Indianen
Indianen (Surinaams-Nederlands: Inheemsen) zijn de oorspronkelijke bewoners van Amerika.
Columbus, die in 1492 dacht in Indië beland te zijn (het was zijn bedoeling om in westelijke richting de Atlantische Oceaan over te reizen en zo in Indië te komen), noemde de bewoners indios - indianen.
Omdat de benaming "indiaan" van een westers standpunt uitgaat, zijn er verschillende alternatieve benamingen in zwang geraakt.
In de Verenigde Staten introduceerden de Amerikaanse overheid en academici in de jaren 60 van de 20ste eeuw de term Native American (inheemse Amerikaan) voor de groepen die onder de verantwoordelijkheid van het Bureau of Indian Affairs vielen.
Een bijkomende reden was de verwarring met inwoners van Indiase afkomst, die in het Engels ook Indians heten.
Deze nieuwe terminologie werd echter niet algemeen gewaardeerd, omdat deze zonder inspraak van de betrokkenen werd aangenomen, en omdat met deze term indianen en de oorspronkelijke bewoners van Alaska, Hawaii, Puerto Rico en de eilanden in de Stille Oceaan op een hoop werden gegooid.
Uit een in 2005 door het U.S. Census Bureau gehouden enquête bleek dat bijna 50% van de indianen het liefst "American Indians" worden genoemd, terwijl iets meer dan 37% de voorkeur geeft aan "Native American".
Tegenwoordig worden beide termen gebruikt.
Het Bureau of Indian Affairs wendt nu de term American Indian aan in plaats van Native American.
De benaming First Nations/Premières Nations wordt gebruikt in Canada.
In Latijns-Amerika worden de indianen officieel indígenas (inheemsen) genoemd.
In de wetenschappelijke wereld spreekt men ook wel van Amerindiërs of Amerindianen.
De Eskimo's (soms Inuit genoemd, al slaat dat woord strikt genomen niet op de Yupik in Alaska) worden overigens vaak (in de politiek en in de wetenschap) niet als indianen beschouwd, zij het wel als "inheemse Amerikanen".
De emancipatie wat de etnische naamgeving betreft is zowel in Canada als de VS in toenemende mate een zaak van de inheemse gemeenschappen zelf, die in cultureel en politiek opzicht steeds (zelf)bewuster worden.
Zo geven inheemse volken die door de Amerikaanse en Canadese overheden officieel zijn erkend en zichzelf als een volwaardige politieke en culturele staat beschouwen, steeds vaker aan niet langer (zoals in de VS) tribes (stammen) of (zoals in Canada) bands genoemd te willen worden, maar Nations (naties of staten).
Tevens worden de namen die de Europeanen (of omringende inheemse volken) in het verleden introduceerden, meer en meer vervangen door de namen die volkeren aan zichzelf gaven. In plaats van Irokezen spreekt men nu bijvoorbeeld vaker van Haudenosaunee.
Andere naamsveranderingen zijn onder andere Lakota (Dakota/Nakota) voor Sioux, Mexicah voor Azteken, Ñudzahui voor Mixteken en Mapuche voor Araucaniërs.
In het Nederlands wordt "indiaan" niet met een hoofdletter geschreven, omdat het niet een volk maar verscheidene etnische groepen aanduidt (net als bij zigeuners het geval is).
Koning Willem I der Nederlanden benoemde destijds in een aantal van zijn koninklijke besluiten zijn onderdanen in Nederlands-Indië als "indianen".
De gangbare term werd echter "Inlander".
Bij de komst van Columbus was Noord-Amerika verdeeld in een aantal cultuurregio's.
De bekendste zijn die van het uiterste noorden (Arctisch gebied) en die van de prairies in het middenwesten, de Great Plains.
Op de Plains woonden de meeste mensen langs de rivieren en waren boer.
In het oosten en zuidwesten van Noord-Amerika woonden ook boeren.
De belangrijkste gewassen waren maïs, bonen en pompoenen.
Deze waren oorspronkelijk afkomstig uit Mexico.
Verder werden in het zuidwesten katoen en in het oosten onder andere zonnebloemen verbouwd.
Tabak werd in nagenoeg de gehele huidige Verenigde Staten en het zuiden van Canada aangeplant.
Het stereotiepe beeld van "de indiaan" is gebaseerd op de Prairie-volkeren uit de negentiende eeuw.
Dit wil niet zeggen dat voor Columbus (zonder paarden!) geen jacht werd gemaakt op de bizon of andere dieren.
Vooral in het noordelijke gedeelte van de Great Plains zijn veel zogenaamde "Buffalo Jumps". Hier werden bizons in een ravijn gejaagd, waar ze te pletter vielen.
Bij de Buffalo Jump Head-Smashed-In in Alberta, Canada, is een museum gevestigd waar te zien is hoe dit in zijn werk ging.
Centraal-Amerika (Mexico tot en met Panama) in 1492 wordt door archeologen en historici opgedeeld in twee hoofdgebieden, te weten Meso-Amerika (bestaande uit het centrale en zuidelijke deel van Mexico, Belize, Guatemala, El Salvador en delen van Honduras, Nicaragua en Costa Rica) en Centraal-Amerika (bestaande uit de moderne staat Panama en grote delen van Costa Rica, Nicaragua en Honduras).
Meso-Amerika is het gebied van beroemde volkeren als de Azteken en de Maya's.
Tevens is dit een van de zes gebieden op de wereld (de andere zijn de centrale Andes, Egypte, Mesopotamië, de Indusvallei en China) waar zeer vroeg technologisch complexe culturen zijn ontstaan.
De meeste mensen woonden hier in steden of waren boer.
Midden-Amerika werd lange tijd gezien als "overgangsgebied" tussen de "hoge culturen" van Meso-Amerika en de Andes.
Om die reden werden Colombia en Ecuador er nogal eens aan toegevoegd.
Tegenwoordig staat Centraal-Amerika meer op zichzelf en krijgt het een eigen plaats in de inheemse geschiedenis.
Ook hier woonden bij komst van Columbus voornamelijk boeren.
Ook Zuid-Amerika is, evenals de voornoemde gebieden, opgedeeld in cultuurregio's.
De Andes en de Amazonebekken zijn het bekendst, maar zowel cultureel als historisch gezien hoort het Caribisch gebied hierbij.
Alleen in het uiterste zuiden (Patagonië) werd er niet aan landbouw gedaan maar ook hier is het beeld van de nomadische indiaan te paard (bekend van de gaucho's) afkomstig van de periode na de komst van de Europeanen.
Datzelfde geldt voor de grote veestapels van de noordelijker gelegen pampa.
Ook runderen werden ingevoerd door de Europeanen.
De Andes en Peru zijn bijna synoniem aan de Inca's.
Toch zijn zij relatieve laatkomers in dit gebied.
Toen de Spanjaarden in 1532 de Inca vorst Atahualpa gevangen namen, bestond het Inca-rijk nog geen honderd jaar, terwijl het voortgekomen was uit hoogstaande culturele tradities van diverse volken die leefden in diverse berg- en kustvalleien sinds drieduizend jaar voor Christus of nog eerder.
De vraag waar de Amerikaanse indianen vandaan komen speelt voor de Europeanen al sinds de komst van de Engelsen in Amerika.
De paus besloot uiteindelijk dat het zonen en dochters van Adam en Eva waren en dat ze dus, net als alle mensen, ooit vanuit het Paradijs in Amerika gekomen moesten zijn. De indianen hadden (en hebben) zelf uiteraard eigen theorieën over hun oorsprong.
De westerse wetenschap is zich vrij recent bezig gaan houden met het vraagstuk.
Tot voor kort werd door bijna iedereen aangenomen dat de eerste Amerikanen over de toen drooggevallen Beringstraat (tussen Siberië en Alaska) vanuit Oost-Azië naar Amerika waren gekomen.
Dit zou gebeurd zijn aan het begin van het Holoceen, ongeveer 12.000 jaar geleden.
De laatste vondsten van stenen werktuigen in Florida zijn echter van 14.550 jaar geleden.
Tegenwoordig is de vraag weer helemaal open.
De belangrijkste concurrerende theorie van de Beringstraat-theorie richt zich op de westkust van het werelddeel.
De eerste Amerikanen zouden in bootjes vanuit Azië, en uiteindelijk langs de westkust van Amerika zijn gevaren.
Voordeel van deze theorie is dat men niet afhankelijk is van een ijstijd, een landbrug of een ijsvrije corridor (zoals in de Beringstraat-theorie).
De geleidelijke migratie vanuit Azië naar Amerika kan dus op elk willekeurig tijdstip hebben plaatsgehad.
Taalkundige, archeologische en genetische aanwijzingen lijken aan te tonen dat dit proces zich ongeveer 40.000 tot 20.000 jaar geleden heeft afgespeeld.
Harde en onbetwiste archeologische bewijzen ontbreken vooralsnog echter, net als bij de Beringstraat-theorie.
Andere theorieën met minder wetenschappelijke aanhang zijn de directe oversteek van de Grote Oceaan (vanuit Australië of Zuidoost-Azië), een route via Antarctica (Paul Rivet), vanuit Europa (overeenkomst van de structuur van oude speerpunten) of direct vanuit Afrika (vroege bewoning van Oost-Brazilië door "Afrikaans" aandoende mensen).
Archeologische vondsten in Ecuador en Peru hebben aangetoond dat de eerste Amerikaanse landbouwgewassen in deze regio zijn ontstaan.
De oudste gewassen zijn onder andere de fleskalebas, pompoenen en arrowroot.
De fleskalebas is van Afrikaanse afkomst en hoe deze in Amerika is gekomen is onduidelijk. Recent onderzoek zou er op wijzen dat het via Azië zou zijn meegekomen met de eerste Amerikaanse mensen, dat zou dan ook de vroege cultivatie verklaren.
Hoewel even oud als in Mesopotamië (ongeveer 11.000 jaar), bestaat de vroegste Amerikaanse landbouw niet uit een paar basisgewassen of uit granen.
Na de fleskalebas en de pompoenen, kwamen onder andere bonen, chilipepers, vruchten en verscheidene knollen.
De eerste maïs verscheen pas rond 7.000 v.Chr. in Mexico.
Het belangrijkste gewas uit de Amazone (maniok of cassave) is waarschijnlijk ongeveer even oud.
In tegenstelling tot in de "Oude Wereld" waar landbouw waarschijnlijk op een beperkt aantal plaatsen is "uitgevonden", zijn er in het betrekkelijk grote oppervlak van Amerika zeker drie (waarschijnlijk vier) verschillende plaatsen geweest.
Dit in de vallei van de Ohio in het oosten van wat nu de Verenigde Staten zijn, centraal Mexico en de noordelijke Andes.
Het Amazonegebied is mogelijk nog een vierde gebied.
Dit heeft onder andere geleid tot de grote diversiteit van het aantal producten.
Die is veel groter dan in de rest van de wereld.
Daarom komt de meerderheid van de gecultiveerde gewassen vandaag de dag ook uit de Amerika's.
Naast maïs, bonen, pompoenen en maniok zijn dit onder andere:
zonnebloem (Noord-Amerika of Mexico)
tomaat (waarschijnlijk Mexico)
paprika (Andes)
katoen (Andes en Mexico)
cacao (waarschijnlijk Andes of Mexico)
vanille (mogelijk Mexico, anders Amazone)
pinda (Amazone)
rubber (waarschijnlijk Amazone)
kinine (Amazone)
aardappel (Andes)
zoete aardappel/bataat (waarschijnlijk Amazone)
ananas (Amazone)
Rond 4000 v.Chr. begonnen zich de eerste tekenen van "complexe" maatschappijen voor te doen. Rond de Grote Meren in Noord-Amerika werd dan al zeker duizend jaar lang koper gewonnen.
De Old Copper Culture is een van de oudste koperculturen ter wereld.
Dit is opmerkelijk omdat de mensen, in tegenstelling tot de andere oude koperculturen, geen landbouw hebben.
Het gebruik van koper lag anderszins echter veel meer voor de hand dan in de Oude Wereld, omdat in Amerika het koper op veel plaatsen in zuivere, metallische vorm kon worden gewonnen.
Ook werden omstreeks die tijd in het huidige Louisiana de eerste kunstmatige heuvels opgericht.
Watson Brake is daarvan het grootst.
Ook deze mensen waren geen boeren, evenals die van de Chinchorro cultuur in het noorden van Chili.
Zij begonnen ongeveer 2000 jaar eerder dan de Egyptenaren (dat wil zeggen ongeveer 5000 v.Chr.) met het mummificeren van hun doden.
Aan de gehele Atlantische kust van Zuid-Amerika (vooral het zuiden van Brazilië en de kusten van de Guyana's) werden de eerste Sambaquis opgericht, grote en kleinere kunstmatige heuvels van voornamelijk zeeschelpen (en in de Guyana's oud aardewerk).
In Zuid-Brazilië werden hier onder andere mensen in begraven en aan de grafgiften is te zien dat er in deze samenleving al een vorm van hiërarchie bestond.
Ook hier was nog geen landbouw.
Er was wel landbouw bij de Ecuadoraanse kustcultuur Valdivia (4400-1500 v.Chr.).
Die is bekend geraakt door de talloze Venusbeeldjes van aardewerk die men heeft achtergelaten.
Het oudste Amerikaanse aardewerk is tot nu toe aangetroffen aan de benedenloop van de Amazone.
Het dateert van ongeveer 6000 v.Chr.
De opmerkelijkste vroege Amerikaanse samenleving is echter die aan de centrale kust van Peru.
Rond 4500 v.Chr. komt daar het gebruik van katoen in zwang en dat betekent een grote sprong voorwaarts.
De eerste Amerikaanse steden komen op. In het zogenaamde Norte Chico complex zijn tot nu toe ongeveer 25 verschillende steden geïdentificeerd.
De bekendste (en een van de grootste, 66 ha) daarvan is Caral (oudste data rond 3000 v.Chr.).
In deze stad die zo'n 30 kilometer uit de kust ligt, zijn veel resten van vissen en visnetten gevonden waardoor de hypothese is opgeworpen dat de mensen uit de landinwaarts gelegen steden zich specialiseerden in de verbouw van katoen zodat visnetten geleverd konden worden aan de kustbewoners die dan in ruil daarvoor een deel van hun vangst afstonden aan de stadsmensen.
Behalve katoen voor visnetten is ook waarschijnlijk de oudste quipu uit het Andesgebied gevonden in Caral.
Als dat inderdaad waar blijkt te zijn, is de quipu een van de oudste communicatiemiddelen ter wereld.
In Caral zijn opmerkelijk genoeg geen sporen van oorlog aangetroffen.
Blijkbaar leefden de mensen in een van de oudste "complexe" samenlevingen ter wereld (vergelijkbaar met Mesopotamië, Egypte en India) ruim duizend jaar lang in een relatief vredige periode.
Wel zijn er bijvoorbeeld muziekinstrumenten aangetroffen.
Tot slot is het ook de periode waarin de Antillen voor het eerst bewoond worden (Cuba vanuit Yucatán/Belize) of vanuit Venezuela.
In de formatieve periode komen er vanaf ongeveer 1.500/1.000 v.Chr. nieuwe samenlevingen op die een grote nadruk leggen op religie.
De oudste complexe cultuur in Mexico is die van de Olmeken (1.200-400 v.Chr.), afkomstig van de Mexicaanse Golfkust.
Zij worden weleens de moedercultuur van Mexico genoemd omdat zij de eerste cultuur zouden zijn met typisch Meso-Amerikaanse cultuuruitingen, zoals de bouw van piramides, het schrift en een godsdienst waarin de fauna ("Weerjaguar") en de elementen (vooral water en vuur) een grote rol speelt.
Ook kennen zij het typische Meso-Amerikaanse balspel.
Belangrijke Olmeekse centra zijn San Lorenzo en La Venta.
De Olmeken zijn echter het bekendst vanwege de kolossale in steen uitgehakte hoofden die tot veel speculatie hebben geleid omdat de gezichten negroïde trekken hebben. Wetenschappelijk bewijs voor een Afrikaanse oorsprong van de Olmeken is er echter niet. Recent, 15 september 2006, werd in een artikel in het tijdschrift Nature aangekondigd dat het mogelijk oudste schrift uit Amerika was ontdekt.
Het zogenaamde Cascajalblok(12 kilo zwaar) stamt uit ongeveer 900 v.Chr., is gevonden in de Mexicaanse kuststaat Veracruz en wordt aan de Olmeken toegeschreven.
De "tekst" bestaat uit 28 verschillende tekens (van de in totaal 62).
Desalniettemin zijn er ook Mesoamerikanisten die verkiezen de Olmeken een 'zustercultuur' te noemen, die een van de meerdere culturen was die gelijktijdig opkwamen, samen met Tlatilco in het Dal van Mexico, de vroege Zapoteken van San José Mogote en de vroege Maya's.
Bovendien blijkt een aantal van de oudste ontwikkelingen (piramides, balspel, aardewerk) zich te hebben voorgedaan buiten het Olmekengebied, aan de Pacifische kust van Chiapas en Guatemala.
Dit laatste zou weer mogelijk kunnen duiden op direct overzees contact met het Andesgebied omdat complexe samenlevingen daar immers ongeveer 2000 jaar ouder zijn.
In de noordelijke Andes van Peru ontstond in dezelfde periode een cultuur die een grote invloed zou hebben op de verdere Andes-geschiedenis: Chavín.
Het best komt deze religieuze en culturele traditie tot uiting in de stad waarnaar de traditie is genoemd, Chavín de Huantar (aan het eind van deze periode, als hoogtepunt van de traditie). Men denkt dat dit het belangrijkste religieuze centrum uit deze tijd was en dat vanuit verre streken mensen hiernaartoe trokken om ceremoniën bij te wonen.
De cultus rondom de zogenaamde Stafgod (een menselijk figuur met twee staven in de handen, onder andere te zien op de Raimondi stèle) komt in latere Andes culturen steeds weer terug (bijvoorbeeld Tiwanaku).
Ook de "drie-eenheid" van de jaguar, de kaaiman en de arend is blijkbaar van groot belang geweest.
De kaaiman is de schenker van verschillende gewassen zoals chilipeper, maniok en pinda zoals blijkt uit een van de beroemdste kunstvoorwerpen uit Chavín de Huantar, de Tello obelisk.
Van belang is ook de opmerkelijke aanwezigheid van zeeschelpen (de stad zelf ligt op ruim 3.000 meter hoogte) die enkel voorkomen in de warme wateren van Ecuador.
Vooral de Spondylusschelp (onder andere Spondylus princeps) blijkt uitermate belangrijk.
De schelp is ook al aangetroffen in Caral en werd waarschijnlijk voor het eerst commercieel gemaakt door de mensen van de Valdivia cultuur (zie boven).
Tot slot maken de mensen in de Chavín periode (door archeologen aangeduid als Chavín Horizon vanwege de grote verspreiding) voor het eerst grootschalig gebruik van metalen. Voornamelijk koper, goud en zilver.
In Noord-Amerika komt rond 1300 v.Chr. Poverty Point in Louisiana op.
Het is de eerste echt grote plaats langs de Mississippi en tevens de oudste “stad” in Noord-Amerika.
Het is gebouwd in de vorm van een halve cirkel en bestaat uit zes (halve) ringen van opgehoogde aarde.
De binnenste ring is ongeveer 600 meter in diameter.
De buitenste ring wordt in het midden onderbroken door een heuvel van ongeveer 2 meter hoog en 20 meter breed aan de basis.
Men denkt dat er ongeveer 600 woonhuizen geweest moeten zijn en dat het 4000 tot 6000 inwoners gehad heeft.
Aangezien er nog meer soortgelijke nederzettingen aan de Mississippi gebouwd worden (allemaal kleiner), lijkt het er op dat de architecten van hetzelfde volk of althans eenzelfde culturele traditie zijn.
Een theorie zegt dat de bouwers van deze eerste grote nederzettingen misschien uitgeweken Olmeken waren of dat men door hen beïnvloed was.
Dit omdat de platforms (die men ziet als tempels) gelijkenis vertonen met de Olmeekse bouwwerken.
Veel ander bewijs is echter niet gevonden al dient gezegd te worden dat er erg weinig onderzoek wordt gedaan naar culturele relaties tussen beide gebieden.
Grave Creek Mound
Niet heel veel later begint in de moderne Amerikaanse staat Ohio een andere groep mensen met het oprichten van heuvels.
Dit zijn de Adena.
Mogelijk zijn dit de voorouders van de Algonquian mensen maar zeker is dit niet.
Tussen 1000 en 300 v.Chr. is de bloeiperiode van deze cultuur die zich vooral manifesteert in het oorspronkelijke gebied.
De culturele invloed is echter veel wijder.
Men heeft handelscontacten met het noorden (Grote Meren) voor koper en het zuiden (Golf van Mexico) voor schelpen en andere dierlijke producten (schildpadschild, alligatortanden).
De heuvels die opgericht worden zijn bijna allemaal grafheuvels (in tegenstelling tot de heuvels langs de Mississippi).
De doden worden meestal gecremeerd maar de mensen met een hogere functie worden samen met talloze grafgiften (onder andere tabletten van zandsteen, stenen hangers, koperen ringen, sierplaatjes van mica, aardewerk en pijpen van steen) begraven.
In totaal worden er tussen de 300 en 500 grafheuvels opgericht, waarvan de grootste, Grave Creek Mound (West Virginia), ongeveer 20 meter hoog is en bestaat uit 60.000 ton aarde.
Men leeft van de jacht, de visserij, het verzamelen van wilde planten en van het verbouwen van inheemse gewassen zoals pompoenen en een aantal graangewassen.
Het bekendste landbouwproduct (van oorsprong uit het grensgebied van Nebraska en Colorado en voor het eerst gecultiveerd rond 2500 v.Chr.) is echter de zonnebloem.
Ook aan de noordwestkust van Noord-Amerika ontstaan in deze periode de eerste eliteklassen.
Er komt een grote groei in de handel van allerlei kostbare producten zoals obsidiaan. Waarschijnlijk worden nu ook de eerste grote plankenhuizen gebouwd waardoor onder andere een verbeterde opslagtechniek van voedsel mogelijk wordt.
In het zuiden van Centraal-Amerika (Panama, Costa Rica, Nicaragua) verschijnt rond 2000 v.Chr. het eerste aardewerk en dat vertoont enige gelijkenissen met het aardewerk uit het noorden van Zuid-Amerika (Colombia/Ecuador).
Ook de landbouwproducten wijzen eerder naar het zuiden dan naar het noorden (maniok is belangrijker dan maïs) hoewel onderzoek heeft aangetoond dat Mexicaanse en Zuid-Amerikaanse landbouwproducten elkaar hier al tegen kwamen rond 5000 v.Chr.
Het noorden (Honduras, El Salvador, Belize, Guatemala) valt onder de invloedssfeer van de Olmeken.
Migraties vanuit het Orinoco-gebied (Venezuela) richting de Antillen en de Guyana’s worden tussen de nieuwe en de oudere bewoners.
De twee bekendste culturele tradities die een dergelijke migratie maken zijn de mensen van de Barrancoid en de Saladoid (expansie vanaf 500 v.Chr.).
Beide maken aardewerk en doen aan landbouw.
Landbouw wordt zeker steeds belangrijker in de Amazonebekken waar maniok het hoofdvoedsel is.
Het aantal sambaquis groeit en de “typische Amazonecultuur” (die gelijkenissen vertoont met die van de huidige Amazone indianen).
Van belang is wel dat ergens in het noordwesten van dit gebied (waarschijnlijk noordwest Brazilië tussen Amazone en Orinoco) de Arawaks-sprekende volkeren identificeerbaar worden. Zij beginnen tussen 1000 en 500 v.Chr. aan een grote expansie via het uitgebreide rivierenstelsel en bereiken uiteindelijk zeer ver uit elkaar liggende gebieden.
In 1492 wonen zij van de Antillen (Columbus) in het noorden tot Argentinië in het zuiden.
Een andere groep die via de rivieren expandeert is die van de Tupi.
Waarschijnlijk ligt hun oorspronkelijke land ergens in de Braziliaanse staten Rondônia en Mato Grosso.
Het noordelijke Andesgebied (Colombia, Ecuador) heeft een sterke eigen traditie maar ontvangt ook invloed van buitenaf.
Zo bereikt de Peruaanse metallurgie rond 1000 v.Chr. de Ecuadoraans-Colombiaanse grens en is de invloed vanuit het laagland (net als in Chavín in Peru) te merken aan de landbouw gewassen (maniok, zoete aardappel, coca), de iconografie (veel afbeeldingen van tropische dieren zoals de jaguar en krokodil/alligator) en wellicht aan de vroege datum van aardewerk hier (in de Amazone 5500 v.Chr., in Colombia en Ecuador rond 3500 v.Chr. en in Peru pas vanaf 1800 v.Chr.).
Van belang zijn de Ecuadoraanse kustculturen Machalilla en vooral Chorrera.
Dit omdat archeologen lange tijd geprobeerd hebben aan te tonen dat deze mensen uit Mexico kwamen.
Sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw echter werd duidelijk dat eventueel contact tussen de kust van Ecuador en Mexico eerder gezocht moest worden in de Zuid-Amerikaanse invloed op Mexico.
Inmiddels is door aardewerk dateringen aan het licht gekomen dat het product in Ecuador ouder is (Valdivia), maar tevens dat het Mexicaanse wél ouder is dan dat van Machalilla en Chorrera terwijl daar juist de overeenkomsten het sterkst zijn.
Dat er treffende gelijkenissen zijn en dat er al vroeg contact geweest is tussen deze twee gebieden (Mexicaanse maïs is hier veel vroeger dan in noord Colombia), is duidelijk.
Hoe precies en vanaf wanneer is echter allerminst helder.
In het gebied ten zuiden van Peru (en Chavín) tot slot ontstaan er vanaf 1200 v.Chr. langs het Titicacameer allerlei kleine staatjes die kanalen aanleggen voor de landbouw.
Een van deze staatjes is Tiwanaku.
Het noorden van Chili en Argentinië worden steeds meer beïnvloed door de noordelijke culturen.
Zo worden landbouw (pompoenen, katoen, aardappels, quinoa en steeds meer maïs) en veeteelt (lama’s & alpaca’s) steeds belangrijker.
Ook aardewerk en metaalbewerking (koper, goud, zilver) komen steeds zuidelijker.
Na de Olmeken in Mexico en Chavín in Peru, komt er in beide landen een stroomversnelling in de ontwikkelingen.
De drie belangrijkste plaatsen in Meso-Amerika zijn: het Centrale Hoogland, de huidige staat Oaxaca en het Mayagebied.
Deze gebieden zijn alle drie deels beïnvloed door de Olmeken maar vooral de laatste twee (Oaxaca, Mayagebied) hebben ook zelf weer de nodige invloed gehad op de Olmeken.
De Mexicaanse periode van 300 v.Chr. tot ongeveer 250 na Chr. wordt door archeologen "laat pre-klassiek" genoemd.
Het is een periode waarin de basis wordt gelegd voor de grote steden uit het zogenaamde "klassiek" (250-900 na Chr.).
Het Mayagebied kent dan al verschillende grote steden waaronder Kaminaljuyu in de Guatemalteekse hooglanden en El Mirador en Nakbe in het oerwoud van de Petén.
In Oaxaca en het Centrale Hoogland is de situatie anders.
Hier komen slechts twee steden op die elk voor zich de eigen regio zal domineren.
In het geval van het Centrale Hoogland zal deze nieuwe stad zelfs geheel Meso-Amerika (en wellicht daarbuiten richting VS en Costa Rica) sterk beïnvloeden.
Het gaat hier om Monte Albán (Oaxaca) en Teotihuacán (Centrale Hoogland).
Monte Albán is de hoofdstad van de Zapoteken en vooral bekend om de zogenaamde "danzantes" (dansers), afbeeldingen van mensen op grote stenen platen die volgens wetenschappers krijgsgevangenen (eventueel om te offeren) moeten voorstellen.
Een van de oudste bewijzen van eigen schrift is op deze platen aangetroffen.
Monte Albán zal gedurende het gehele "klassiek" verreweg de belangrijkste stad in Oaxaca blijven met grote invloed naar buiten.
Het Zapoteekse schrift is overigens goed te vergelijken met het Mayaschrift omdat hetzelfde systeem gebruikt wordt (logofonetisch).
Verreweg de belangrijkste (en grootste, tussen de 100.000 en 250.000 inwoners) Mexicaanse stad uit de klassieke periode is Teotihuacán.
De stad ligt net ten noordoosten van het huidige Mexico Stad en is nu nog steeds een van de belangrijkste (toeristische) trekpleisters van Mexico.
Vooral tussen 300 en 500 na Chr., op het hoogtepunt, is in geheel Meso-Amerika de invloed van deze metropool voelbaar.
De stad zelf kent drie grote piramides, een grote hoofdweg ("Weg van de Doden") en verschillende wijken ("barrios") voor verschillende bevolkingsgroepen en ambachtslieden.
Zo is er een speciale wijk voor mensen uit Oaxaca en een speciale wijk voor obsidiaan bewerkers.
Obsidiaan (vulkaanglas) is waarschijnlijk ook een van de redenen voor het succes van de stad. Vlakbij liggen namelijk belangrijke obsidiaan mijnen en obsidiaan speelde in Meso-Amerika de rol die metalen speelde in de "Oude Wereld".
De andere belangrijke obsidiaan bron in Meso-Amerika ligt in de hooglanden van Guatemala. Vanaf de vierde eeuw ongeveer bloeit de oude Mayastad Kaminaljuyu dan ook weer op (nadat het een ontvolking had gekend), maar nu als bijna een kopie van de grootmacht in het noordwesten.
Het lijkt erop alsof de stad ingenomen is door de mensen uit Teotihuacán. Iets dergelijks gebeurt er in 378 na Chr. als de grootste Mayastad van dat moment, Tikal(in de Petén), "binnengevallen" wordt door mensen uit Teotihuacán.
De Mayakoning sterft en er wordt een nieuwe dynastie op de troon gezet.
In rap tempo krijgt de architectuur van Tikal, Centraal Mexicaanse trekken.
Ook de eerste koning van de Mayastad Copán (West-Honduras) beroept zich op banden met de grote stad.
De klassieke periode in Meso-Amerika werd tot voor kort door de wetenschap nogal eens bestempeld als de grote bloeiperiode waaraan rond 900 na Chr. op dramatische manier (vooral bij de Maya's) een einde kwam.
In de populair wetenschappelijke werken leeft dit beeld nog steeds (zie bijvoorbeeld het recent verschenen werk van Jared Diamond "Collapse", dat in het Nederlands vertaald werd als "Ondergang" en waarin de auteur onder andere de "Ondergang van de Maya's" beschrijft, volgens hem te wijten aan het uitputten van de natuurlijke grondstoffen).
In werkelijkheid liggen de zaken ingewikkelder.
Inmiddels weet men dat de bloei van de Mayacultuur al begon in het pre-klassiek (met El Mirador en de andere steden) en dat de Mayacultuur helemaal niet verdween na 900 maar eerder van karakter veranderde.
Beroemde Mayasteden steden als Uxmal en Chichen Itza bloeiden bijvoorbeeld ná de voorgestelde "ondergang".
Wat er precies gebeurde is echter nog lang niet duidelijk.
Feit is dat de Peténregio in de klassieke periode de dichtstbevolkte Maya regio was waar twee grote steden de dienst uitmaakten (Tikal en rivaal Calakmul).
Een Maya rijk is er nooit geweest en bestond ook toen niet.
In plaats daarvan was het een mozaïek van stadstaten (net als trouwens op de meeste plaatsen in Meso-Amerika).
In Zuid-Amerika is de maïslandbouw (oorspronkelijk uit Mexico) een enorm succes.
Het verspreidt zich over bijna het gehele gebied en komt alleen niet in het uiterste zuiden (Patagonië).
Datzelfde geldt voor aardewerk.
In Peru blijkt de invloed van Chavín groot geweest maar volgt (tot ongeveer 500 na Chr.) weer een periode van politieke en culturele verdeeldheid.
De bekendste en belangrijkste culturen uit deze periode (300 voor - 500 na Chr.) zijn Moche aan de noordkust en Nazca aan de zuidkust.
De Moches bouwen grote piramides van adobe en worden weleens "de Grieken van Amerika" genoemd vanwege hun natuurgetrouwe portretten (in aardewerk).
Ook de vondsten uit het graf van de "Heer van Sipán" zijn wereldberoemd, evenals de afbeeldingen van dagelijkse scènes (jacht, oorlog, handel) en het erotische aardewerk.
De Nazca-cultuur is zo mogelijk nog bekender.
Dit vanwege de zogenaamde Nazca-lijnen (en figuren van onder andere dieren) in de Zuid-Peruaanse woestijn.
De lijnen en figuren hebben voor nogal voor wat opschudding gezorgd omdat het onmogelijk is deze te zien vanaf de grond.
Verhalen over buitenaardse wezens bleven dan ook niet uit maar deze zijn vooral het gevolg van een slechte kennis over de mensen die ze maakten.
Zo worden de Nazca's nogal eens bestempeld als "een primitief volk" dat niet tot zulke dingen in staat was (zie onder andere Erich von Däniken).
Inmiddels is echter allang bewezen dat ook de Nazca's steden en piramides bouwden en de lijnen zijn dan ook mogelijk aanwijzingen voor ondergrondse waterbronnen die de Nazca boeren nodig hadden om in de droge woestijn te kunnen overleven.
Wari & Tiwanaku delen de centrale Andes tussen 500 en 1000 na Chr.
Na 500 worden de meeste Peruaanse kust- en Andesculturen beïnvloed en/of veroverd door het eerste grote Andesrijk: Wari.
Dit rijk, met als centrum het huidige Ayacucho, moet de macht delen met een ander rijk, ten zuiden van het Titicacameer: Tiwanaku.
De invloed van Wari reikt tot aan het Mochegebied aan de noordkust en de invloed van Tiwanaku doet zich gelden in noord Chili en Noordwest-Argentinië.
Er zijn echter meer verschillen tussen beide rijken.
Wari is een heuse voorloper van het Incarijk, met een stadscultuur en een voornamelijk politiek-militaire agenda.
Tiwanaku (de cultuur is vernoemd naar de grote stad aan de zuidkust van het Titicacameer) is meer een religieus centrum dat belangrijke cultureel/religieuze ideeën uitdraagt. Tiwanaku-stad is (net als nu) waarschijnlijk een groot pelgrimsoord, eerder vergelijkbaar met Mekka of Jeruzalem dan met een machtige politieke hoofdstad als het oude Rome.
De volkeren in de Zuid-Amerikaanse laaglanden ontdekken het gebruik van de vruchtbaarheid van de rivieroevers (bekend onder de Braziliaanse term varzea) voor intensieve maïs- en manioklandbouw en in de Amazonebekken leert men de zogenaamde Terra Preta do Indio (Zwarte Aarde van de indiaan) en de Terra Mulata (Bruine Aarde) gebruiken om de van oorsprong arme Amazonegrond zeer vruchtbaar te maken.
Rond het jaar nul wordt maïs het belangrijkste landbouwproduct en ontstaan in het Beneden-Amazonegebied de eerste technisch complexe samenlevingen (bijvoorbeeld Marajoara op Marajó-eiland, aan de monding van de Amazone).
Er worden grote kunstmatige heuvels opgericht waarop grote dorpen gebouwd worden.
Rond 1000 komen de grote bevolkingsmigraties van de Arawakken tot hun einde.
Op allerlei plaatsen (van Suriname tot zuid Brazilië en van Ecuador tot Oost-Brazilië) ontstaan er nu invloedrijke gemeenschappen en culturen die onder andere een groot handelsnetwerk onderhouden via het uitgebreide rivierenstelsel.
Op deze manier bereiken uiteindelijk ook allerlei voorwerpen uit de Andes (zoals metalen) het gebied.
In Noord-Amerika worden de Adena opgevolgd door de Hopewell cultuur (tegenwoordig wordt het ook wel als één enkele culturele, Adena-Hopewell, traditie gezien).
De Hopewell (ongeveer tussen 1 en 500 na Chr.) komen uit hetzelfde gebied als de Adena maar een groot verschil is dat men hier niet blijft.
Uiteindelijk wordt het gehele oosten van de huidige VS tot ver op de Plains beïnvloed door de Hopewell mensen en overal verschijnen nu grafheuvels. In de kernregio wordt het grootste van aarde gemaakte monument ter wereld opgericht, geen grafheuvel, maar een geometrisch bouwwerk (Newark Earthworks) waarvan de functie nog steeds niet bekend is.
Handel is voor de Hopewell van groot belang en voorwerpen en exotische materialen reizen duizenden kilometers om uiteindelijk onder andere als grafgift meegegeven te worden aan de doden (elite).
Uit het gebied rond de Grote Meren gebied komen metalen zoals koper en zilver, uit het gebied van de Golf van Mexico dierlijke producten, alligatortanden en schildpadschilden. Obsidiaan wordt helemaal gehaald uit het huidige Nationaal park Yellowstone, Wyoming.
Rond 800 komt er langs de Mississippi een nieuwe cultuur op die genoemd is naar de rivier. Deze Mississippi-cultuur heeft als belangrijkste twee kenmerken de maïs/boon/pompoen-landbouw (vanuit Mexico of misschien wel het zuidwesten) en de bouw van steden.
Deze cultuur zou blijven voortbestaan tot aan de komst van de eerste Europeanen in het gebied en zelfs nog een tijdje daarna.
Men bouwt de grootste en hoogste heuvels tot dusver (de hoogste is ongeveer 30 meter) en, geheel in de traditie van Poverty Point (en wellicht Watson Brake) zijn dit geen grafheuvels zoals bij de Adena en Hopewell, maar plat afgestompte "piramides" waarop de elite woont.
De grootste stad ten noorden van Mexico kent haar hoogtepunt rond 1100.
Cahokia (op dat moment tussen de 10.000 en 40.000 inwoners en daarmee groter dan de meeste Europese steden uit die tijd) is gebouwd waar nu de Amerikaanse stad St. Louis staat. Net als bij de eerdere Oost-Amerikaanse culturen is er een discussie over de vraag in welke mate de Mississippiërs zijn beïnvloed door Meso-Amerika. In dit geval is er meer voor te zeggen dan bij de voorgangers.
De Mississippiërs hebben hun economie immers gebaseerd op Mexicaanse gewassen, hun "tempels" en "piramides" lijken erg op die in Mexico (bijvoorbeeld de bekende Quetzalcoatl-piramide van Chichen Itza) en hun godsdienst (de Southern Cult) kent figuren die erg aan hun Mexicaanse collega's doen denken zoals de Gevederde Slang en de god met de "krulneus" (in Mexico de Regengod Tlaloc).
Tegenstanders van Mexicaanse invloed wijzen er op dat heuvels bouwen een inheemse traditie is, dat de landbouw waarschijnlijk uit het zuidwesten van de VS kwam en dat hier nauwelijks Mexicaanse kunstvoorwerpen zijn gevonden.
Mexicaanse invloed (wellicht Teotihuacán en later zeker de Tolteken) is wel heel duidelijk in het zuidwesten van de VS.
Hier ontstaan vanaf enkele eeuwen voor Chr. de drie grote culturen die de grootste bekende ruïnes in de regio achterlaten: de Anasazi, de Mogollon en de Hohokam.
De Mogollon zijn vooral bekend om hun aardewerk.
De Anasazi bouwden onder andere de rotswoningen van Mesa Verde en het halfronde gebouw Pueblo Bonito (beide pas vanaf de 10e eeuw na Chr.).
De Mexicaanse invloed is het duidelijkst te zien bij de Hohokam.
Lang is zelfs gedacht dat zij van hieruit naar het noorden waren gemigreerd.
De Hohokam bouwen Mexicaanse balspelplaatsen, houden Mexicaanse vogels (kalkoenen, papegaaien, macaw) en gebruiken (vanaf 900/1000 na Chr.) Mexicaanse koperen belletjes.
De vogels en het koper worden overigens ook gebruikt door de anderen.
Aan de Noordwestkust worden tussen 500 voor en 500 na Chr. de eerste totempalen en houten (opslag)huizen gemaakt.
Hier is in het uiterste noorden de succesvolle expansie van de Thule-mensen, de meest directe voorouders van de Inuit (Eskimo's).
Zij komen uit de regio rond de Beringstraat en introduceren de voorwerpen waar de Eskimo's beroemd om zijn: de iglo, de hondenslee, de kajak.
In tegenstelling tot hun voorgangers (door archeologen Dorsett genoemd) maakt men geen aardewerk en is men vooral gericht op de jacht op zeezoogdieren.
Het gebruik van harpoenen kent dan ook een bloei.
Zuidelijker (bijna geheel Canada) wonen twee grote groepen.
In het westen de Na-Dené-volkeren en in het oosten de Algonkin-volkeren.
Men maakt vooral jacht op rendieren en elanden maar aan de kust is vis belangrijker.
In het zuiden, rond de Grote Meren en langs bijna de gehele grens met de VS, wonen boeren, vissers, jagers en voedselverzamelaars.
Het is de noordelijkste regio waar de Mexicaanse gewassen maïs, bonen en pompoenen verbouwd worden, evenals tabak.
Verder gebruikt men hier de typische sneeuwschoenen, bouwt men handige kano's van berkenbast en tapt men ahornsap af van de suikeresdoorn.
In de westelijke Grote Meren-regio wordt tevens wilde rijst geoogst.
De Anishinaabe-Ojibweg, een zeer talrijk volk met een sterke nomadencultuur en een grote culturele en economische uitstraling op de gehele regio rond de Grote Meren, zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van deze levenswijze.
Je zou kunnen zeggen dat deze groep dezelfde factor van betekenis was in deze waterrijke regio als de Haudenosaunee (Irokezen) dat in het noordoosten waren.
De westkust is van Zuid-Alaska tot Zuid-Californië dichtbevolkt hoewel de van oorsprong Mexicaanse landbouw hier niet voorkomt.
Wel verbouwt men andere zaken, zoals tabak.
Het noordwesten (Zuid-Alaska tot Noord-Caliornië) wordt bewoond door volkeren die een grote hiërarchie kennen.
Vooral in Canada is dat duidelijk.
Er zijn verschillende soorten (onder andere religieuze) leiders, een gewone bevolking en slaven.
Men woont in grote houten huizen voor meerdere families en de totempalen (vooral Canada en gebouwd aan de voorkant van de huizen) geven onder andere aan welke families er in het huis wonen en wat hun status (dat van familieleden) is.
Verder is men sterk afhankelijk van de zee.
De grootste boten (uitgehakt uit het hardhout van één grote ceder) zijn ruim twintig meter lang en worden gebruikt om jacht op zee te maken (onder andere op walvissen).
In Californië leeft men vooral van eikelmeel dat volop aanwezig is door de vele soorten eikenbomen in dit gebied.
De politieke hiërarchie is hier een stuk minder dan in het noorden maar door de overvloed en het zachte klimaat kan men net zoals in het noorden op één plaats blijven wonen.
In het zuidwesten wordt vanaf de 14de/15de eeuw een omschakeling gemaakt in leef gewoonte.
Men stopt met het bouwen van grote complexen en gaat in kleinere dorpen wonen (pueblo's). Net als bij de Maya's wordt dit vaak gezien als "de val van de hoge beschaving", maar net als bij de Maya's is dit moeilijk echt aan te tonen omdat onduidelijk is wat de reden is voor de andere levenswijze.
Soms wordt er op droogte gewezen, soms op oorlogen, soms op politieke of religieuze veranderingen.
Anderen zien weer economische redenen.
Feit is echter dat noch de Maya's, noch de mensen in het zuidwesten "verdwijnen".
De nakomelingen van de Anasazi, Mogollon en Hohokam blijven boeren en wonen vandaag de dag nog steeds in dit gebied.
Het zijn onder andere de Zuñi, de Hopi en andere "pueblo"-volkeren.
De Dineh (Navajo) en de N'de (Apaches) zijn relatieve laatkomers.
Beide zijn Athabaskische volkeren en dus verwant aan de Na-Dené-volkeren in West-Canada.
Ook de Mississippi- (en de door hen beïnvloede) volkeren in het oosten staan niet stil vanaf het moment dat ze "verschijnen".
Cahokia wordt rond 1200 verlaten en het lijkt wel alsof men wegtrekt uit het gebied van de centrale Mississippi. In andere gebieden komen juist steden op.
Een van de bekendste daarvan is Moundville in Alabama.
In Louisiana worden ook nieuwe steden gesticht en wel door een van de weinige Mississippi-volkeren die we ook redelijk goed uit de etnografische literatuur kennen: de Natchez.
Zij worden (althans in de 17de eeuw) geleid door een belangrijk leider die "Grote Zon" wordt genoemd.
Onder meer de begrafenisrituelen van zo'n Grote Zon zijn in de 17de eeuw door de Fransman Du Pratz beschreven.
In het noordoosten sluit een aantal volkeren vrede met elkaar en gaan een federatie vormen die tot ver in de 18de eeuw een zeer grote invloed zou hebben, onder andere op de Europese kolonisatie.
De meeste mensen kennen hen onder de naam Irokezen, maar hun eigen naam is Haudenosaunee.
Federaties worden in dit gebied trouwens de normale politieke structuur.
De vader van de bekende Pocahontas (zie volgende hoofdstuk) was een bekende leider van de Powhatan-federatie.
Rond 900 wordt het Peténgebied nagenoeg verlaten en trekken de Maya's naar het noorden (Yucatán), westen (onder andere de zogenaamde Puuc-regio alwaar Uxmal ligt) en zuiden (de Guatemalteekse bergen).
De Mayacultuur wordt hier bijzonder sterk beïnvloed door Centraal-Mexico, voornamelijk door de nieuwe grootmacht hier: de Tolteken (tussen ongeveer 900 en 1200). Chichen Itza lijkt in sommige opzichten net op de Tolteekse hoofdstad Tula (zoals dat eerder het geval was met Teotihuacán en Kaminaljuyu) en een van de beroemdste verhalen uit Meso-Amerika verhaald hoe dat komt.
De Tolteekse heerser Ce Acatl Topiltzin Quetzalcoatl ("1 Riet Onze Geëerde Zoon/Heer Gevederde Slang") zou in de 10e eeuw na ruzie met Tezcatlipoca ("Rokende Spiegel") de stad Tula moeten hebben verlaten en zou naar het oosten gevlucht zijn en op een vlot van slangen over "het water" weggevaren zijn.
Even later verschijnt in de Mayastad Chichen Itza een figuur genaamd Kukulkan, de Yucateekse Maya vertaling van Quetzalcoatl, Gevederde Slang.
Wat er van dit verhaal waar is, is moeilijk te zeggen.
In ieder geval lijken er verschillende bouwfases in de Mayastad aanwezig, de oudere meer Maya, de jongere meer Centraal-Mexicaans/Tolteeks.
Overigens is er ook invloed andersom.
Maya's hebben bijvoorbeeld de Centraal-Mexicaanse stad Xochicalco erg beïnvloed.
Na de Tolteken (na 1200 dus) duurt het een tijd voordat het centrale hoogland weer gedomineerd wordt door een enkele culturele groep: de Azteken (eigen naam: “Mexicah”, Mexicanen).
Volgens hun eigen verhalen komen de Azteken uit het noorden en dat lijkt te kloppen aangezien bijna alle zogenaamde Uto-Azteekse volkeren ten noorden van de Azteken wonen, zoals de Hopi en (vandaar de naam) de Ute.
De Azteken zijn een van de vele kleine groepen migranten en vestigen zich uiteindelijk op eilanden in het Texcocomeer.
Binnen honderd jaar (1438-1519) weten ze het grootste rijk dat Meso-Amerika ooit gekend heeft op te bouwen.
Hun hoofdstad, Tenochtitlan, gelegen in het meer, is goed te vergelijken met Venetië (ook al was het destijds veel groter met een geschatte bevolking van minimaal 200.000 inwoners). Over de Azteken bestaan veel mythes en dat is raar omdat we over hen meer informatie hebben dan over anderen.
Die mythes gaan vooral over leiderschap en mensenoffers.
Nogal vaak is te lezen dat zij “het bloeddorstigste volk ter wereld” (of iets in die trant) geweest zouden zijn.
De vraag is wat hier van waar is en waarom juist de Azteken genoemd worden terwijl het mensenoffer toch ook voorkwam bij de Maya’s en de Inca’s.
Mensenoffers hadden veelal een religieus doel.
Menselijk bloed werd over het algemeen gezien als het kostbaarste dat er was.
Behalve mensenoffers werden er ook veel bloedoffers gebracht door bijvoorbeeld de tong (vrouw) of de penis (man) te doorboren.
Er bestaan voldoende bewijzen voor het bestaan van het mensenoffer in voor-Spaanse tijden, bijvoorbeeld in de eigen boeken.
De mensen die men offerde behoorden vrijwel zonder uitzondering tot de adel.
De reden daarvoor was dat dit bloed nog kostbaarder was dan het bloed van “gewone mensen”.
Nergens in de eigen boeken of uit de archeologische bronnen blijkt dat mensenoffers gebracht werden op de manier zoals Mel Gibson heeft laten zien in zijn film Apocalypto.
Ook de Maya’s overvielen geen armzalig kleine dorpjes te om de goden tevreden te stellen met bloed van eenvoudige dorpelingen.
Zelfs de oudste Spaanse bronnen die de Azteekse mensenoffers beschrijven (Bernardino de Sahagún, Hernán Cortés, Bernal Díaz) hebben het niet over miljoenen weerloze burgers die massaal geofferd werden omdat de goden nu eenmaal bloeddorstig waren.
Dat zou pas later deel gaan uitmaken van de propaganda.
Dan het bestuur.
Het Azteekse rijk was in feite een confederatie van drie stadstaten, Tenochitlan, Texcoco en Tlacopan, waarbij Tenochtitlan het belangrijkst was.
De Azteken hadden geen keizer en werden ook niet bestuurd door één enkele man.
De Azteekse “keizer”, de hueyi tlahtoani (“Grote Spreker”) van Tenochtitlan regeerde samen met een zogenaamde Cihuacoatl (“Vrouwelijke Slang/Begeleider”, overigens altijd een man) en een raad van edelen.
In de praktijk kwam het erop neer dat de dat de tlahtoani over internationale politiek ging en de cihuacoatl over het binnenlandse beleid.
Dit was waarschijnlijk de reden waarom de Spanjaarden (gewend aan een enkele monarch) niet goed raad wisten met de politieke werkelijkheid van de Mexicanen.
Zij hadden Monteuczoma (ook: Montezuma, Moctezuma) bestempeld als de onbetwiste leider van de Azteken en vonden het verwarrend toen bleek dat hij niet zonder meer besluiten kon nemen.
Een andere zeer belangrijke groep binnen de Azteekse samenleving was die van de handelaren, de Pochtecah.
Zij vormden in feite een eigen gilde en stonden onder grote bescherming.
Als een groep handelaren bijvoorbeeld overvallen werd door een vijandig leger, dan was dit een directe reden om de oorlog te verklaren.
Volgens verschillende bronnen waren er Mexicaanse (Azteekse) handelskolonies van de grens met de Verenigde Staten in het noorden tot Centraal-Panama in het zuiden.
De Azteken waren echter niet de enigen.
In het westen (het huidige Michoacán) was een ander rijk van mensen die zeer sterk van hen afweken: de Tarasken (eigen naam: Purepecha).
De taal van de Tarasken heeft geen naaste verwanten, de Taraskische godsdienst was erg “on-Meso-Amerikaans” (er was bijvoorbeeld geen regengod) en metaalbewerking was vanaf het begin zeer goed ontwikkeld (het gebruik van metalen in Meso-Amerika kwam pas vanaf ongeveer 900 na Chr.).
Verscheidene wetenschappers hebben naar en Zuid-Amerikaanse (Andes) oorsprong gewezen maar zeker is dit allerminst.
Feit is dat de taal meer op Andes-talen lijkt dan op Mexicaanse talen en dat aangetoond kan worden dat de metaalbewerking uit West-Mexico regelrecht uit de Andes gekomen is (over zee).
In Oaxaca kwam tussen 900 en 1200 een nieuwe regionale machthebber op: de Mixteken (eigen naam: Ñuu Dzavui).
Zij waren verwant aan de Zapoteken (eigen naam: Beni Zaa) maar namen geleidelijk een groot deel van het Zapoteekse gebied in (waaronder het oude Monte Albán).
Zo wist een belangrijk Mixteeks heerser in de laat 11de eeuw een groot deel van Oaxaca onder zijn controle te krijgen.
Deze geschiedenis over “8-Hert Jaguarklauw” (Iya Nacuaa Teyusi Ñaña) staan beschreven in tal van oude Mixteekse boeken.
Het Mixteekse “rijk” viel echter na de dood van de stichter snel uit elkaar in verschillende statstaatjes waarvan er uiteindelijk een aantal veroverd zou worden door de Azteken. Niettemin bleven ook nogal wat Mixteekse en Zapoteekse staten onafhankelijk.
De Maya’s (geen één eigen naam) woonden vanaf 1200 vooral in de hooglanden van Chiapas/Guatemala en in Yucatán.
Ook in deze laatste periode is er niet zo iets als een Maya rijk, maar zijn er wel belangrijke en minder belangrijke stadstaten.
Uxmal en Chichen Itza zijn het belangrijkst tussen klassiek (eind 900) en postklassiek en na 1200 (tot 1450) is de stad Mayapan (Yucatán) het machtigst.
Bij de komst van de Spanjaarden is er in Yucatán niet echt meer één machthebber maar zijn ongeveer 20 even sterke staten.
In de hooglanden is er dan sinds kort wel weer één groep die het machtigst is: de Kikche. Overigens kent het tussenliggende gebied (Petén) dan ook weer belangrijke steden.
De laatste onafhankelijke Mayastadstaat (Tayasal), die pas in 1697 door de Spanjaarden veroverd werd, bevond zich op een eiland in het grote Meer van Petén Itzá.
In het zuidelijkste gebied van Meso-Amerika (El Salvador, zuid/centraal Honduras, zuid Nicaragua en Noordwest-Costa Rica) is in deze periode echt onderdeel geworden van het gebied.
Dit door de migratie van volkeren uit Mexico zoals de aan de Azteken verwant zijnde Nicarao (migratie rond 1350).
Meso-Amerika en Zuid-Amerika kwamen cultureel gezien bij in zuidelijk Midden-Amerika.
Van Honduras tot in Venezuela en Ecuador woonden hier de zogenaamde Chibcha-volkeren. Oorspronkelijk kwamen ze waarschijnlijk uit zuid Costa Rica maar in de tijd van Columbus woonden de grootste Chibcha volkeren in Colombia.
Vanaf ongeveer 1000 na Chr. woonden hier allerlei (Chibcha) groepen die gespecialiseerd waren in de metallurgie (In Colombia 2000 jaar daarvoor vanuit Peru).
De twee bekendste groepen zijn de Muisca (hun hoofdstad was waar nu de Colombiaanse hoofdstad Bogota ligt) en de Tairona (woonachtig in het noorden, rond en op de flanken van de Sierra Nevada de Santa Madre).
De Muisca (ook vaak Chibcha genoemd) waren de machtigste en waarschijnlijk politiek meest gecentraliseerde groep.
De naar schatting 1 miljoen mensen werden geleid door twee leiders, de Zaque en de Zipa. Men leefde in steden die voornamelijk van hout waren en die uiteindelijk in brand gezet werden door de Spanjaarden.
Net als andere Colombiaanse volkeren zijn de Muisca beroemd om hun goudwerk. Belangrijker vond men echter het zogenaamde tumbaga, een legering van goud en koper (en soms zilver).
Deze ingenieuze uitvinding zorgt ervoor dat de smelttemperatuur van beide metalen omlaag gaat maar de hardheid van koper sterk stijgt.
Tumbaga werd geliefd bij veel indiaanse volkeren, van Mexico, via de Antillen tot in de rest van de Andes en in de Amazone.
De Spanjaarden echter vonden het maar waardeloos omdat men op zoek was naar puur goud.
De Tairona bouwden wel steden van steen hoewel die pas zeer recent (jaren 70) door wetenschappers zijn gevonden, mede door de politieke situatie in het land (burgeroorlog). Deze steden zijn de grootst bekende indiaanse steden buiten Meso-Amerika en de Andes en konden door hun locatie goed verdedigd worden.
De Spanjaarden voerden 75 jaar lang oorlog totdat de Tairona zich in 1600 uiteindelijk gewonnen gaven.
Over de Kleine Antillen is vrij weinig bekend, voornamelijk omdat veel eilanden niet door de Spanjaarden veroverd konden worden.
Over de Grote Antillen weten we veel meer omdat Columbus hier voor het eerst aankwam. Hier woonden de Taíno (waarschijnlijk bestond er geen één term voor alle Taíno samen) en zij waren boeren (voornamelijk maniok maar ook onder andere maïs, ananas, pinda, pompoen en katoen).
De gemeenschappen bestonden uit leiders (caciques, de term die later door de Spanjaarden voor bijna alle indiaanse leiders in Amerika gebruikt werd), edelen (“nitaíno”, daar komt het woord Taíno vandaan) en het gewone volk.
Het eiland Hispañola (vandaag Haïtien de Dominicaanse Republiek) was waarschijnlijk het dichtst bevolkt en bestond uit ongeveer vijf verschillende politieke eenheden (cacicazcos genoemd).
De Taíno waren Arawakken en kwamen dus oorspronkelijk uit Zuid-Amerika.
Om de eilanden te bereiken had men natuurlijk goede zeewaardige boten nodig en uit de verslagen van onder andere Columbus blijkt dat ze die ook hadden.
Het woord kano komt van het Taíno woord voor boot (canoa).
Andere bekende Taínowoorden die via het Spaans overgingen op andere Europese talen zijn maïs (maïs), cassave (maniokmeel), orkaan (stormgod, oorspronkelijk uit het Maya), hangmat (een mat om in te slapen) en barbecue(constructie van hout om boven een vuur vis of vlees te braden).
Vanuit Colombia (direct of via de Kleine Antillen) verkreeg men goud en tumbaga wat Columbus erg enthousiast maakte.
Verscheidene complexe Arawakse-culturen hebben ook in het kustgebied van Suriname bestaan, waarvan de invloedrijkste de Hertenrits cultuur is geweest (vanaf 600 tot aan 1500). Deze culturen bouwden kunstmatige heuvels en hadden een permanente landbouw.
Zeer waarschijnlijk zijn deze mensen vanuit de Orinocodelta in Venezuela gekomen, een gebied waarmee bij de komst van de Europeanen nog veel contact had.
Belangrijke contacten waren er ook met het zuidelijker gelegen .
Mogelijk zijn de Caribische volkeren, die vanaf 1000 een groot deel van Suriname gaan bewonen, afkomstig uit het zuiden.
In de tropische laaglanden zijn tussen 1000 en 1500 allerlei complexe gemeenschappen ontstaan en er zijn zes grote taalfamilies waarvan er twee (de Arawakken en de Tupi) zich over het hele gebied verspreid hebben.
Op het moment dat de eerste Europeanen komen wonen de grootste gemeenschappen langs de grote rivieren (Amazone, Río Negro, Xingú, etc).
Zij bouwen hun grote dorpen in een lang lint langs de oevers.
In het zuidelijke savannegebied bouwt men ronde dorpen waarbij de huizen om een groot centraal plein staan.
Deze bouwvorm bestaat hier nog steeds maar destijds waren de dorpen wel vele malen groter. De Tupinambá (Tupi) zijn rond 1500 bezig met de bevolking van het Braziliaanse kustgebied en hun verwanten de Guaraní trekken steeds verder naar het zuiden (Paraguay, Argentinië, Uruguay).
Het zijn de zuidoostelijkste boeren, bij de Tupinambá vooral maniok en bij de Guaraní vooral maïs.
In de Boliviaanse en Colombiaanse (Venezuela) savannegebieden wonen boeren die grote heuvels oprichten en aan irrigatie doen.
Het contact met de Andes (onder andere voor de handel van bijvoorbeeld metalen uit de Andes tegen voedsel uit het laagland) is zeer belangrijk.
De Andes zelf kende vanaf de laat 14de eeuw de opbloei van het grootste indiaanse rijk ooit, dat van de Inca's.
In de periode tussen Wari/Tiwanaku en de Inca's (1000-1400) echter zijn weer allerlei lokale culturen bijzonder succesvol.
De belangrijkste daarvan is die van Chimú (Chimor).
Zij wonen in hetzelfde Noord-Peruaanse kustgebied als de Moche (1-500) voor hen en bouwen een machtig rijk op met een enorm grote hoofdstad: Chan Chan.
Het rijk is erg op de zee gericht en is een spil in de zeehandel tussen het zuiden (de kuststad Chincha) en het noorden (de Ecuadoraanse kustcultuur Manteño-Huancavilca).
De Ecuadoranen exporteren de steeds belangrijker wordende spondylusschelp en hebben zelfs contacten met Mexico.
Door deze zeehandel bereiken onder andere metalen (brons, koper) het westen van Mexico en via Chan Chan en Chincha bereiken de Ecuadoraanse schelpen de zuidelijke Andes (Bolivia, Argentinië).
De Inca's uit de zuidelijke Peruaanse hooglanden worden duidelijk aangetrokken door de rijkdom van de kustgebieden en weten heel snel hun 5500 kilometer lange rijk (van Zuid-Colombia tot centraal Chili) te veroveren.
Dit enorme rijk wordt geregeerd vanuit de hoofdstad Cuzco, door goed aangelegde wegen en door een indeling van de gehele maatschappij in decimale eenheden (bijgehouden in de quipu).
Belangrijk is ook dat men de veroverde gebieden economisch bijna vrij laat en men opstandelingen deporteert naar andere gebieden binnen het rijk.
Op het moment dat de Spanjaarden komen is het Incarijk echter al van binnenuit ernstig verzwakt door Europese ziektes die al vóór Pizarro het land bereikt hadden en door een interne machtsstrijd tussen twee troonpretendenten.
In het uiterste zuiden van Zuid-Amerika was het Incarijk al eerder tot staan gebracht door de Mapuches in Chili.
Ook de latere Spanjaarden slaagden er niet in hen te onderwerpen.
Aan de Argentijnse kant, in Patagonië, woonden voornamelijk jagers/verzamelaars die vooral op de guanaco (wilde voorouder van de lama) joegen.
Het aantal indianen in Amerika is vandaag de dag volgens schattingen ongeveer 40 miljoen. Het aantal verschilt nogal per land.
De meeste wonen in de Andes (Bolivia, Peru, Ecuador) en in het voormalige Meso-Amerika (Mexico, Guatemala).
Datzelfde geldt ook voor hun politieke status.
In sommige landen zoals de VS en Brazilië hebben ze speciaal voor hen bestemde stukken land (reservaten).
In andere landen bestonden ze tot voor kort officieel niet eens (Peru) of staat men zeer sceptisch tegenover speciale inheemse rechten (Chili).
In Suriname weten we van onze deelnemers dat daar nog steeds in de rimboe echte indianen wonen, en op Aruba, Bonaire en Curacao nog steeds echte Arawakken wonen.