Maluku Kaya
Precies 200 jaar geleden stierf Martha Christina Tiahahu op jonge leeftijd.
Zij vocht aan de zijde van haar vader, een medestander van Pattimura, tegen Nederlandse kolonisten.
De Nederlanders wilden in de 17e en 18e eeuw vooral de Molukken veroveren vanwege de rijkdom aan specerijen.
De inheemse bevolking verzette zich tegen de Nederlandse overheersing en kwamen daartegen in opstand.
In bovenstaand filmpje een korte biografie van vrijheidsstrijdster Martha Christina.
Het filmpje is gemaakt in het kader van “Maluku Kaya” van politica Engelina Pattiasina.
(vertaling wordt online verzorgd door een van onze Molukse deelnemers.)
De Banda-eilanden, deel uitmakend van Molukken, bestaan uit drie grote en een aantal kleinere eilanden en hebben een vulkanische oorsprong.
Ze zijn arm aan flora en fauna, maar bijzonder geschikt voor de teelt van muskaatnoten en foelie.
Een monopolie op de handel in deze producten was het belangrijkste doel waarnaar de VOC streefde. Doordat de Bandanezen na herhaalde pogingen niet met een monopolie instemden, leidde dit in 1619 tot een bezetting en tot de uitroeiing van de bevolking door de VOC in 1621.
Vanaf die tijd werden Aziatische immigranten aangevoerd en voormalige VOC-dienaren als beheerders aangesteld van nootmuskaatplantages op Banda, dit waren de zogenoemde perkeniers. (Een perkenier is een beheerder van een nootmuskaatplantage)
In 1512 bezocht de Portugese ontdekkingsreiziger Francisco Serrão als een van de eerste Europeanen deze eilanden.
De Nederlanders veroverden de eilanden in de 17e eeuw om de productie van nootmuskaat en foelie in handen te krijgen.
Op dat moment bracht nootmuskaat in Europa zeer veel geld op.
Het was een onderdeel van kwakzalversmiddelen tegen de pest, en een monopolie was zeer lucratief.
Het allereerste bezoek aan de eilanden dateert van 1599 toen admiraal Wijbrand van Warwijck en viceadmiraal Jacob van Heemskerck naar de Molukken en Celebes voeren in dienst van een voorcompagnie.
Van Heemskerck bezocht de Banda-eilanden met de schepen Gelderland en Zeeland.
De Heeren XVII, het bestuur van de VOC te Amsterdam, had opdracht gegeven de positie van de VOC vooral in de Molukken te versterken.
Vanaf 1602 was alleen het eiland Pulau Ay gemonopoliseerd door admiraal Wolfert Harmenszoon; het eiland Pulau Run was gemonopoliseerd door de Engelsen.
Steven van der Hagen vertrok in 1605 van Ambon om een verdrag met de Bandanezen te sluiten.
Tot in het midden van de 18e eeuw waren de Banda-eilanden de enige bron voor de specerijen nootmuskaat en foelie, afkomstig van de muskaatnoot.
De plaatselijke bevolking, die van Melanesische afkomst was, werd in 1621 door de Nederlanders onder Jan Pieterszoon Coen uitgemoord, en vervangen door slaven uit Madagaskar en Indiërs.
De VOC koerste aan op een volledig monopolie van de nootmuskaathandel, maar doordat de verhouding met de Bandanezen reeds getekend was door geweld en contractbreuk en de VOC dus weerstand kon verwachten van de bevolking, streefde Jan Pieterszoon Coen, met de inzet van 2.000 man, naar een volledige onderwerping van de "lastige" eilandbewoners.
De Engelsen hadden zich inmiddels een betere positie verworven op kruidnageleilanden en betaalden de plaatselijke bevolking met wapens, kruit en lood.
Daardoor werd de situatie voor de Hollanders tamelijk hachelijk en gingen zij over tot het verbranden van de oogst, zodat die niet in Engelse handen zou kunnen vallen.
Na een opstand van de bevolking volgde een volkerenmoord en van de 15.000 oorspronkelijke bewoners bleven er slechts 600 over.
Japanse samoerai-beulen, in dienst van de VOC, werden ingezet om de 33 of 47 dorpshoofden te onthoofden.
Hun lichamen werden in een put geworpen.
Deze plek is voor de bevolking op het eiland Banda Besar om begrijpelijke redenen nog steeds een zeer beladen plaats.
Achthonderd Bandanezen werd gedeporteerd naar Batavia; 2.500 bewoners vluchtten de bergen in en kwamen om van de honger.
Alle mannen van het eiland Pulau Run werden om het leven gebracht.
Een klein aantal inlanders wist nog met bootjes te vluchten naar onder andere de naburige Kei-eilanden.
De Engelsen, onder de indruk van al dit grove wapengeweld, stonden vervolgens ook Pulau Run zonder tegenstand af aan de Nederlanders.
Dit optreden van Coen heeft veel kritiek uitgelokt; zelfs de Heren XVII hebben het onbewimpeld afgekeurd.
Na de systematische uitroeiing was Banda volledig ontvolkt en het hele gebied van de Banda-eilanden werd vanaf 1621 door Nederland gekoloniseerd, inclusief de bewoners van de omliggende eilanden.
De Engelsen trokken zich na de 'Ambonse Moord' in 1623 uit het gebied terug.
Deze gebeurtenis, een overhaaste terechtstelling van een tiental Engelse compagniedienaren op grond van een slecht gefundeerde beschuldiging van verraad, maakte definitief een einde aan het in Europa gesloten verdrag tussen VOC en de Britse Oost-Indische Compagnie (EIC).
Jan Pieterszoon Coen stelde kort na de onderwerping op Banda in 1621 aan de Heeren XVII voor om stukken land op Banda, nootmuskaatperken die nu eigendom waren van de VOC, te verhuren aan Hollanders onder de voorwaarde dat zij de VOC daarmee zouden voorzien van nootmuskaat.
Daarmee werd rond 1621 feitelijk de start gemaakt met de uitgifte van 68 perken door de VOC en de aanstelling van perkeniers die vanuit Nederland naar Indië getransporteerd werden en de nootmuskaatperken in beheer kregen.
Hoewel de perkeniers zich mettertijd als "eigenaars" van de perken beschouwden, waren de perken eigenlijk door de VOC aan de perkeniers verhuurd.
Het was voor de VOC een slimme methode om via het perkenierssysteem de toelevering van nootmuskaat aan Holland op die wijze te waarborgen.
Nederlandse (en Engelse?) handelsposten op het vulkanische Ambon en Neira (1655) met de nog steeds werkende Gunung Api (658m), het eiland in zwaveldamp hullend
Het exploiteren van de plantages was geen eenvoudige zaak.
Een nootmuskaatboom groeit zeer langzaam en draagt pas na zes jaar vrucht.
Pas na twintig jaar is de opbrengst behoorlijk. Iedere perkenier kreeg een aantal slaven toegewezen en moest daarmee zien een zo goed mogelijke opbrengst tot stand te brengen.
Om te voorkomen dat er overproductie ontstond en dit de winst in Holland zou verminderen, werden op last van de VOC oogsten vernietigd en zogenaamde "hongi-tochten" gehouden waarbij VOC-soldaten op nogal willekeurige wijze nootmuskaatbomen kapten en plantages vernietigden.
De rijkdom van de perkeniers in de 17e en 18e eeuw was aanzienlijk.
Dit uitte zich in excessieve uitgaven.
Perkenierswoningen werden met rijksdaalders geplaveid, tevens liet men allerlei kostbaarheden naar Banda transporteren.
Buitensporige maaltijden werden georganiseerd, met dure Europese spijzen en dranken, vergulde rijtuigen, muziekavondjes en danspartijen.
De nazaten van Pieter van den Broecke wisten zich op Banda generaties lang te handhaven (hun plantage, bewerkt door 55 slaven, leverde jaarlijks 6.000 pond foelie en 24.000 pond nootmuskaat).
Het enige, dat de perkeniers in problemen bracht, was een plotselinge uitbarsting van de vulkaan de Gunung Api, waarvan de asregen vervolgens de plantages bedekte en waarbij soms ook delen van plantages door de lavastroom werden verwoest.
Op Banda Besar zijn reusachtige rotsblokken te zien, die bij een vulkaanuitbarsting vanuit de Gunung Api over de tussenliggende baai naar het overliggende eiland Banda Besar zijn gesmeten.
In 1687-1688 was François Valentijn aangesteld als predikant op de Banda-eilanden.
Het eiland telde toen ruim 6.000 inwoners, van wie 700 voor de VOC werkzaam waren; voornamelijk militairen.
Fort Belgica op Banda Neira, een van de forten die door de VOC werden gebouwd, is het grootste Europese fort in Indonesië.
In 1999 braken er gewelddadige godsdiensttwisten uit, die het toerisme een gevoelige slag toebrachten.
Des Alwi, overleden november 2010, was de orang kepala lima (soort burgemeester) van Banda en was bevriend met Prins Bernhard.
Een van de laatste perkeniers op Banda was Wim van den Broeke, die woonde op het eiland Lonthor.
Zowel Prins Bernhard als oud-minister Pronk bezochten hem.
Toen in 1621 Jan Pieterszoon Coen opdracht gegeven had tot afslachting van de oorspronkelijke bevolking van Banda was de consequentie van deze gruweldaad dat er geen personeel meer was om de nootmuskaatperken op Banda te beheren.
Coen bedacht daarop een systeem om Nederlanders stukken perk te laten pachten van de VOC, waarbij zij met behulp van slaven als werkvolk de nootmuskaat konden oogsten, zodat transport daarvan naar Holland mogelijk werd.
Bij de start van dit perkstelsel in 1627 werden totaal 68 perken in beheer gegeven. 3 op het eiland Neira, 34 on het eiland Lonthor en 31 op het eiland Ay.
Tweemaal per jaar kon de nootmuskaat worden geoogst en aan de VOC geleverd worden.
De perkenier ontving een vergoeding voor deze levering, waarmee ook de slaven betaald konden worden.
In 1845 werden de perken juridisch eigendom van de perkeniers.
De meeste perkeniers waren 'verinlandst', hun vrouwen waren inlandse vrouwen die op last van de VOC christen werden.
Regelmatig waren er aardbevingen en uitbarstingen van de vulkaan de Gunung Api, waardoor overstromingen plaatsvonden en woningen en veel perken zwaar beschadigd werden.
Na de afschaffing van de slavernij in de 19e eeuw bleken veel voormalige slaven niet bereid tegen betaling hun werk voort te zetten op de perken en moesten de perkeniers noodgewongen met minimale menskracht trachten het hoofd boven water te houden.
In 1864 verviel de verplichting voor de perkeniers nootmuskaat en foelie te leveren aan het Gouvernement.
De perkeniers konden hun waren nu slijten bij Aziatische opkopers.
Er ontstond een vrije markt.
In 1870 werd 1 miljoen pond noten geproduceerd.
Het ging het de perkeniers zeer voor de wind.
In die periode betrokken veel perkeniers fraaie woningen op het eiland Neira en controleerden zij een paar keer per week de werkzaamheden van hun personeel. Zowel op de perken op het eiland Lonthor, waar de meeste nootmuskaatperken waren, als elders op de Banda Eilanden.
Uiteindelijk trokken eind 19e eeuw steeds meer perkeniersfamilies weg naar Java en werd Banda 'een dode stad'. Bij de souvereiniteitsoverdracht in 1949 werden de perken uiteindelijk genationaliseerd door de Indonesische Regering. Alleen het perk van Groot Waling op het eiland Lonthor werd medio 1985, op verzoek van de familie Van den Broeke, beperkt in eigendom teruggeschonken(12,5ha).
In Nederland wonen een groot aantal families die afstammen van de oorspronkelijke perkeniers van Banda, zoals de families Delmaar, Van den Broeke, Versteegh, Hermanus, Lans, Lantzius, Mulder, Hoeke, Hartog, Herrebrugh, Leunissen, Rijkschroeff, Brantz en Camerling.
Wat is Maluku?
Maluku is het woord Molukken in de oorspronkelijke taal.
Waarom zijn de Molukkers naar nederland gehaald?
Vanwege het kabinet Drees die in 1951 het dienstbevel uitvaardigde om de Molukse KNIL-militairen voor een tijdelijk verblijf van 6 maanden naar Nederland te halen. Deze molukse KNIL-militairen hebben nog recht op soldij,sommigen zelfs van 3,5 jaar.
Reden waarom de wapenbroeders van het KNIL geen soldij hebben ontvangen komt vanwege prins Bernhard. Na 2 politionele actie's die niet het gewenst resultaat hebben bereikt,namelijk weer macht in haar voormalig specerijen-kolonie Nederlands-Indie te krijgen,besloot Den Haag om president Soekarno te vermoorden.
Prins Bernhard had graag onderkoning van Indonesia willen worden,als Soekarno vroegtijdig uit zijn ambt zou worden gezet. Toen dit niet doorging heeft Bernhard ter compensatie daarop,1 miljoen gulden,wat bestemd was om de KNIL-ers uit te betalen,in eigen zak gestoken. De RMS is met hulp van het KST (Korps Speciale Troepen),tegenwoordig beter bekend onder KCT (Korps Commando Troepen) op 25 April 1950,opgericht.
Dit nadat president Soekarno zijn eigen federatief structuur,ging afbreken,om zodoende alle macht naar zich toe te kunnen trekken.
Voor de Molukken,Papoeas,Timor en Atjeh,was dit onacceptabel. Twee nederlanders waren sympathisanten van de RMS. Erik Hazelhoff Roelfzema (Soldaat van Oranje) en admiraal Conrad Helfrich.
De Molukkers werden ondergebracht in kampen, door heel Nederland.
Kamp Conrad in Rouveen was van 1954 tot 1966 een Moluks dorp, waar 23 gezinnen, zon 180 mensen woonden.
Toch weet bijna niemand wat daar vroeger is gebeurd.
Om de geschiedenis van het kamp levendig te houden verschijnt er nu een boek over Kamp Conrad.