedurende een tijdje gas of elektriciteit.

Was dat dubbeltje op dan ging het licht uit en moest je in het donker een gasmuntje (zo werden ze genoemd) zoeken en in het gleufje stoppen.

Meestal zorgde je er wel voor dat er voldoende dubbeltjes in zaten anders kon je onder het koken wel eens zonder gas komen te zitten.

Oorspronkelijk waren het echte zilveren dubbeltjes die ook als wettig betaalmiddel gebruikt werden.

Later kwamen er een soort namaak muntjes voor in de plaats.

Die kon je kopen op de gasfabriek in de Nachtegaallaan gewoon 10 voor een gulden.

Je kon ze ook in de levensmiddelenwinkels (bijv. Grevenbroek) kopen, maar dan moest per 10 stuks 5 cent extra betalen.

Dat deden wij dus niet en ik “mocht“ voor die 5 cent op en neer (ca 10km) naar de Nachtegaallaan fietsen.

Een keer in de maand kwam de meteropnemer afrekenen.

Omdat de gas- en elektraprijzen varieerden, dekten die dubbeltjes niet helemaal de werkelijke kosten.

Soms waren de prijzen een beetje boven en dan weer iets onder de 10 cent.

De prijzen van gas en elektriciteit wijzigden soms ook onafhankelijk van elkaar.

Die meteropnemer rekende aan de hand van de meterstanden uit wat je in die maand moest betalen.

Vervolgens telde hij het aantal muntjes in het meterbakje en het verschil moest je of bij betalen of je kreeg geld terug.

Later heb ik zelf 2,5 jaar op die gasfabriek gewerkt in de rang van machineschrijver, terwijl ik niet kon tikken!

Het heette toen trouwens Gemeente Bedrijven, gasfabriek was een volksnaam.

Toen ik daar ben gaan werken, heb ik de muntjesmeter bij ons kunnen laten vervangen door een gewone meter en dan moest je aan het eind van de maand gewoon betalen wat je verbruikt had.

En voor zover het niet duidelijk is, de gasfabriek leverde ook water.

De watertoren met de pompen stond aan de Aalsterweg nabij het voetbalveld van EVV.

Doodsbidder/verzekeringsman

De man die elke maand het geld voor de diverse levensverzekeringen op kwam halen.

Je verzekerde je toen voor een bepaald bedrag, meestal uit te keren bij overlijden.

Achteraf was dat “geld in de stront gegooid” want toen er uitbetaald werd, was er intussen zoveel geld ontwaarding geweest dat je er bij wijze van spreken nog net een kop koffie van kon kopen.

Later kwam er de Dela en daar verzekerde je je tegen de werkelijke begrafeniskosten in natura.

Maar goed, die man kwam dus maandelijks de premie ophalen.

Hij deed dat ook nog vaak voor verschillend verzekeringsmaatschappijen.

Vesta was er daar een van.

Maar die man had nog een bijbaantje als aanzegger of doodsbidder.

Als er vroeger iemand dood ging, dan kwam dat in ieder geval niet in de krant te staan.

De familie werd gebeld (bij iemand die telefoon had, bij ons was dat kruidenier Grevenbroek). Die doodsbidder of aanzegger, moest het in de buurt van de overledene deur aan deur gaan vertellen.

”Onze” doodsbidder trok dan een zwart pak aan met wat witte trossen over zijn jas en een soort Napoleonsteek, die hij echter niet dwars opzette net als Napoleon maar van voor naar achter.

Als hij aanbelde en je deed de deur open, kwam er een waterval van woorden over je heen waar je niets van verstaan had en als je wat wilde vragen was hij alweer bij de volgende deur. Deze verzekeringsman is ook heel lang bij ons gekomen.

Meneer Pastoor de bedoeling was dat de paters of meneer pastoor zelf één keer per jaar bij je op huisbezoek kwamen.

De parochie was hiervoor in delen opgesplitst en iedere geestelijke kreeg een wijk toebedeeld en dat werd vanaf de preekstoel medegedeeld.

Dat was niet erg populair bij de paters.

Ik kan me dan ook maar één keer herinneren dat er bij ons een pater op bezoek kwam.

Het doel van die bezoeken was mensen te binden aan de kerk en ze op het goede pad te houden.

Aan de orde kwam ook vaak dat er regelmatig kindjes geboren moesten worden.

Die pater werd in de voorkamer (de goeikamer) ontvangen.

In die voorkamer stonden twee clubs, (een soort makkelijke armstoel) en natuurlijk een tafeltje. Verder stond er een klein bruin kastje met aan de bovenkant wat glas.

Daarachter stonden in ieder geval twee, naar mijn menig, hele sjieke wijnglazen, die overigens zelden of nooit gebruikt werden

Er was ook nog een inbouwkast.

Normaliter kwam er niemand in die kamer en daar werd ook niet gestookt.

Als er hoog bezoek was en dat kon zijn een pater, iemand van school of de dokter, dan werd die kamer gebruikt.

In de oorlog was de situatie anders, toen was dat onze woonkamer, omdat die kleiner was dan onze eigenlijke woonkamer en dat had met stookkosten te maken.

De Huurbaas zo noemden we de man die de huur op kwam halen.

Hij kwam elke week aan de deur voor de huur.

Er lag in onze gang een, naar ik meen rooie kaart, en daarop stempelde hij dan die week af als je betaald had.

Ik kan me nog herinneren dat die kaart nog al eens kwijt was.

Meestal staken de mensen deze bij de voordeur in de meterkast.

Die huurbaas kwam altijd aan het eind van de week.

De IJscoman die kwam ook wel eens langs, eerst met schepijs, maar ik kan me niet herinneren dat hij aan ons veel ijs verkocht.

Later had hij ook ijs in, zeg maar, pakjes. Dat was vaster ijs en daar kon je lekker lang mee doen.

Je kreeg er dan vaak 2 losse koekjes bij en die moest je er dan zelf tegenaan ”plakken”.

Het goedkoopste was een ijslolly die was gewoon van water gemaakt met wat kleur/smaakstof.

In het midden zat een stokje.

Veel lekkerder ijs kocht je toen bij sommige banketbakkers.

Een er van, op de Leenderweg, was bakker van de Laar.

Gewoon een begrip in Stratum!

Als je daar een (room)ijsje kocht, dan had je echt een delicatesse.

De straatijscoman kondigde zijn komst meestal aan met een bel en later met een jingle.

De Postbode, in mijn jeugd kwam de postbode nog twee keer per dag de post brengen en op zaterdag één keer.

Dat waren nog eens tijden.

Moet wel opgemerkt worden dat in die tijd de enige mogelijkheid om met elkaar in contact te blijven, was het schrijven van brieven en/of briefkaarten.

Internet bestond nog niet.

Een telefoon, dat had alleen de burgemeester, de dokter, hoofd van de school, het rectoraat en de buurtwinkeltjes.

Bij ons was dat laatste Nelly Grevenbroek.

Maar….je mocht natuurlijk slechts in noodgevallen gebruik maken van hun telefoon.

Soms werd er door anderen gebeld naar bijvoorbeeld mensen op het plein.

Zij moesten dan iemand naar dat adres sturen.

Van dat adres moest iemand meekomen en dan kon het gesprek beginnen.

Je snapt wel dat dit dure gesprekken waren.

Ook gebeurde het wel dat Grevenbroek, (mogelijk als je niet zo’n goede klant was) “vergat” om die mensen te waarschuwen.

Dat hebben wij in de familie wel eens meegemaakt.

Maar terug naar de postbodes.

Dat was toen een beroep en een goed beroep, dat werd je min of meer voor het leven.

Ik kan me herinneren dat een jongen bij mij uit de klas met zijn Mulo diploma, postbode werd! Dat waren ook echte vakmensen.

De PTT was er dan ook trots op dat hoe slecht het adres ook omschreven was, zij er voor zorgden dat het toch bezorgd werd.

Zij hadden op het hoofdkantoor een speciale afdeling die zich daar mee bezig hield.

“Onze” postbode hadden we dan ook voor vele jaren en hij wist heel veel.

Bijvoorbeeld dat er op het Lavendelplein twee van Kemenade's woonden nl. een op nummer 3 en wij op 36.

In die tijd was het ook best belangrijk dat je een naamplaatje op de deur had, want adressen waren niet altijd voorzien van het goede huisnummer.

Een andere die aan de deur kwam, was de scharensliep.

Hij had een handkarretje met daarop een apparaat dat hij met de voet aan moest trappen en dan sleep hij op een ronddraaiende steen de messen en de scharen.

Af en toe lieten de mensen wel eens iets bij hem slijpen, maar als ze meerdere messen lieten slijpen, telden ze die van te voren en bleven bij zijn kar staan totdat ze klaar waren en dan weer tellen.

Nou hadden we vroeger niet zoveel messen.

Zeker te weten dat we maar één aardappelschilmesje hadden, één broodmes en één schaar. We hadden trouwens ook maar één huissleutel

En….. die was men ook nog al eens kwijt.

Een enkele keer werd met name het aardappelschilmesje wel eens samen met het groenteafval weggegooid en dan moest de vuilnisbak doorzocht worden.

Bedenk wel dat zo’n mesje in die tijd een kostbaar bezit was.

Het werd voor alles gebruikt bijvoorbeeld ook om potloden aan te slijpen.

Een potloodslijper, daar hadden we nog nooit van gehoord.

Zo af en toe kwamen er nog wel eens handelaars in seizoenproducten langs de deur.

Dat was dan meestal goedkoop, maar ook vaak dicht bij de houdbaarheidsdatum.

Ze verkochten bijvoorbeeld groenten, eieren, bloemen of seizoensartikelen.

De Aardappelboer die kwam elke twee weken langs.

Vroeger had je trouwens in grote lijnen maar twee soorten aardappels: zand of klei.

Er waren ook klanten die elke week bij hem kochten, maar de meeste hadden een goede kelder en dan kon je wel twee weken vooruit met 10 kg aardappels.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page