top of page

Pieter van den Broecke

Pieter van den Broecke (Antwerpen, 1585 – Straat Malakka, 1640) was een lakenkoopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie(VOC).

Hij maakte vijf reizen en was acht jaar onderweg.

Hij was een van de allereerste Nederlanders die een kop koffie aan zijn lippen zette.

Zijn vader, eveneens Pieter Van den Broecke geheten, woonde in Antwerpen en vluchtte vanwege de calvinistische overtuiging naar Alkmaar.

De familie woonde in Hamburg en trok rond 1597 naar Amsterdam.

Ten tijde van de oprichting van de VOC ontwikkelde zoon Pieter zich tot handelsman en klom bij de V.O.C. op tot opperkoopman en later admiraal.

Hij reisde driemaal naar Angola.

In 1611 bracht Van den Broecke 65.000 pond ivoor terug.

In 1613 verklaarden Jacques Nicquet en Frans J. Hinlopen dat ze tevreden waren en hem graag in dienst wilden houden.

In 1614 bezocht Van den Broecke de stad Mokka (Jemen).

Hij was benoemd tot opperkoopman in Suratte en door zijn toedoen ontstond daar vanaf 1616 een bloeiende VOC-vestiging met een aantal kleinere kantoren in het achterland, zie handelsposten van de VOC in het Midden-Oosten.

Hij voerde het bevel over het verkenningsschip Duyfken, dat samen met de Middelburch naar Madagaskar was gezeild om slaven te halen.

Bij het stranden van zijn twee schepen voor de kust van Suratte zou hij niet zijn opgewassen tegen de situatie.

Van den Broecke trok evenwel met honderd man dwars door Voor-Indië, en kwam na een overval door een roversbende, aan in Pulicat op de kust van Coromandel wat hem naam en roem bezorgde.

Pas in 1618 kwam er een garnizoen in het fort van Jacatra.

Er ontstond onenigheid met de Engelsen en de Jacatranen.

Toen Jan Pieterszoon Coen naar de Molukken vertrok om versterking te halen, kreeg Van den Broecke het bevel over het fort.

Hij sloot een overeenkomst met de soesoehoenan, maar werd tijdens een bezoek aan het paleis gevangengenomen.

Met een strop om de hals werd hij te kijk gezet.

Alleen door overgave van het fort zou zijn leven en vrije aftocht worden gewaarborgd.

Een soesoehoenan (of ook wel susuhunan, en Javaans voor "heer der heren") is een Indisch keizer.

Op Bali en in Djokjakarta regeerden "koningen der koningen"

Op 28 mei keerde Coen terug met een vloot van zestien schepen, 1220 koppen en Japanse huurlingen.

Hierna volgde de slag om Jacatra, het huidige Jakarta.

Aan Nederlandse kant sneuvelde maar een man.

Van den Broecke was aanwezig toen Coen in 1621 de onwillige bevolking van de Banda-eilanden probeerde te onderwerpen om een handelsmonopolie af te dwingen.

Er vielen zoveel doden, dat de eilandjes opnieuw bevolkt moesten worden (zie VOC op de Banda-eilanden).

De eilandjes, waarvan het grootste nauwelijks de helft van Texel besloeg, waren van belang vanwege hun superieure kruidnagelen en nootmuskaat.

Talrijke brieven en rapporten van Van den Broeckes hand zijn te vinden in het Nationaal Archief.

Twee van zijn reisverhalen zijn uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging: de journaals van zijn reizen naar West-Afrika en zijn reizen naar Indië.

De manuscripten zijn een belangrijke historische bron omdat Van den Broecke een van de eerste Europeanen was die de samenlevingen in West-Afrika en Centraal-Afrika beschreef, en in detail de handelsstrategie op de kust van Afrika.

Op 17 augustus 1614 bereikte Pieter van den Broecke als eerste Nederlander de stad Aden met het jacht Nassau.

Hij was tijdens de thuisreis, nu de retourvloot toch min of meer in de buurt was, door Gerard Reynst naar de Rode Zee gezonden om de handelsmogelijkheden te onderzoeken.

Op 2 augustus verliet hij de vloot.

In die tijd waren Aden en het westelijker gelegen Mocca, Turks gebied.

Aden en vooral Mocca, dat overigens later dan Aden als handelsstad opkwam, werden gezien als het belangrijkste handelscentrum in dat gebied.

Mocca was de bakermat van de koffieverbouw en koffiehandel.

Omdat Van den Broecke geen brief van het hof in Constantinopel bij zich had en ook weinig lading meevoerde vertrouwde de gouverneur, die hem overigens vriendelijk ontving, het niet en werd het aan Van den Broecke niet toegestaan hier handel te drijven.

Daarop vertrok hij naar het onafhankelijke staatje Shihir, 600 km ten oosten van Aden, waar het Van den Broecke wel lukte om handel te mogen drijven met de weinige lading die aan boord was.

De vorst daar hoopte dat de handelsactiviteiten van de Hollanders het staatje voorspoed zou brengen.

De vorst stelde zelfs een goed huis ter beschikking.

De afzetmarkt in Shihir zou uiteindelijk echter te klein blijken te zijn zodat het hier nooit tot een permanente vestiging is gekomen.

Na de verkoop van de lading bleven drie VOC-dienaren, waaronder Antoni Claasz. Visscher, in Shihir om de taal te leren terwijl de Nassau verder ging.

Na vertrek uit Shihir ging Van den Broecke naar Catsinni aan de monding van de Rode Zee. Hij werd goed onthaald door de koning maar omdat bleek dat de koning een vriend van de Portugezen was en een vijand van de Turken, leek het Van den Broecke wijzer om hier geen mensen achter te laten, hoewel dat wel toegestaan werd.

Na een vriendelijk afscheid vertokken de Hollanders weer naar Bantam.

Een jaar later zou Van den Broecke opnieuw met het schip Nassau naar Shihir gaan.

Toen Van den Broecke op 8 januari 1616 weer terugkwam besloot hij onderkoopman Wouter Heute met koopwaar in Shihir achter te laten en met de twee nog in Shihir aanwezige compagniesdienaren, Antoni Visscher en Abraham Crabbe, naar Mocca te gaan.

Op 15 januari ging hij voor Mocca tussen ca. 30 grote en kleine Indische, Persische en Arabische schepen voor anker.

De Hollanders zorgden wel voor commotie want zij waren de eerste Europeanen die daar kwamen.

Van den Broecke werd bijzonder vriendelijk door de landvoogd onthaald.

Met hem sloot Van den Broecke een overeenkomst voor de belasting van de handel en al de volgende dag werden flink wat goederen voor een goede prijs verkocht.

Op 6 maart kwam een karavaan van Aleppo en Suez aan met handelswaar.

Met toestemming van de landvoogd werd de vlag gehesen op de logie.

Om daar een comptoir te kunnen vestigen moesten zij toestemming hebben van de bassa (de pasja of onderkoning) die in Sana, 55 mijl ten noordoosten van Mokka, resideerde.

Op 21 maart werd Van den Broecke aan het hof ontboden.

Met onderkoopman Jan Arendszoon, een trompetter en twee soldaten vertrok hij de volgende dag naar Sana.

Ook de bassa was bijzonder vriendelijk maar kon zonder toestemming van de sultan van Turkije geen toestemming verlenen voor het vestigen van een permanent comptoir. Intussentijd is in Mokka wel handelgedreven en na gedane zaken is Van den Broecke op 7 juli 1616 met alle andere Nederlanders na een hartelijk afscheid vertrokken naar Shihir, waar immers een comptoir was.

Hoewel koning Abdullah hem zeer goede zaken aanbood heeft Van den Broecke het comptoir in Shihir toch opgeheven waarna hij via Suratte, Malabar en Ceylon naar Bantam is gegaan.

In 1618 zijn alsnog de toestemmingen verkregen om zowel in Mocca als Aden een kantoor te vestigen.

In 1620 werd de factorij in Mocca gesticht.

Nadat de Samson in 1621 van Mocha was vertrokken naar Suratte heeft het schip, geheel volgens haar instructies, bij het eiland Babelmande (Perim) vijf schepen genomen en geplunderd.

Willem de Milde was in Mocha achtergebleven als vertegenwoordiging van de VOC om de goederen te verkopen.

De achtergebleven Hollanders werden gevangen genomen en zeer wreed behandeld [waarschijnlijk vanwege het plunderen van de vijf schepen].

In maart 1623 kwam de Heusden met koopman Visnig bij het eiland Perim in de Straat van Bab-el-Mandeb maar hij was daar niet welkom vanwege de affaire De Milde waarop het schip volgens de instructie verder voer naar Perzië waar het in juni 1623 bij Ormus aankwam.

Door de conflicten met de Turkse pasja (onderkoning) en omdat het comptoir niet aan de verwachtingen van de Heren XVII voldeed, werd het comptoir in Mocha eind 1623 al weer opgeheven.

Desondanks werden er op 10 april 1626 nog zeven schepen vanuit Suratte naar Mocha gezonden: de Mauritius, Oranje, Walcheren, Gouden Leeuw, Hollandia, Engelse Beer en de Goede Fortuin.

De Goede Fortuin zonk bij de terugkeer naar Suratte al bij het uitlopen van de Rode Zee op 23 december 1626.

Toen in 1635 de Turken verdreven waren bezochten vanaf 1638 VOC-schepen met regelmaat Mocca, maar de handel viel toch tegen en werd in 1655 weer gestaakt.

Pas in het begin van de 18e eeuw begonnen de Europeanen belangstelling te krijgen voor koffie.

Tot die tijd was de afzetmarkt van de VOC voor koffie gelegen in Zuid- en Oost-Azië.

De handel kwam toch niet echt goed van de grond.

De Verenigde Oostindische Compagnie moest concurreren met een eeuwenoud handelsnetwerk dat het gehele gebied rond de Indische Oceaan omspande.

De VOC kon, evenals hun Portugese voorgangers, geen plaats veroveren in dit netwerk omdat zij niet over de juiste contacten beschikte.

Aan het eind van de 17e eeuw werd de handel in Mocca opnieuw opgepakt.

Omdat zij wisten dat de VOC schepen vanwege de moesson bij gunstige wind moesten vertrekken, konden de Arabische handelaren aanvankelijk hoge prijzen vragen.

Maar toen er in Mokka een permanente vestiging kwam, kon de VOC gunstiger prijzen bedingen. In 1697 kwam die permanente vestiging en sloot de VOC een handelsverdrag met de vorst van Jemen.

De factorij was tot in 1756 in bedrijf.

In 1683 ondernam viceadmiraal Willem graaf van Stirum met de Hollandia een expeditie naar Göteborg.

Op de terugreis van Göteborg, kwam de Hollandia in november 1683 in een zeer zware storm terecht, die een paar dagen lang voor de Nederlandse kust aanhield.

Grote delen van het schip gingen verloren en de bemanning moest de masten kappen, in een laatste poging om het schip te kunnen redden.

Ook ontstaken de opvarenden noodsignalen en gedurende een kort moment, was er een ontmoeting met het Nederlands schip de Moriaans Hoofd onder bevel van kapitein Daniel Elsevier.

Maar een moment later verdween op 19 november 1683 het schip onder de golven in de buurt van de Noord-Hollandse kust.

Aden

Tussen 1614 en 1620 had de compagnie een handelskantoor in Aden.

De VOC hoopte in Jemen specerijen te verkopen tegen contant geld.

Dit geld had men nodig voor de aankoop van waren in de stad Suratte.

De handel werd bemoeilijkt door de bevrijdingsoorlog van de Arabische Jemenieten tegen de Turkse overheersing.

De verkoop van VOC-producten was geen succes.

Toch bleef de compagnie ook na 1620 schepen sturen naar Aden.

Overblijfselen van deze VOC-locatie

In de oude koffiestad Mocca hebben wetenschappers in 1998 de resten gevonden van de handelspost.

De muren van de factorij staan nog overeind en het gebouw is daarmee één van de weinige originele herinneringen aan de VOC in Jemen.

De stad is nu vrijwel één grote ruïne, van de bloei in het verleden is weinig meer over.

Hij werd bij zijn afscheid geëerd met een gouden ketting.

Frans Hals met wie hij was bevriend, schilderde toen zijn portret.

Het hangt in Kenwood House in Hampstead Heath, Londen.

Zijn zoon was perkenier (plantagehouder) op Banda.

De familie Van der Broecke woonde daar dertien generaties lang.

Tempo Doeloe is een historisch tijdperk van Indonesië tussen 1870 en het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914.

Tempo Doeloe betekent de tijd van vroeger.

Indonesiërs zelf hebben verschillende interpretaties bij deze tijd.

Zo vinden sommigen dat het de tijd betreft vanaf 1880 en anderen de tijd vanaf 1840.

Eigenlijk is Tempo Doeloe de tijd die men niet heeft meegemaakt, maar waarmee de relatie nog niet verbroken is.

Het jaar 1870 is een beslissend jaar geweest voor de ontwikkeling van Nederlands-Indië.

In dit jaar kwam de Agrarische Wet tot stand, die (formeel) de dood van het cultuurstelsel inluidde.

Ook werd de grondverdeling liberaal opgelost.

Het werd mogelijk voor particulieren om stukken grond op lange termijn in erfpacht te verkrijgen, waardoor westers kapitaal aangetrokken kon worden.

Er werd dus aan voorwaarden voldaan die vooruitgang en uitbreiding mogelijk maakten. Langzaam maar zeker moderniseerde Java, maar tegelijkertijd bleef het ambachtelijke karakter behouden.

Pas na de suikercrisis in de jaren '80 van de 19e eeuw kregen de particulieren daadwerkelijk macht.

Ze werden door de liberale pers gesteund.

Ook de lagere arbeidersklassen stegen in aanzien; de sociale verhoudingen veranderden.

De ontwikkeling verliep gestaag, maar er werden fortuinen gemaakt met onder andere koffie, tabak en rubber.

Zelfs nog in de twintigste eeuw hadden de Europeanen een soort pionierssamenleving.

Na 1910 stijgt de Europese bevolking sterk; er komen namelijk veel goed opgeleide Europese arbeidskrachten.

Er komt een soort ‘Europese sociale laag’, de totok-laag.

Ze voeren een Europese leefwijze in.

Alleen in de binnengebieden van Java blijft het ‘oude Indië’ bestaan.

Na de Eerste Wereldoorlog ontstaat er een ‘nieuw Indië’ dat zich in de daaropvolgende jaren snel ontwikkelt.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page