watersnood
De watersnoodramp vond plaats in 1953, het was destijds zwaar weer, storm.
In Brabant en Zeeland zijn vele mensen gestorven door verdrinking.
Je kon letterlijk geen kant Meer op het water overspoelde land en wegen, en als je niet kon zwemmen dan steirf je wel aan onderkoeldheid het water was ijskoud en meedogenloos.
De watersnood van 1953, meestal aangeduid als de watersnoodramp en aanvankelijk ook wel als Sint-Ignatiusvloed of Beatrixvloed, voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953.
De ramp werd veroorzaakt door een zware stormvloed in combinatie met springtij, waarbij het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee tot extreme hoogte steeg.
Het aantal doden bedroeg 1836 in Nederland, 307 in het Verenigd Koninkrijk, 224 op zee, waaronder 133 bij het vergaan van de Engelse veerboot Princess Victoria, en 28 in België.
De ramp was aanleiding voor de ontwikkeling van sterk verbeterde kustverdediging met de bouw van uitgebreide stormvloedkeringen.
De meest uitgebreide zijn de Deltawerken in Nederland, terwijl in Engeland onder meer de Thames Barrier en een stormvloedkering in de rivier Hull zijn gebouwd.
Een stormvloed kan aan de kust extra gevaarlijk zijn, als hij samenvalt met de vloed, of nog erger, met een springvloed, het tweewekelijkse getij waarin het verschil tussen hoog- en laagwater het grootst is.
De (spring)vloed wordt dan verhoogd met de stormvloed. Dit was de oorzaak van de watersnood van 1953.
Op zaterdag 31 januari stond er bij de Orkney-eilanden boven Schotland een storm met orkaankracht.
Deze zware noordwesterstorm ontwikkelde zich in de loop van de dag over de volle lengte van de Noordzee en stuwde het water in de trechtervormige Noordzee op tot recordhoogte.
In de avond en nacht was er sprake van een langgerekt stormveld uit noordwest tot noord, de gevaarlijkste richting.
Bovendien duurde de storm erg lang, De Kooy bij Den Helder meldde zowel op de 31e als op de 1e een daggemiddelde windkracht 8.
In Nederland begaven de dijken in het Deltagebied het op veel plaatsen en liepen een groot deel van de provincie Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en delen van West-Brabant onder water.
Zo werd Nederland in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 getroffen door een van de grootste natuurrampen uit zijn geschiedenis, de grootste zelfs sinds 1570 (derde Allerheiligenvloed).
Veel dijken, vooral in het deltagebied, waren te laag en te zwak. Rijkswaterstaat onderkende dit al in de jaren 20 en werkte aan plannen om binnenwateren van de zee af te sluiten door het aanleggen van nieuwe kunstwerken.
De Afsluitdijk, die gereed kwam in 1932, was een eerste belangrijke aanzet daartoe.
Pas na de crisisjaren en de oorlog werden de eerste werken in Zuidwest-Nederland uitgevoerd: de Botlek, de Brielse Maas (1950) en de Braakman (1952) werden afgedamd.
Toch had de kustbescherming geen prioriteit.
In 1950 werd het reeds bescheiden budget nog eens beperkt; de naoorlogse economische wederopbouw had voorrang.
De ramp van 1953 leidde tot snelle en ingrijpende maatregelen en vormde de directe aanleiding tot de Deltawerken.