top of page

De Friezen

Friezen

De Friezen vormen een volk dat aan de Noordzeekust van Nederland en Duitsland leeft, waarvan het etnische besef tot het volk der Friezen te behoren in vroegere tijden groter was dan tegenwoordig.

In Nederland rekent zich in het algemeen alleen dat deel van de bevolking van de provincie Friesland dat Fries spreekt zich nog tot het Friese volk.

In mindere mate geldt dat ook voor de bewoners van de regio West-Friesland in de provincie Noord-Holland.

In Duitsland gaat dit op voor de bewoners van de streek Oost-Friesland.

In beide landen zijn de Friezen als nationale minderheid erkend.

Een buitendijkse terp in Noord-Friesland

Zowel de huidige provincie Friesland als de oude Friese Ommelanden te Groningen, Oost-Friesland en Noord-Friesland worden gekenmerkt door de constante strijd tegen het water, enerzijds de zee, anderzijds veengebieden.

Men maakte heuvels van aarde en mest als toevluchtsoord voor momenten van hoogwater, waarop de huizen (boerderijen) werden gebouwd.

Deze werden terpen of wierden genoemd.

Dit vindt men tegenwoordig terug in de vele plaatsnamen, die op wert, wier, gum, werd, ward of warden eindigen, zoals Leeuwarden, Sauwerd en Brantgum.

Deze kunstmatige heuvels worden in Friesland terpen genoemd en in Groningen wierden.

Later werden deze terpen/wierden overbodig doordat er dijken werden gebouwd om het water tegen te houden.

Vele van deze terpen zijn in latere stadia afgegraven om de vruchtbare grond te verkopen. Vandaag de dag zijn er nog vele terpen over, die niet meer weg te denken zijn uit het Fries-Groningse landschap.

Voor de gehele Friese kust liggen de Waddeneilanden, internationaal beter bekend als de Friese eilanden.

Deze eilandengroep vormt de natuurlijke grens tussen de Waddenzee en de Noordzee.

Het Friese land is voor het grootste gedeelte vlak.

De hoogste punten zijn de Pinneberg op Helgoland (61,3 meter), bij Ostenfeld (53,3 meter), de Uwe-duin op Sylt (52,5 meter), de Rantzauhoogte zuidelijk van Leek (45 meter), en het Vuurboetsduin op Vlieland (45 meter).

Geschiedenis

In de 6e of 7e eeuw v. Chr. werden de kwelders van het noordelijke kustgebied gekoloniseerd door de proto-Friezen, waarschijnlijk vooral Germaanse boeren uit Drenthe.

Tot het thuisland van de Indo-Europeaanse Germanen worden de gebieden van de Harpstedt- en Jastorfcultuur (oostelijker) gerekend.

De nieuwe bewoners brachten een type aardewerk mee, 'Ruinen-Wommels', dat bekend is van de Drentse zandgronden.

Dat aardewerk werd ook in het Noord-Duitse kustgebied aangetroffen en daarom heeft men ook wel gedacht dat de Friezen van daar naar het westen waren getrokken.

De proto-Friezen ontwikkelden in Oostergo en Westergo het 'streepbandaardewerk', waarmee de verspreiding van de Friezen kan worden bepaald.

Het kwam in de 1e eeuw voor in heel het Nederlandse kustgebied en ook in het centrale rivierengebied.

Om zich tegen hoog water te beschermen wierpen de Friezen terpen (van thorp, dorp) op, waarop ze zich veilig konden terugtrekken.

Ze werden eerder wierden en werfen genoemd, vandaar de namen Leeuwarden en Bolsward. De vroegste terpen zijn in Westergo te vinden.

Om geen gebrek aan drinkwater te hebben groef men op de terpen dobben (waterkuilen), waarin regenwater werd opgevangen.

Men leefde vooral van veeteelt.

In het westelijk kustgebied was men tegen de zee beschermd door strandwallen.

Al in de vroege ijzertijd (800 v. Chr. - 0) trokken kolonisten van het westelijke strandwallengebied de achterliggende drassige veengebieden in.

Het gebied ten zuiden van de Maasmonding bleef grotendeels onbewoond, maar in de duinstrook aan de Scheldemonding ontstonden de handelshavens Walacria (Domburg) en Scaltheim (Westenschouwen).

De oudste geschreven getuigenis van het grondgebied van de Friezen komt van de Griekse ontdekkingsreiziger Pytheas van Massalia, die rond 325 voor Christus, het gebied van de hedendaagse Duitse Bocht en centraal Noorwegen bereikte.

"Op een waddengebied van de oceaan genaamd Metuonis, dat een omvang van 6000 stadiën heeft, ligt daar niet ver vandaan het eiland Abalus (Helgoland?), waar in de lente barnsteen verzameld wordt."

Dit is de eerste vermelding van Helgoland (Abalus) en de zuidelijke Noordzeekust.[3]Barnsteen behoort tot de oudste handelsgoederen.

Volgens de Renaissancistische oorsprongsmythe van Suffridus Petrus (1527-1597) stamden de Friezen van koning Friso, de zoon van de Indiase koning Adel, een afstammeling van Noach.

Pierius Winsemius (1586-1644) nam het verhaal daarna op in zijn Chronique of de historische geschiedenis van Vrieslant.

De Friezen worden tot de Ingvaeones gerekend.

De Ingvaeones zijn de Germaanse volken die langs de Noordzeekust voorkomen.

De Ingaevones stamden, volgens de Germanen zelf in hun oeroude liederen, met hun broederstammen Hermiones en Istaevones af van hun stichter en stamvader Mannus, de zoon van Tuisto, die uit de aarde werd geboren.

In zijn boek Germania verdeelt Tacitus de Frisii (op grond van hun krachtsverhoudingen) onder in maioribus minoribusque Frisiis (grote en kleine Friezen).

Tevens is het niet met zekerheid te zeggen hoe de relatie tussen Frisii en Frisiavones is, die (onder andere) door Plinius de Oudere in één adem worden genoemd.

Naar huidige inzichten stammen de tegenwoordige Friezen niet af van de Frisii van Tacitus, maar van landverhuizers uit de 5e en 6e eeuw die de kust van Nederland en Duitsland koloniseerden.

De aanwezigheid van Romeinen in Friesland begint met de Romeinse generaal Drusus wanneer hij in 12 v.Chr. zijn campagne in Germania voert.

Als deel van deze veldtocht ontmoette hij ook de Friezen (Frisii), die zich zonder verdere tegenstand onderwierpen, troepen leverden en Drusus, die op het Wad in de problemen kwam tegen de Chauken, uit de brand hielpen.

Drusus legde de Frisii een matige schatting in koeienhuiden op, aangezien de Friezen niet rijk waren.

De Romeinse geschiedschrijver Tacitus vermeldt dat de Frisii zich in twee secties aan de monding van de Rijn hadden gevestigd, maar aangenomen wordt, dat de meest westelijke groep daarvan pas na de neergeslagen Bataafse Opstand onder aanvoering van Julius Civilis (70 na Chr.) in het gebied van de Cananefaten, (Zuid) Holland, aankwam.

Het precieze verloop van deze zuidwestelijke expansie is onbekend.

Waarschijnlijk ging het om losse verhuizingen langs het kustgebied tot diep in Vlaanderen, en niet om territoriale uitbreidingen op staatkundig gebied.

Dit proces wordt verondersteld al vroeg in de Romeinse tijd te zijn begonnen en bereikte waarschijnlijk zijn hoogtepunt in de derde eeuw.

Bij de staatkundige inlijving van het hele gebied door de Franken onder Karel de Grote (785) zou het al geruime tijd op zijn retour zijn geweest.

Het sterk inguaeoonse karakter van het Zeeuws en het West-Vlaams wordt soms als argument genoemd voor een diepe Friese invloed, maar de Lex Frisionum (opgesteld in de 8e eeuw) spreekt slechts over een verbreiding van het Friese gezag tot aan de Belgische rivier Zwin. Wegens het ontbreken van elke verwijzing naar Friese deelname aan de Angelsaksische invasie van Brittannië en het toch ruimschoots aangetoonde Friese aandeel in de Germaanse kolonisatie van Engeland, wordt soms wel gepostuleerd, dat de Frisii al vóór de Angelsaksische invasie via Vlaanderen Engeland c.q. Kent hadden bereikt. De archeologisch aangetoonde ontvolking van Friesland begon al in de tweede helft van de derde eeuw en wordt soms als een aanwijzing gezien voor een massale emigratie.

Die zou dan vreedzaam zijn begonnen binnen de jurisdictie van het Romeinse Rijk.

Aangenomen wordt dat veel Friezen tijdens de Grote Volksverhuizing naar Kent, East Anglia en Lincolnshire zijn getrokken.

In de Historia ecclesiastica gentis Anglorum van Beda worden de Friezen echter om onbekende redenen niet genoemd onder de drie belangrijkste Germaanse stammen die zich in Engeland vestigen: "Zij die over de zee kwamen waren van de drie machtigste Germaanse naties, Saksen, Angelen en Juten."

De Anglo-Saxon Chronicle vermeldt de Friezen evenmin tussen de stammen die zich in Brittannië vestigden.

Alleen de Byzantijnse geschiedschrijver Procopius († na 562) noemt de Friezen (als "Phrissones", een transcriptie van Frisiavones) naast de Britten ("Brittones") en Angelen ("Angiloi") als een van de drie stammen die Brittannië bewoonden.

Plaatsnamen als Friston en Freeston herinneren desondanks aan de invloed van de Friezen in Engeland.

Er is geen aantoonbaar bewijs voor continuïteit in de bewoningsgeschiedenis van het noorden van Nederland.

In 1951 onderbouwde P. Boeles in zijn boek "Friesland tot de elfde eeuw" dat alle bewijzen ontbreken voor een aaneensluitende bewoningsgeschiedenis op de Friese terpen.

Hij wees op het samenvloeien van Friese en Angelsaksische cultuur.

Het begrip "Friezen" had volgens hem sinds de Grote Volksverhuizing vooral een politieke inhoud, en niet zozeer een etnische.

De bevolkingsgroei in deze periode bestond waarschijnlijk deels uit Angelen en Saksen - Angelsaksen of 'nieuwe Friezen'.

Men gaat er tegenwoordig van uit, dat naast de migratie naar Engeland, de achtergebleven Frisii al vroeg samensmolten met de nieuwkomers en dat de zuidoostelijke groep Frisii van de tweede helft van de 3e eeuw samensmolt met een groep van stammen waaronder de Bructeren, Tubanten en Chamaven.

Uit deze laatste groep ontstonden de Salische Franken, die als feitelijke stichters van het Merovingische Rijk een leidende rol gingen spelen binnen de stam der Franken.

Een oostelijker deel van de Frisii is rond dezelfde tijd opgegaan in de Saksen.

De nieuwe Friezen golden als een volk van zeevaarders: de Noordzee werd indertijd "Mare Frisicum" genoemd.

Het huidige Utrecht en het toen nog grotere Dorestad, beide vanaf de zevende eeuw afwisselend in de invloedssfeer van de Franken en Friezen, waren net als Medemblik belangrijke Friese plaatsen.

Dorestad en Medemblik als handelsplaatsen, Utrecht als plaats waar Friese koningen resideerden.

De Friezen werden later dan de Franken gekerstend.

Tot die tijd gold Fosite als hun voornaamste stamgod.

In de tweede helft van de 7e eeuw bewoonden de Friezen het kustgebied van het Zwin bij Brugge in België tot aan de Wezer in Duitsland.

Na de Grote Volksverhuizing was hier een heidens koninkrijk ontstaan, dat omstreeks het jaar 650 te maken kreeg met de Frankische expansie vanuit het zuiden.

Dit resulteerde in de Fries-Frankische oorlogen en uiteindelijk de kerstening van de heidense Friezen door vooral Frankische en Anglosaksische missionarissen.

De inzet van de gewapende conflicten gedurende deze Fries-Frankische oorlogen betrof meestal de beheersing van de delta tussen Rijn en Maas.

Gedurende de oorlogen met de Franken was Aldgisl enigszins tolerant tegenover het Christendom, zijn opvolger Radboud is daarentegen bekend geworden als een heidense koning die het christendom vijandig gezind was.

Bij de dood van Radboud in 719 liet hij een groot en heidens Friesland na.

In het jaar 734 veroverde Karel Martel het westelijke deel van het Friese Rijk.

Daarbij sneuvelde Poppo, de vermoedelijke opvolger van Redbad, in de Slag aan de Boorne als de laatste "Friese koning" die over het gehele Friese rijk heerste.

Magna Frisia is een moderne benaming voor het Friese rijk in de periode dat het op zijn grootst was (650-734).

In de middeleeuwse geschriften wordt het gebied aangeduid onder de Latijnse benaming Fresia.

In het jaar 785 veroverde Karel de Grote het laatste overgebleven deel van het eerdere Friese Rijk, het oostelijke gebied tussen de Lauwers en de Wezer.

In het Frankische Rijk kregen de verschillende volken een bepaalde vorm van autonomie.

Om die reden liet hij aan het einde van de 8e eeuw van de verschillende veroverde stammen het stamrecht schriftelijk vastleggen, zo ook de Lex Frisionum, het stamrecht van de Friezen.

Rond 800 migreerden groepen Friezen naar de huidige Noord-Friese eilanden tussen Eiderstedt en Sylt.

De Friezen die in de Uthlanden woonden, vielen onder de Deense kroon.

Grofweg in de 11e eeuw vond een tweede Friese migratiegolf plaats, namelijk naar de westkust van Zuidjutland (het latere hertogdom Schleswig) tussen de rivieren Eider en Vidå. Mogelijk hield het koloniseren van het kustgebied van Noord-Friesland verband met de Frankische expansie, want de Noord-Friezen woonden buiten het machtsbereik van de Karolingische dynastie, dat eindigde aan de rivier de Eider.

Onder de Frankische heerschappij werden de Friezen tussen het Zwin en de Wezer gekerstend.

Voor het jaar 800 was het voornamelijk de Friese adel, die het nieuwe geloof aanhing; bij de gewone bevolking duurde dat proces beduidend langer.

De Friezen die naar de kust van Zuidjutland waren verhuisd, werden pas in de 11e eeuw gekerstend, waarbij de Frankische heerschappij geen enkele rol meer speelde.

De Friezen werden onder Karel de Grote niet verplicht om soldaten te leveren aan het Frankische leger.

Na de deling van het Frankische Rijk onder de erven van Karel de Grote hoorde het Friese gebied vanaf 843 tot het Middenrijk van Lotharius I.

Na de nederlaag van Lotharius I werd het Middenrijk grotendeels, waaronder het gebied van het vroegere Friese rijk, een onderdeel van het Oost-Frankische Rijk, waaruit in de 10e eeuw het Heilige Roomse Rijk ontstond.

De twee migratiegolven van Friezen naar Noord-Friesland rond het jaar 800 en in de 11e eeuw, alsmede het ontstaan van het Graafschap Holland zuidelijk van Alkmaar in de 10e en 11e eeuw, betekenden een verschuiving in het kerngebied van de Friezen.
  1. Omstreeks het jaar 700 lag het Friese woongebied tussen het Zwin en de Wezer.

  2. Omstreeks het jaar 1200 lag het Friese woongebied tussen Alkmaar en de rivier de Vidå in Denemarken.

Door de Frankische machthebbers, en later het Heilige Roomse Rijk, werden graven ingesteld die over de Friezen heersten.
Na het verdrijven van deze graven begon een periode die in de geschiedschrijving als Friese vrijheidbekend is geworden.
Deze soms sterk geromantiseerde, maar toch bemerkenswaardige periode werd gekenmerkt door een eigen bestuurlijk systeem.
Dit bestuurlijke systeem was bepalend voor Friesland tussen Zuiderzee en Wezer in de tweede helft van de middeleeuwen.
Over het hele gebied vormden zich kleine landgemeenten, die vaak een grote mate van autonomie en eigen rechtspraak kenden.
De Friezen beriepen zich op de vrijheidsprivileges van Karel de Grote, die eigenlijk door een van zijn opvolgers werden verleend.
Anders dan in de rest van Europa was er in Friesland geen sprake van een feodaal systeem. De Friese landen, symbolisch ook wel de Zeven Friese Zeelanden genoemd, werden rijksonmiddellijk verklaard en vielen als zodanig alleen onder direct keizerlijk gezag. De vertegenwoordigers van de Friese landen tussen de Zuiderzee en de Wezer troffen zich in de 13e en 14e eeuw bij de Opstalboom om o.a. gemeenschappelijke besluiten te nemen en recht te spreken.

De Opstalboom bracht geen politieke eenheid in de Friese landen tussen Zuiderzee en Wezer (West- en Noord-Friesland vielen hierbuiten). De vrijheid van de Friese landen tussen Alkmaar en de Vidå is op verschillende manieren beëindigd:

West-Friesland werd door de West-Friese Oorlogen onderdeel van het Graafschap Holland.

Huidige provincies Friesland en Groningen

In de twisten tussen Schieringers en Vetkopers steunde de stad Groningen aanvankelijk de Schieringers, omdat de Vetkopers steun zochten bij de graaf van Holland.

Later, toen de Schieringers steun zochten buiten Friesland, wisselde de stad van kamp en steunde de Vetkopers.

Voor de stad Groningen stond steeds voorop dat er binnen Friesland geen vreemde heerser de macht zou krijgen.

In 1498 vroeg de Schieringer Juw Dekama aan Albrecht van Saksen het land te leiden, nadat hij geen controle meer kon uitoefenen over het door de twisten tussen Schieringers en Vetkopers verscheurde land.

In 1498 kwam Friesland tussen Zuiderzee en Eems onder de Saksen. In 1515 verkochten de Saksen het gebied aan de latere keizer Karel V.

In hetzelfde jaar begon de strijd van piraat en vrijheidsstrijder Pier Gerlofs Donia (Grutte Pier). In 1520 stierf Grutte Pier en nam Wijerd Jelckama het bevel van de Zwarte Hoop over.

Deze bestond tot 1523, toen ze definitief werd verslagen en de overgebleven leiders (waaronder Jelckama) te Leeuwarden werden onthoofd.

Oost-Friesland bestaat uit de volgende gebieden, die elk op een ander tijdstip hun zelfstandigheid hebben verloren, deze gebieden zijn:

  • Graafschap Oost-Friesland: In de 15e eeuw grijpt de familie Cirksena de macht in Oost-Friesland, waardoor de Friese vrijheid van binnenuit wordt beëindigd. Het belangrijkste lid uit het huis Cirksena is Edzard de Grote (1462–1528). Tijdens zijn bewind had het graafschap zijn grootste omvang, Edzard wist zelfs tijdelijk de Ommelanden en de stad Groningen te beheersen en streefde naar heerschappij over heel Friesland. 24 hertogen en graven uit het Heilige Roomse Rijk vielen Edzard aan, waarbij grote delen van Oost-Friesland werden vernietigd. Hierdoor verloor Edzard het door hem veroverde gebied westelijk van de Eems, maar mocht Oost-Friesland tussen Eems en Wezer houden.

  • Jeverland: Door een huwelijksverdrag van Maria von Jever met zijn zoon trachtte de graaf van Oost-Friesland Jever in zijn invloedssfeer te brengen. Het huwelijkscontract werd niet nagekomen en de grafelijke troepen bezetten in 1527 het slot van Jever. Met hulp van de drost van Oldersum wist Maria in 1531 de bezetters te verdrijven. Maria stierf in 1575 en had testamentair bepaald, dat de heerlijkheid Jever zou toevallen aan de familie van haar moeder, de graaf van Oldenburg.

  • Friese Wede: De Friese Wede is oorspronkelijk door Friezen bewoond. In 1462 lieten de graven van Oldenburg in het gebied de Neuenburg bouwen, als grensvesting tegen de Oost-Friezen.

  • Rustringen: Rustringen op het huidige schiereiland Butjadingen werd in de 15e eeuw deel van het bezit van de graven van Oldenburg.

  • Wursten: Na een nederlaag in 1499 stuurde de aartsbisschop van Bremen in december 1517 een leger naar het Land Wursten om de heerschappij daarover te verkrijgen. In de Slag bij het Wremer Zijl stierf de 17-jarige vlaggendraagster Tjede Peckes.

Noord-Friesland

Tot 1864 maakte Noord-Friesland deel uit van het Deense Koninkrijk, waarna het deel werd van Duitsland (Pruisen).

In Nederland wonen de Friezen tussen het IJsselmeer en de Lauwers.

Ze worden internationaal doorgaans Westfriezen genoemd, maar noemen zichzelf Friezen of Westerlauwerse Friezen, om zo onderscheid te maken met de Friezen die in de regio West-Friesland wonen.

In de regio West-Friesland noemen de Friezen zich nadrukkelijk West-Friezen.

In de provincie Groningen was de Friese identiteit tot in de 18e eeuw levend gebleven in de Ommelanden; na 1800 is de Friese identiteit bij de overgrote meerderheid van de mensen in De Ommelanden verdwenen.

In Oost-Friesland zijn de Friezen door geschiedkundige ontwikkelingen territoriaal bijzonder versplinterd.

De traditionele Friese gebieden van Oost-Friesland zijn het vroegere Graafschap Oost-Friesland, het Jeverland en de Friese Wede, het Saterland, Butjadingen en Wursten.

De inwoners van het vroegere Graafschap Oost-Friesland noemen zichzelf meestal Ostfriesen.

De overige Oost-Friezen verwijzen vaak naar het gebied waar zij vandaan komen: zij noemen zichzelf bijvoorbeeld Saterfriezen of Wurtfriezen.

In de bestuurlijke districten die tezamen Oost-Friesland uitmaken, leven zo'n 700.000 mensen.

In Noord-Friesland leven de Friezen vooral in het westen van het bestuurlijke district Noord-Friesland, alsook op de eilanden en de Halligen, tussen de rivier de Eider in Duitsland en de rivier de Vidå in Denemarken. Tot dit gebied worden ook de Friezen gerekend die op Helgoland wonen.

Volgens officiële bronnen zijn er ongeveer 50.000 mensen die zich tot de Noord-Friezen rekenen.

De Deens-Duitse grensverschuiving en het referendum hierover in 1920 verdeelde de Noord-Friezen ideologisch in de Duitsgezinde Friezen en de nationale Friezen, die voor aansluiting bij Denemarken waren.

Nadat het overgrote deel van het Noord-Friese woongebied onderdeel werd van Duitsland, begonnen de nationale Friezen zich politiek te engageren als zelfstandig volk en kwamen op voor hun rechten als minderheid, dit terwijl de Duitsgezinde Friezen zichzelf vooral als 'Duitse stam' zagen.

Door het nationaalsocialisme werd het contrast tussen de beide groepen versterkt.

Een van de slachtoffers van de nationale Friezen vanwege zijn politieke overtuiging was Jens Emil Mungard, die in 1940 in concentratiekamp Sachsenhausen stierf.

Pas aan het einde van de 20e eeuw verdween het contrast tussen de Duitsgezinde Friezen en de nationale Friezen.

In Nederland zijn de Friezen de enige erkende nationale minderheid.

In Duitsland zijn de Friezen met de Denen en de Sorben, alsmede de in Duitsland levende Roma en Sinti, erkend als een van de vier nationale minderheden binnen die staat.

Verschillende organisaties uit Westlauwers Friesland (Provincie Friesland), Oost- en Noord-Friesland hebben in elk van deze drie gebieden een Friese Raad.

Deze drie secties zijn alle drie vertegenwoordigd in de Interfriese Raad, een samenwerkingsorgaan van de drie Frieslanden, die zich met name inzet voor culturele uitwisselingen.

Binnen Nederland is er een partij die zich bijzonder inzet voor het Friese volk: de Friese Nationale Partij.

Naast deze partij deed de in 2006 opgerichte en in 2011 weer opgeheven partij DeFriezen mee aan de verkiezingen in de provincie Friesland.

De wettelijk erkende Deense minderhedenpartij, de Südschleswigscher Wählerverband (SSW), werkt sinds haar oprichting samen met de nationale Friezen die met name voortkomen uit de Friisk Foriining.

Deze partij vertegenwoordigt hiermee de Friezen uit Noord-Friesland.

In Oost-Friesland zijn er meerdere Friese belangenorganisaties en de politieke partij Die Friesen.

Daarnaast zijn er nog enkele politieke organisaties die zich in de verschillende Frieslanden opkomen voor de Friese belangen.

De Friese talen

In Nederland en Duitsland zijn de Friezen als nationale minderheid erkend.

Het vaststellen van de grootte van deze groep is lastig, omdat eenieder zich tot de erkende nationale minderheid mag rekenen en de staat niet mag bepalen wie Fries is en wie niet.

Het spreken van een van de Friese talen kan als een kenmerk van het "Fries-zijn" worden beschouwd.

Hierdoor valt er echter een grote groep Friezen af, met name in Oost-Friesland, die geen Fries spreken, maar zichzelf desondanks als Fries beschouwen.

De grootste groep taal-Friezen woont in de Nederlandse provincie Friesland, waar ongeveer een half miljoen mensen de taal beheersen.

In Noord-Friesland wonen volgens meerdere schattingen ca. 8000 mensen die een variant van het Noord-Fries spreken.

In het Friisk Gesäts van 2004 is de juridische status van het Fries in Noord-Friesland overzichtelijk en duidelijk vastgelegd. In Oost-Friesland is het Fries in de 16e t/m de 18e eeuw langzaam uitgestorven.

Alleen het Saterfries wordt tegenwoordig nog door zo'n 2000 mensen gesproken.

Alleen in de Nederlandse provincie Friesland en op het westelijke deel van het eiland Föhr is het Fries een levende taal.

In de overige gebieden wordt de taal met uitsterven bedreigd. Van de Friestaligen kan gezegd worden dat bijna iedereen meertalig is.

Het Nederlands, Platduits en Hoogduits, en het Deens zijn de talen die de taal-Friezen in het dagelijkse leven als tweede taal gebruiken.

Voor andere Friezen zijn deze talen juist hun moedertaal.

Het Oostfries Plat heeft nog veel elementen behouden uit de vroegere Friese taal die in het gebied gesproken werd.

Deze taalvariant is bepalend voor de identiteit van de Oost-Friezen en wijkt behoorlijk af van de andere Platduitse dialecten.

Het Oost-Fries vertoont grote gelijkenissen met het Plat in de provincie Groningen, waar het onder de definitie Nedersaksisch Gronings niet als element van de Friese identiteit wordt gezien.

In de Stellingwerven wordt ook een Friso-Saksische variantgesproken, het Stellingwerfs. In de provincie Friesland zijn ook nog verschillende Fries-Hollandse mengdialecten te vinden zoals het Stadsfries en het Bildts.

In een aantal van de oorspronkelijke Friese gebieden die in de late middeleeuwen als Fries woongebied werden beschouwd, is de Friese identiteit zo goed als verdwenen.

In West-Friesland (Noord-Holland) en De Ommelanden in de provincie Groningen is er amper nog sprake van een hedendaagse Friese identiteit.

Aan de zuidelijke westkust van Jutland wonen nog enkele Friese nazaten.

Deze groep woont tussen de Deens-Duitse grens en de rivier de Vidå. De eilanden Rømø en Fanø worden in sommige gevallen geografisch tot de Noord-Friese eilanden (Wadden eilanden) gerekend, hoewel deze eilanden nooit een Friese meerderheidsbevolking hadden. Aan de Oostzeekust had Flensburg lange tijd een relatief omvangrijke Friese minderheid, die daar in de 17e en 18e als handelaar of arbeider werkte.

Van deze minderheid is vandaag de dag niet veel meer terug te vinden.

De wetenschap die zich bezigt met de Friese talen en cultuur, wordt de Frisistiek genoemd.

Zie voor het begrip van historisch Friesland en de taalgebieden die zich op het voormalig grondgebied van de Friese volkeren bevonden ook het artikel Oosterlauwers Fries.

Aardewerk

Bestudering van aardewerk heeft inzicht gegeven in welke gebieden hetzelfde aardewerk wordt aangetroffen.

In de periode van circa 200 voor Chr. tot aan het begin van de jaartelling vindt men aardewerk uit de zogeheten keramiekgroep "Streepband-aardewerk".

Dit wordt aangetroffen in het noorden van Friesland, Groningen, Drenthe, Noord-Duitsland, Texel, Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.

In de periode 100 tot 250 na Chr. wordt "Fries aardewerk" aangetroffen in het noorden van Friesland, Texel, via Noord-Holland tot aan Katwijk.

Het aardewerk kende eeuwenlang een eigen verschijningsgebied, tot aan de periode van de Volksverhuizingen, waarna er een vormverandering plaatsvond in het "Friese aardewerk" en het uiteindelijk verdween.

In Noord-Holland wordt op grote schaal het inheemse aardewerk aangetroffen.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page