top of page

Ambachtswerk

Brabant staat van oudsher bekend om zijn ambachtelijke industrie: leer, schoenen, keramiek, metaal.

Ze bestaan nog steeds, de rietdekker, de sigarenmaakster, de edelsmid, de mandenmaker, de klompenmaker, de palingroker, hoedenmaker, leerlooier, houtbewerker, molenaar, bakker, slager, schoenmaker zijn beroepen die wel industrieel gemaakt kunnen worden, maar de oude ambacht wordt toch meer gewaardeerd.

Een uniek juweel dragen, je oude dak renoveren, een mooi vloerkleed maken van echte dierenhuid, een maatpak of maathoed.

Mensen die willen daar best voor betalen, dus waarom zou je niet zo'n beroep kiezen.

Maar vroeger was er nog geen elektriciteit, en moest je een product maken zoals het bekend was.

Het vak ging over van vader op zoon.

Er waren niet veel scholen die het vak leerden, je leerde het vak terwijl je meeliep.

Een zeilmakerij is een werkplaats, waar men zeilen maakt voor zeilschepen op de grote of voor de binnenvaart.

Nu worden zeilen steeds meer, vanwege de prijs, machinaal gemaakt.

Hierdoor zijn zeilmakerijen zeldzaam.

Ze bestaan echter nog wel, omdat sommige schippers ambachtelijk gemaakte zeilen op prijs stellen.

Hier wordt vaak ook niet gewerkt met kunststof, maar met katoen.

Vroeger kwam het beroep vaker voor dan nu.

De achteruitgang van de zeilmakerijen was natuurlijk vooral het gevolg van de opkomst van de stoomvaart, de stoomtrein en de introductie van de dieselmotor in het gemotoriseerd verkeer en de binnenvaart.

Veel zeilmakerijen schakelden dan ook over op vervaardiging van producten waar genaaid textiel in voorkwam zoals dekzeilen voor schepen en huiven voor vrachtauto's. Maar ook zonwering (bijvoorbeeld markiezen).

Later kwam hier ook aluminium zonwering bij (zonneschermen, jaloezieën).

Incidenteel komt het nog voor dat een bedrijf in deze 3 branches bedreven is.

In het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en op de Bataviawerf in Lelystad wordt het beroep van zeilmaker gedemonstreerd zoals dat in vroeger tijden handmatig gedaan werd.

In de jaren tachtig/negentig waren er ook zeilmakerijen die gespecialiseerd waren in bijvoorbeeld zeilen voor windsurfboards. Inmiddels is het zeil voorzichtig aan het terugkomen. Nu echter als middel tot energiebesparing op zeeschepen.

Leerlooien is een werkwijze om van de huid van dieren leer te maken voor kleding, schoeisel of andere toepassingen.

Door het looien worden de eiwitten in de huid onoplosbaar gemaakt. Hydrolyseerbare polymeren van galluszuur zijn de nu meest gebruikte looistoffen.

Andere looistoffen zijn gehydreerde derivaten van flavanolen en anthocyanidinen, de zogenaamde catechinen.

De heiligen Crispijn en Crispinianus zijn de beschermheiligen van de schoenmakers en leerlooiers.

Als eerste werden de huiden van het dier gevild.

Een runderhuid weegt ongeveer 30 kg.

Bij het villen bleven resten vlees op de huid achter.

Was het leer bedoeld als materiaal voor schoeisel, dan werden de huiden eerst onthaard.

Ze werden daartoe geweekt in kalkrijk water en daarna gesmart door ze over het smartblok te hangen om te broeien.

Daarna werden de haren er af geschraapt.

Op de binnenkant van de huid zaten er nog veel grote resten vlees aan die huid.

Die resten werden er met een scherp mes afgesneden, het vlezen.

De vlezer stond hierbij diep gebogen over een iets bolle stenen tafel.

Als bijproduct van het vlezen ontstond het lijmvlees.

Dit werd verwerkt tot dierlijke lijm.

Als het vlezen gebeurd was, begon het eigenlijke looiproces. In een looierij stonden kuipen, ook wel laven genoemd, die half in de grond gegraven werden.

Deze werden gemaakt van eikenhout.

Nadat de kuipen met run, ook eek genoemd, gevuld waren, werden de huiden erin gehangen. Wanneer deze eruit kwamen en gedroogd waren, konden ze niet meer bederven.

De huiden bleven lange tijd in de kuipen.

Voordat de huiden droog waren, werden ze eerst nog gekrabd, geschuurd en gewalst.

Dit was allemaal ter afwerking.

Het schuren en krabben zorgden ervoor dat het leer ging glanzen.

Door het walsen werd het leer platter en gladder.

Wanneer deze stappen doorlopen waren was het leer zo goed als klaar.

Een mandenvlechter of korver is een ambachtsman die voor zijn hobby of beroep manden vlecht met allerlei natuurlijke materialen zoals wilgentenen, rotan, stro of rietstengels.

Het is een oud ambacht, dat in de westerse wereld enkel nog als hobby wordt beoefend en gedemonstreerd.

Het vlechtwerk in de handel is allemaal geïmporteerd uit lageloonlanden.

Vlechtwerk is zoals alle handvaardigheden arbeidsintensief en weinig concurrentieel met moderne materialen.

Waar het vroeger een noodzakelijk gebruiksvoorwerp was in huis, landbouw, visserij en industrie is het verworden tot een handel in voorwerpen van voornamelijk decoratieve aard. Enkel in de ontwikkelingslanden behoudt het zijn oorspronkelijke functie.

Een koperslager is een ambachtsman die platen koper, messing, zink of andere zachte metalen bewerkt.

Dit bewerken omvat verschillende bewerkingen, zoals knippen, buigen, solderen en felsen. Een koperslager kan ketels maken en metalen dakbedekkingen produceren en monteren, maar ook sierlijk bewerkt koperen keukengerei wordt door koperslagers geproduceerd.

Siervoorwerpen ontstaan wanneer de koperslager een plaat koper in een houten mal (of vorm) slaat (drijft) en daarmee omvormt tot een sier- of gebruiksvoorwerp.

Op deze manier konden grote gebruiksvoorwerpen zoals borden betrekkelijk snel in serie worden geproduceerd, zonder gebruik te maken van speciale ovens.

Tijdens de industriële revolutie is dit ambacht in onbruik geraakt door de opkomst van persen, die het werk waar een ervaren koperslager enkele uren over deed, in enkele seconden konden uitvoeren.

In de Middeleeuwen, toen wapens nog niet machinaal vervaardigd konden worden en er nog geen schietwapens waren, zorgde een wapensmid voor de productie van wapens.

Anders dan een gewone smid, heeft een wapensmid zich dus gespecialiseerd in wapens. Wapensmeden maakten bijvoorbeeld zwaarden, hellebaarden, dolken, harnassen, maliënkolders en helmen.

Soms had een wapensmid zich gespecialiseerd in het maken van bepaalde wapens, zoals alleen zwaarden.

Andere smeden deden het maken van wapens naast hun gewone werk als smid.

Heden ten dage is het beroep wapensmid uitgestorven.

Een drapenier (van het Franse woord drap, wat wollen weefsel betekent), ook wel lakenreder genaamd, was een persoon die zich, ongeveer vanaf de middeleeuwen tot het einde van de 18e eeuw, bezighield met de vervaardiging en de verkoop van laken.

Hij kon werkzaam zijn als fabrikeur waarbij hij grondstoffen leverde aan zelfstandigen die ze in huisnijverheid verwerkten tot bijvoorbeeld garens of weefsels welke hij dan weer opkocht. Ook beheerde hij vaak een primitieve vorm van fabrieksmatige productie, waarbij tal van activiteiten in of nabij zijn woning zich afspeelden, zoals spinnen, weven, droogscheren en dergelijke.

Gewoonlijk vervulde de drapenier zowel de functie van fabrikeur als die van fabrikant.

Een beschrijving uit de 16e eeuw toont het beeld van een niet altijd even optimaal gestructureerd bedrijf waar het een voortdurend komen en gaan is van eenen grooten hoop volcx, bestaande uit arbeiders, hulpkrachten en thuiswerkers die hun grondstoffen komen halen en hun producten komen brengen.

Grote drapeniers waren vaak aanzienlijke personen die een belangrijke rol in het bestuur van de opkomende steden hebben gespeeld.

Hun activiteiten vormden een schakel tussen het ambachtelijke bedrijf en de latere industriële nijverheid.

Goudborduren (Engels: goldwork embroidery, Duits: goldstickerei) is een ambachtelijke borduurtechniek waarbij men gouddraad op een weefsel aanbrengt.

Door de eeuwen heen getuigt goudborduurwerk van de artistieke en ambachtelijke inventiviteit van de makers en van de rang en welstand van de bezitters.

Goudborduursels sieren de officiële en de ceremoniële kleding en toebehoren binnen christelijke, islamitische, joodse en boeddhistische tradities.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page