top of page

Berbers Historie



De Berbers of Imazighen zijn de bewoners die al vóór de komst van de Arabieren in de zevende eeuw, leefden in Noord-Afrika ten westen van Egypte, met name hedendaags Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Mauritanië en Mali.

Ook de oorspronkelijke bewoners van de Canarische Eilanden, de Guanchen, worden door sommigen als Berbers beschouwd.

De Guanchen hadden ooit een eigen taal die verwant is aan de Berbertalen van Noord-Afrika maar is uitgestorven.

De Berbers worden sinds 2011 officieel in de Marokkaanse grondwet erkend, en enkele van hun talen zijn nu officiële Marokkaanse talen; hetzelfde gebeurde een paar jaar eerder in Algerije.

De oorsprong van de Berbers is onzeker. In het verleden gelegde relaties met de Kanaänieten, Feniciërs, Kelten, Basken en Kaukasiërs worden door de meeste moderne archaeologen verworpen. Tegenwoordig wordt er meest van uitgegaan dat de Berbercultuur in essentie teruggaat tot de epipaleolithische Ibéromaurusien- en Capsienculturen en het Holoceen subpluviaal, toen de Sahara nog een vruchtbare vochtige vlakte was.

In de Oudheid werden de Imazighen Mauretaniërs en Numidiërs genoemd.

Ook werd de benaming Libiërs gebruikt.

Hun leefgebied strekte zich uit van de Canarische Eilanden tot aan de oase Siwa in Egypte, en van Tunesië tot aan de Sahel.

De genetische oorsprong is echter complex, zoals bij de bewoners van de Canarische eilanden Libië, de Siwa-woestijn en Egypte.


Volgens de directeur van het Marokkaans Instituut voor Amazighcultuur IRCAM, Mohamed Chafik, was het ontstaan van de volkeren een dynamisch proces.

Er ontstond al vroeg een Amazigh-beschaving in Noord-Afrika.

Zo werden Numidië en Mauretania door Imazighen gesticht. In Egypte zijn beschilderingen van graftombes gevonden die wijzen op een Amazighisch cultuur van voor 2400 v.Chr.

Verder zijn er gelijkenissen aan te tonen tussen de mummies op de Canarische Eilanden en de Egyptische mummies.

Bekende Berbers waren Augustinus, Apuleius, Juba II, Jugurtha en Terentius Afer.

De Oude Egyptenaren beschouwden buitenlanders veelal als "hesy of i'herrs" wat tot op heden in het Tashelhiyt voor kwaadaardig, ziek of ellende wordt genoemd.

Zij schreven weinig over cultuur van derden. De Mesjwesj (in Oud-Egyptische bronnen vaak afgekort als Ma) en Liboe waren Berberse stammen afkomstig uit het gebied ten westen van de Nijldelta. Teksten uit de 18e dynastie noemen de Mesjwesj als leveranciers van runderen voor het paleis van Amenhotep III te Malkata.

Gedurende de Ramessidische periode waren de Oude Egyptenaren voortdurend in conflict met hun westelijke buren. Reliefs te Karnak uit de regeringsperiode van Seti I tonen de koning in gevecht met de Tehenoe. Zijn opvolger Ramses II bouwde een serie van verdedigingswerken in het kustgebied tot Marsa Matruh in het westen, onder andere bij El Alamein en Zawiyet Umm el-Rakham.

Dit geeft aan dat er een serieuze dreiging vanuit het westen was.

Meerdere teksten spreken van Ramses' overwinningen op de westelijke vijanden; de Mesjwesj worden hier echter niet specifiek genoemd.

Onder zijn zoon Merenptah was er een invasie van de Liboe in de westelijke delta, waarbij ook de Mesjwesj en de Zeevolken betrokken waren.

Merenptah verklaarde "9.100 zwaarden van de Meswesj" veroverd te hebben.

Een verslag hiervan vindt men op de Stele van Merenptah.

Zo'n 25 jaar later, in de regeringsjaren 5 en 11 van Ramses III waren er opnieuw aanvallen van de Mesjwesj. Ramses III verklaarde overwonnen te hebben en liet de Mesjwesj zich in militaire nederzettingen in Midden-Egypte vestigen om hen als soldaten te kunnen gebruiken en aan de Egyptische cultuur aan te laten passen.

Een tekst uit de Derde Tussenperiode noemt ten minste vijf "forten van de Mesjwesj" nabij Herakleopolis Magna.

Ondanks deze gedeeltelijke inlijving vermelden gedurende de 20e dynastie meerdere teksten aanvallen van de Mesjwesj.

Zelfs de arbeiders van Deir el-Medina moesten schuilen in de tempels van Medinet Habu.

Tijdens de late 21e dynastie kwamen steeds grotere aantallen Mesjwesj zich vestigen in de westelijke delta.

Volgens de Stele van Pasenhor waren de vorsten van de Mesjwesj en de 22e dynastie de nakomelingen van Boejoewawa de Tehenoe.

Toch waren er Berbers die het tot farao van Egypte brachten.

Met Osorkon de Oudere kwam een Mesjwesj op de Egyptische troon.

Na een interregnum van 38 jaar waarin de inheemse Egyptische faraos Siamoen en Psoesennes II regeerden kwamen in de 22e dynastie de Mesjwesj te heersen over Egypte met farao's als Sjosjenq I, Osorkon I, Osorkon II en Sjosjenq III. Sjosjenq I noemde zichzelf Heer van de Mesjwesj (of Ma).


De verovering van de Amazighische gebieden door de islamitische legers kostte relatief veel tijd. Waar de Perzische en Griekse gebieden in het Midden-Oosten gemakkelijk vielen voor de Arabieren, werden zij ten Westen van Egypte onthaald met een semi-georganiseerd Romeins-Amazighisch verzet.

De belangrijkste van de verzetsleiders was een vrouw: Lalla Dihya, Vrouwe Dihya.

Zij was een verzetsleider, die na de dood van haar vader en broer het stokje over moest nemen.

Met haar verlies rond het jaar 700 zou heel Noord-Afrika door de Arabieren veroverd worden en deel gaan uitmaken van het islamitisch Rijk.

Later waren het voornamelijk tot de islam bekeerde Imazighen die Spanje bezetten onder leiding van Tariq ibn Zijad, die zijn naam zou geven aan Gibraltar (afgeleid van Jebl Tarik (جبل طارق), 'berg van Tarik').

De macht van de Arabische heersers hield niet lang stand.

De Imazighen kwamen in verzet tegen Arabische overheersing in de succesvolle Grote Amazigh-opstand, waarbij een groot gebied in het noorden van Afrika onder Amazighische leiders kwamen te staan.

In de 8e eeuw werd in zuidwestelijk Marokko een onafhankelijke staat gesticht door de Barghawata. Het zou de eerste onafhankelijke islamitisch-Marokkaanse staat worden.

Kort hierna volgden anderen in het gebied: Nekor en Sijilmasa.

Het zou tot de 11e eeuw duren voordat Marokko door de Almoraviden zou worden verenigd en een grootmacht zou worden.

De latere Berberse dynastieën van de Almohaden uit de Hoge Atlas, Almoraviden uit de Sahara en de stichters van Marrakech, de Hafsiden en de Meriniden, werden door de geschiedenis heen veelal Moorse dynastieën genoemd, wat niet geheel juist is.

Onder de Berberse dynastieën Almohaden, die onder leiding was van Ibn Toemart en de Almoraviden bloeide de Maghreb op als nooit te voren.

Gedurende de middeleeuwen waren de Imazighen onderverdeeld in drie grote stammenconfederaties: de Masmuda, de Sanhaja en de Zenata.

In de 11e eeuw werd het land van de Imazighen binnengevallen door de Arabische Banu Hilal bedoeïenen.

Om de Amazighische Ziriden van de Maghreb te straffen voor het verlaten van het Sjiitische Kalifaat van de Fatimiden dat voorheen heel Noord-Afrika beheerste, kregen de Banu Hilal toestemming van de Fatimiden, die nog over Egypte heersten, om richting het Westen te migreren.

De Banu Hilal versloegen de Ziriden snel en waren in staat om de Hammadiden van Centraal-Maghreb te verzwakken.

Met hun komst begon een versnelde periode van arabisering van Westelijk Noord-Afrika.

De geschiedschrijver Ibn Khaldun was bijzonder kritisch over het effect dat zij hadden op de Westelijke beschaving.

Hij beschreef ze als 'een horde sprinkhanen, die alles vernietigen dat zij op hun weg tegenkomen'.

Ibn Khaldun beschreef hoe zij de plaatselijke bevolking terroriseerden en verantwoordelijk waren voor de vernietiging van het landschap: door eeuwenoude irrigatiesystemen, putten en zelfs Amazighische steden en dorpen te verwoesten.

Hoewel de regio tot de 16e eeuw onder Imazighen bewind zou blijven, had de migratie op lange termijn het gevolg dat de macht van de Imazighen afnam en de Arabieren de macht in handen kregen.

Met de val van de Hafsiden, verloren de Imazighen definitief hun rol als regerende elite binnen de Maghreb.

Vanaf de 16e eeuw waren de Barbarijse zeerovers actief in Noord-Afrika.

Deze piraten waren gevreesd; tot aan de kust van IJsland voerden zij hun rooftochten.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden sloot in de 17e eeuw een verbond met de Sultan van Fez om ongestoord langs de kust te kunnen varen.

Thor Heyerdahl beweerde later dat de Egyptenaren die naar Amerika gevaren zouden hebben, vermoedelijk Imazighen in Egyptische dienst geweest waren.

Zijn tocht in 1957 met de rieten boot Ra liet hij daarom ook vanaf de Marokkaanse kust aanvangen.

Doordat de Arabische cultuur door de aanhangers van het panarabisme (veelal de huidige regimes in Noord-Afrika) als superieur aan de autochtone inheemse Berber-cultuur werd beschouwd, vond er een sterke arabisering plaats in veel landen in Noord-Afrika.

Dit ging gepaard met discriminatie van Berbers, waardoor taal, cultuur en identiteit bedreigd werden. Vooral sinds het eind van de Europese koloniale overheersing vond deze onderdrukking van de inheemse cultuur plaats.

In bijvoorbeeld Tunesië is de arabisering zover gevorderd dat er bijna geen moedertaalsprekers van Berbertalen meer over zijn.

Vele Berbers hebben zich in de jaren 60 tot '80 van de 20e eeuw in West-Europa gevestigd, waaronder Nederland en België.

Ironisch genoeg kregen vele arbeidsmigranten in Nederland door de overheid voorlichting die vanuit het Nederlands vertaald was in het Arabisch en dus niet in hun moedertaal - een van de Amazightalen - waardoor de Nederlandse overheid (wellicht onbewust) mee hielp met de arabisering van de Berbers.

De Imazighen hebben zich in Algerije tijdens de onafhankelijkheidsstrijd sterker verzet tegen de Fransen dan de Arabieren.

Na de onafhankelijkheid profiteerden ze daar niet van.

In het Libië van Moammar al-Qadhafi was er officieel geen sprake van Tamazight, aangezien er een pan-Arabische politiek gevoerd werd.

In Marokko kwamen de Riffijnen onder Mohammed Abdelkrim El Khattabi in de jaren twintig enkele malen in opstand tegen de Spaanse bezetting. Later in 1958 was er een opstand tegen het nieuwe postkoloniale Marokkaanse regime. In 1972 was er een nieuwe opstand.


Tegenwoordig zijn Imazighen voornamelijk te vinden in Marokko, Algerije, Tunesië en Libië.

In Marokko leven er 19 miljoen Imazighen: de "irrifiyen" (Riffijnen), "ichalhiyen" en Atlas-imazighen. In noordelijk Algerije vindt men de Kabylische Imazighen bestaande uit 5,5 miljoen mensen.

Ook in Mauritanië, Mali, Ghana en in Europa (naar schatting drie miljoen; vooral in Frankrijk, Nederland en België) vindt men aanzienlijke gemeenschappen van Imazighen.

De Franse Imazighen zijn hoofdzakelijk emigranten en nakomelingen daarvan uit Marokko en Algerije.

De Imazighen in Nederland en België komen hoofdzakelijk uit Marokko, oorspronkelijk als gastarbeiders.

Meer dan de helft van de Noord-Afrikanen kunnen nog steeds Imazighen onder hun voorvaderen rekenen.

In feite stamt ca. 90% van de huidige bevolking van Marokko, Algerije, Tunesië en Libië nog altijd af van de Imazighen. De geïmmigreerde Fenicische, Griekse, Romeinse, Vandaalse, Westgotische, Vikingse, Arabische en Franse kolonisten/veroveraars vormden altijd een kleine minderheid ten opzichte van de inheemse bevolking.

De drie belangrijkste expressievormen van de Imazighen zijn textiel, sieraden en muziek. Daarnaast zijn er nog andere uitingen zoals tatoeages, haardracht en aardewerk.

Elk stadium in het leven wordt gekenmerkt door een specifieke manier van kleden.

Met deze kledingstijl worden sociale waarden, identiteit en individualiteit weerspiegeld.

Zoals in de rest van Marokko speelt textiel in de Amazighcultuur een grote rol.

De Amazighvrouw is befaamd om haar kleurrijke tapijten, dekens en kleding die van verschillende soorten wol geweven worden. De kleuren, patronen en symbolen die in de textiel verwerkt worden dienen als identiteitsexpressie. De vrouw speelt daarom in de Amazighcultuur een centrale rol in de identiteitsvorming en het behoud.

De meest gebruikte sieraden zijn kettingen, armbanden, hoofdversieringen en kledingsieraden.

De zilveren sieraden worden merendeels versierd met kralen, amber, schelpjes en zilveren munten. Sieraden hebben tevens een symbolische, maar ook mythische betekenis in de Amazighcultuur.

Vaak worden ze ook gebruikt als amuletten en talismannen om boze geesten en invloeden af te weren.

Sieraden spelen een grote rol in de identiteitsexpressie van de Imazighen, met name die van de vrouw.

Paul Bowles heeft getracht de traditionele Marokkaanse muziek, waaronder dat van de Berbers te bewaren voor het nageslacht.

Hij voorzag dat de toenemende arabisering van het platteland deze eeuwenoude muziek - en danscultuur zou vernietigen en reisde van juli tot december 1959 kriskras het land door en legde door middel van een bandrecorder de muziek vast.

Hij heeft zijn ervaringen beschreven in zijn boek ' een man moet niet teveel moslim zijn' en de opnames zijn inmiddels te beluisteren op de CD Music of Morocco: Recorded by Paul Bowles, 1959.

Middels muziek worden bepaalde ceremonieën begeleid.

Met name in de huwelijksceremonie spelen liederen een grote rol.

Deze liederen, ook wel izran genoemd, worden van vader op zoon en van moeder op dochter overgedragen.

Deze liederen bevatten de geschiedenis van de Imazighen en nemen daarom een belangrijke rol in. Tijdens een huwelijk worden de verschillende onderdelen begeleid door specifieke liederen.

In de Amazighcultuur nemen bruiloften een centrale positie in.




De meeste Berbers zijn soennitische moslims.

Vóór de islamitische veroveringen van de 7e eeuw waren veel Berbers christelijk, met een joodse minderheid.

De Berbers kenden ook andere godsdiensten en goden zoals:

  • Antaios (Änti in het Berbers): deze Imazighische god was volgens de legende de zoon van de landgodin Gaia en de zeegod Poseidon (de god van het water en de zee), en Tindjis was zijn vrouw. Änti was een reusachtig grote god van ongeveer 30 meter lang en was de beschermer van het land van de Berbers tegen vreemdelingen die van plan waren het land van de Berbers binnen te dringen. Volgens de legende was hij een onverslaanbare god. Hij kon zijn kracht steeds vernieuwen door naar het land terug te keren en zijn lichaam met zand te zalven. Hij bleef onverslaanbaar zolang niemand het geheim van zijn kracht wist te ontdekken. Volgens andere legendes heeft de Griekse god Herakles ten slotte het geheim ontdekt en hem verslagen. Sommige mythologen stellen dat dat gevecht in Noord-Afrika in de streek van Tanger is geweest. Een paar onderzoekers denken dat zijn graf in Mzoera vlak bij Ithnayn Sidi Alyamni was. Dit graf is indrukwekkend aangepast aan de enorme lengte van Âanti. Er zijn ook sporen gevonden bij de Griekse mythen die over het gevecht van Änti en Herakles vertellen.

  • Amon: deze god was een god voor zowel de Oude Egyptenaren als de Berbers. De Berbers die in hem geloofden werden Nasamon genoemd en Herodotus vertelde dat de Nasamon bepaalde rituelen uitoefenden om de toekomst te voorspellen. Ze bezochten de graven van hun voorouders en oefenden bepaalde rituelen uit en daarna moesten ze slapen, om de toekomst te verkennen in hun dromen. Amon werd symbolisch als ram weergegeven, als god van de vruchtbaarheid, kracht en het voortbestaan. Vroeger was het onomstreden, dat Amon een Egyptische god was. Nu begint men deze theorie in twijfel te trekken na de ontdekkingen van verschillende sporen die naar de god Amon als ram verwijzen in verschillende streken in Noord-Afrika en in de Sahara.[bron?]

  • Animisme: de Berbers geloofden in de geesten en hun kracht, daarom probeerden ze in contact met de bovennatuurlijke wereld te komen via de geesten van hun gestorven voorouders. Ook werd een eed afgelegd met verwijzing naar de eervol gestorven voorouders. Naast de verering van de natuurkrachten hebben de Berbers ook de graven van hun voorouders vereerd, zoals het graf van Massinissa en Juba II. Volgens Mustapha Ouachi is dit nog steeds levend in het onderbewuste van de huidige Berbers (en de gearabiseerden) in Marokko en dat verklaart het grote aantal van de heilige graven in Marokko.

  • Zonnecultus: volgens Herodotus en Ibn Khaldun waren er ook veel Berbers die de zon vereerden. Indrukwekkend is de hoeveelheid oude Imazighische graven die naar het oosten gericht zijn waar de zon opkomt. Dit stelde ook de Algerijnse archeologe M. Hashid vast.

De Berbers waren begaafd in de muziekkunst en poëzie.

Herodotus vertelt dat religieuze muziek allereerst bij de Libiërs (de Berbers) is verschenen.

Daarna hebben de Grieken het van hen overgenomen.

Het Urantia Boek meldt dat de Berbers, samen met de Basken, de laatste groepen zouden zijn die deel uitmaken van de oeroude blauwe mensen, die ooit in Europa overheersten.

Het kalifaat van de Almohaden , al-Moahhidoen, "de monotheïsten" of "de unitaristen") was een Berbersemoslimdynastie die vanuit het huidige Marokko in de 12e en 13e eeuw over de Maghreb en Spanje regeerde.

Zij werden opgevolgd door de Nasriden in Spanje, de Zianiden in Algerije, de Meriniden in Marokko en de Hafsiden in Tunesië en Libië.

Deze laatste twee zouden hen opvolgen als leidende staten van de westelijke Islam en zichzelf neerzetten als de rechtmatige opvolgers van het Almohadenrijk.

Dat zou vooral gelden voor de Hafsiden, die hun rijk zagen als een voortzetting van dat van de Almohaden. Sommige historici plaatsten het einde van het Almohadenrijk dan ook bij de val van de Hafsiden in de 16e eeuw.


De dynastie ontstond uit een islamitische beweging die was gesticht en geïnspireerd door Ibn Toemart (ca. 1078–1129), een Masmuda Berber uit de Anti-Atlas.

Deze formuleerde een doctrine die een zuivering van het islamitische geloof inhield, en verdedigde een strenge opvatting van de eenheid Gods.

Toen Ibn Toemart in Marokko tegen de heersende Almoraviden begon te prediken, moest hij vluchten; hij trok zich terug in het Atlasgebergte.

Daar stichtte hij een staat.

Hij riep zichzelf uit tot mahdi en zondeloos imam en verklaarde zich absoluut meester van zijn gemeente, zowel in wereldlijk als in godsdienstig opzicht (1121–1122).

Omdat de Almoraviden in zijn ogen waren afgeweken van het rechte pad van het geloof, verklaarde hij hen de heilige oorlog.

Hij behaalde echter weinig militaire successen en sneuvelde tijdens een mislukte aanval op Marrakesh.



Ibn Toemart werd opgevolgd door zijn belangrijkste volgeling, Abd al-Mu'min (gest. 1163), die de titels aannam van khalifatoe l-mahdi (= plaatsvervanger van de mahdi) en amir al-moe’minin (= bevelhebber van de gelovigen), welke laatste was voorbehouden aan de kalief.

In 1139 begon hij een zevenjarige veldtocht tegen de Almoraviden.

Na een lang beleg werd in 1147 de stad Marrakesh ingenomen, die de hoofdstad van de Almohaden werd en waar de laatste Almoravidenvorst, Isjak, de dood vond.

In twee veldtochten (1151–1152 en 1159) veroverde Abd al-Mu’min ook Ifrikija en zijn gezag strekte zich uit tot in Tripolitanië en Cyrenaica.

Zo bracht hij al de Berbers onder één heerschappij.

Ondertussen intervenieerde hij met succes in Spanje, waar de Andalusische emirs sinds de val van de Almoraviden een zelfstandige politiek voerden en de christenen gebieden veroverden.

Hij nam Sevilla (1147), Córdoba en Jaén (1148), Málaga (1153), Granada (1154) en Almería (1157) in.

Abd al-Mu’min ontpopte zich als een groot organisator en administrator, herstelde de orde, breidde de vloot uit, onderhield stabiele betrekkingen met Genua en stichtte in 1157 de stad Gibraltar.

Door zijn anti-joodse houding verlieten veel Joden het land, onder anderen de wijsgeer Maimonides, die de wijk nam naar Egypte; anderen vluchtten naar het christelijke Spanje, waar Toledo hun nieuwe centrum werd. Al-Mu'min bevorderde de bouwkunst en deed zich kennen als beschermer van wetenschap en kunsten.

Abd al-Mu’min werd opgevolgd door zijn zoon Abu Yaqub Yusuf (gest. 1184), die erin slaagde de rest van Moors Spanje te veroveren.

Deze werd opgevolgd door zijn zoon Abu Yusuf Yaqub al-Mansur (gest. 1199), die onder meer een overwinning behaalde op Alfons VIII van Castilië (Alarcos, 19 juli 1195).


Deze nederlaag bewoog de christenen ertoe zich te verenigen in de strijd tegen de islam.

In 1212 wisten de verenigde legers van Alfons VIII van Castilië, Peter II van Aragón en Sancho III van Navarra bij de Slag bij Las Navas de Tolosa (ten zuiden van de Sierra Morena) het leger van Mohammed III al-Nasir, de opvolger van Aboe Joesoef, te verslaan.

Van toen af daalde de macht van de Almohaden, ondanks de verovering van Mallorca, en zowel in Spanje als in Noord-Afrika viel hun rijk uiteen.

In 1269 vond de laatste Almohaden sultan, Aboe al-Oela Aboe Dabboes, de dood in de slag bij Duquela (Marokko), waarop de dynastie van de Meriniden zich in Marokko vestigde.

Met de politieke macht van de Almohaden ging ook hun godsdienstige beweging ten onder.


In hun rol als islamitische revolutionairs, vonden verschillende belangrijke veranderingen plaats in de Maghrebijnse samenleving.

In alle aspecten van de samenleving voerden zij veranderingen door: de munten werden geslagen in vierkante vorm, de oproep tot het gebed werd aangepast, het opnemen van de woeste Arabische Banu Hilal stammen in haar oosterse legers, het structureel gebruiken van de Berberse taal voor rituelen en schrijven, enz.

Het incorporeren van de Arabische stammen zou op lange termijn een vernietigend effect hebben op de Berberse gemeenschap.

Met hun komst en integratie zou de arabisering van de Maghreb van start gaan.

Onder de Almohaden zette de intellectuele bloei van hun voorgangers zich voort.

Tijdens hun bewind bloeide het soefisme en de filosofie op als nooit eerder en zou de grote denker Averroes actief zijn.

De Almohaden ontwikkelden een eigen architecturale stijl, die gekenmerkt wordt door een sobere en strakke vormgeving.

Zij staan vooral bekend om hun moskeeën en militaire versterkingen.

Naarmate hun bewind vorderde, brachten zij meer decoratie aan in hun bouwwerken.

Van de militaire bouwwerken uit de periode van de Almohaden zijn slechts enkele stadsbolwerken en ribats (versterkte derwisjkloosters) overgebleven.

In het zuiden van Spanje zijn er een groot aantal versterkingen te vinden, terwijl in Marokko vooral de stadsmuren en poorten van Marrakesh en Fez bekend zijn.

Van de zeer belangrijke religieuze bouwkunst getuigen in Marokko nog drie moskeeën, gebouwd in Tinmel, in Marrakesh (Koutoubia-moskee) en in Taza (alle drie uit de 12de eeuw).

De minaret van de Koutoubiamoskee is wereldberoemd, evenals de Hassantoren in Rabat en de Giralda in Sevilla, het enige overgebleven deel van de moskee die daar ca. 1171 werd gebouwd, maar plaats moest maken voor de kathedraal.

Opvallend aan deze drie torens is de versiering van de gevels met veellobbige, scherpe bogen, die elkaar overlappen en ruitvormig schijnen.

Ook in Algerije en Tunesië zijn een aantal moskeeën te vinden.

Andere bekende en typische Almohaden bouwwerken: de Alcazaba van Badajoz, de Alminar Mudéjar in Archez, de Arabische baden van Ronda, het Alcázar en de Torre del Oro in Sevilla en de Cuarto Real de Santo Domingo en het koninklijk paleis, Alhambra van Granada.


Het Alhambra - Rode Paleis) is een middeleeuws paleis en fort van de Moorse heersers van het Koninkrijk Granada in Andalusië (Zuid-Spanje).

Het bevindt zich op een heuvelachtig plateau aan de zuidoostelijke grens van de stad Granada.

Het uitgebreide complex werd na de verovering van het Koninkrijk Granada in 1492 door de Reyes Católicos als een zeer belangrijke buit gezien.

Hun kleinzoon Karel V wilde als vergelding van het Beleg van Wenen Granada met het Alhambra de hoofdstad van het Habsburgse Rijk maken en liet daarvoor midden in het Alhambra beginnen met de aanleg van een paleis, waarvoor een deel van het Alhambra werd afgebroken.

Zijn vrouw droeg zorg voor het feit dat dat wat nu rest bestaan bleef.

Vanwege de fijn uitgevoerde islamitische kunst en de zeer grote waarde van de kunstschatten, is het een populaire trekpleister voor kunststudenten in Europa.

Binnenin zijn er mooie decoraties die toegeschreven worden aan Yusuf I.

Veel kunstschatten van het Alhambra zijn gerestaureerd en zo een goed voorbeeld van Moorse kunst op het Europese vasteland.

Wie het Alhambra wil bezoeken, moet vooral rekening houden met de quota die de UNESCO heeft gesteld qua bezoekersaantallen: Per dag mag maar een beperkt aantal bezoekers het Alhambra binnengaan, dus wie op goed geluk een bezoek wil brengen, loopt een groot risico niet toegelaten te worden, en vooraf boeken is verstandig.

Evengoed valt er rondom het Alhambra ook veel te zien, want de natuur en omgeving en het bouwwerk aan de buitenkant zijn op zich al de moeite van het bezoek waard, met uitzicht op de Sierra Nevada en de vlakte van Córdoba.

In de tuinen van het Alhambra staat de Parador van Granada.

Verder vindt men er het Generalife.



Bezienswaardigheden binnen het Alhambra • Het Mexuar. Het is het oudste gedeelte van het Alhambra.

Hier ontvingen de koningen van het Koninkrijk Granada hun ondergeschikten, en werden over de zakelijke en gerechtelijke aangelegenheden beslist. • Palacio de Comares. Het is het paleis van de sultan, en is gebouwd rond het Patio de los Arrayanes • Palacio de los Leones (of de Leeuwenhof).

De bouw hiervan werd begonnen in 1377 onder Mohammed V.

In het midden ligt de Patio met in het midden een indrukwekkende marmeren fontein die door twaalf leeuwen gedragen wordt.

De patio wordt omgeven door de 124 zuilen van het paleis.

• De verschillende Salas: o Sala de los Abencerrajes o Sala de los Reyes o Sala de los Ajimeces o Sala de las dos Hermanas • In de Mirador de Daraxa verbleef de harem van de sultan. • Los baños • Het Partal met de vijver • Het Paleis van Karel V. De bouw hiervan begon in 1527, als vergelding op het Beleg van Wenen door de moslims. Het is een immens vierkant Renaissance-paleis met in het midden een grote cirkelvormige binnenplaats. • De Puerta del Vino (de wijnpoort), waarin een plaquette zit over Claude Debussy die een stuk schreef met deze titel.

• De verschillende torens : o Torre de Mohammed o Torre de Machuca o Torre de Comares o Torre de las Damas (toren van de Hofdames) o Torre de Mihrab o Torre del Cadí o Torre de los Picos o Toren del Cabo de la Carrera o Toren van Juan de Arce o Toren van Baltazar de la Cruz o Torre de los Siete Suelos (toren van de Zeven Vloeren) o Toren der Hoofden o Toren van Perelada


Het paleis de Generalife (Arabisch: Jannat al-'Arif - Tuin van de architect) was het zomerpaleis en landhuis van de Nasrid sultans van Granada. Het paleis en de tuinen werden gebouwd tijdens de regering van Mohammed III (1302-1309) en kort erna opnieuw gedecoreerd door Ismail I, Sultan van Granada (1313-1324).

Het complex bestaat uit de Patio de la Acequia (Hof van het waterkanaal), dat een lange vijver heeft omzoomd door bloembedden, fonteinen, colonnades en paviljoenen, en de Jardín de la Sultana (Tuin van de Sultan).

De eerste wordt geacht de stijl van de middeleeuwse tuin in Al-Andalus het beste te bewaren.

Oorspronkelijk was het paleis verbonden met het Alhambra door een overdekte gang over het ravijn dat hen nu scheidt.



De Generalife is een van de oudste bestaande Moorse tuinen.

De aanleg van de tegenwoordige tuinen werd begonnen in 1931 en in 1951 voltooid door Francisco Prieto Moreno.

De paden zijn in traditionele Granadese stijl ingelegd met kiezelmozaïek: witte uit de Darro en zwarte uit de Genil. Het Albaicín is de oude Arabische wijk van de Spaanse stad Granada.

De wijk ligt op een heuvel rechtover het Alhambra.

Vroeger waren er een dertigtal moskeeën aanwezig, die de Moorse overheersing benadrukten.

Later werden op de meeste van deze plaatsen kerken gebouwd (Iglesia de San Cristobal, Iglesia del Salvador).

Het Albaicín bestaat uit een doolhof van vele typische smalle straatjes en pleintjes en witgekalkte huizen.

Ook typisch zijn de vele waterreservoirs aljibes die in deze wijk aanwezig zijn, en waar water kan getapt worden. De aljibe de San Nicolas (63m3), de aljibe del Rey (300m3), aljibe Plaza del San Salvador (19m3) zijn voorbeelden van deze typisch Spaanse waterputten.

In dat gedeelte van Granada is ook het Archeologisch Museum gelegen.

Ook is er nog één enkel paleis overgebleven, namelijk het Palacio de Daralhorra.

Nochtans bevatte deze wijk vroeger vele paleizen.

Ook de Moorse baden El Bañuelo zijn een belangrijk attractie. Granada is een stad in Andalusië, in het zuidoosten van Spanje, en is de hoofdstad van de provincie Granada. De stad heeft een inwonertal van 236.982 en inclusief omliggende kernen wonen er ongeveer 472.638 mensen. Het is daarmee de vierde stad van Andalusië, na Sevilla, Málaga en Córdoba, en de 17e stad van Spanje. Granada ligt op 738 meter hoogte boven zeeniveau, aan de voet van het gebergte Sierra Nevada.

Eeuwen geleden was het de hoofdstad van het toenmalige Rijk van Granada en het Moorse Al-Andalus.

In de stad bevindt zich één van de beroemdste monumenten van Spanje, het Alhambra, een gigantisch historisch paleis vol met overblijfselen van zowel de Moorse als Katholieke cultuur.

Verder staat Granada bekend om haar prestigieuze universiteit: Universidad de Granada, en een bijbehorend nachtleven.

Het is één van de belangrijkste Spaanse studentensteden, samen met Salamanca, Burgos en Santiago de Compostella.

Sinds 2003 is José Torres Hurtado van de Partido Popular de burgemeester van de stad. Het gebied waar nu Granada ligt werd al in de 8e eeuw v.Chr. bewoond door Iberische volkeren, en heette toen “Ilturir”.

Deze naam sloeg niet op één concrete nederzetting, maar op de gehele omgeving.

Het gebied werd later onder meer bewoond of ‘gebruikt’ door de Feniciërs, Tartessos, Grieken en Carthagenen.

Er bestaan sporen van een verdedigingsmuur uit de 6e eeuw v.Chr., de stad droeg toen de naam “Lliberri”.

In het jaar 193 v.Chr. werd “Lliberri” echter veroverd door de Romeinen, die haar de naam “Lliberis” gaven. Veel betekenis had de plaats destijds nog niet. Tot en met het jaar 711 hoorde Granada bij het rijk van de Visigothen.

In dat jaar werd de stad aangevallen door de Moren, en in het jaar 713 werd het compleet veroverd door hun koning, “Abdelaziz” en kreeg het de Arabische naam “Elvira”.

In het jaar 740 ontstonden er opstanden van de Afrikaanse Berbers, die later werden onderdrukt door het Moorse leger.

De Moorse bevolking in Granada concentreerde zich vanaf 756 met name rondom de wijk Albaicín en het Alhambra.

De stad was zeer belangrijk in het Arabische Al-Andalus, en maakte deel uit van het Kalifaat van Cordoba , onder de twee namen “Madina Ilbira” en “Elvira”.

In de 11e eeuw werd de stad ‘verplaatst’ van het toenmalige Medina Elvira naar Medina Granata, waar ook de huidige naam “Granada” van afstamt.

Na deze stadsverhuizing begon een periode van vele oorlogen om de macht over Al-Andalus.

In 1013 werd het Rijk van Granada opgericht door Zawi ben Ziri, een koning van de Afrikaanse Ziri-dynastie, maar de machtsstrijd ging echter nog door in Córdoba.

Het Rijk van Granada was in 1035 al één van de zogenaamde Taifarijken, dat voornamelijk werd geregeerd door de Berbers.

Daarna begonnen de aanvallen van de Almoraviden en de Almohaden en daarmee vele gevechten waaronder de Slag bij Las Navas de Tolosa.

Desondanks bleef de stad zich ontwikkelen, en in 1232 werd de macht overgenomen door Alhamar, die opnieuw een koninkrijk van Granada maakte.

Maar liefst twintig verschillende sultans werden koning van dit rijk. De val van het Moorse Rijk in 1492 was één van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Granada.



Het maakte een einde aan 800 jaar Arabische heerschappij op het Iberisch Schiereiland.

De Moslims en Joden werden door het katholieke koningspaar (Ferdinand II van Aragon en Isabella van Castilië) gedwongen tot bekering, en werden zo niet uit het land verbannen.

Diegenen die de zogenaamde Spaanse Inquisitie overleefden, vluchtten naar Noord-Afrika.

Ook de Arabische taal verloor haar rol in Granada, en werd vervangen door het Spaans; de moskeeën werden veranderd in katholieke kerken. Ondanks de vele gevechten groeide Granada door, en het was in de 15e eeuw één van de rijkste steden van Europa, met een inwonertal van 50.000.

Tijdens de regering van Sultan Alhamar in tijd van de Moren, was het Alhambra gebouwd.

Het huidige Alhambra werd echter pas geconstrueerd in de 17e eeuw, en functioneerde als het nieuwe regeringspaleis voor de stad.

In het district Albaicín woonden de ambachten en de adel, in dat district had men onder andere al een universiteit, fabrieken en douanes.

De Joodse bevolking leefde in deze tijd in de wijk El Realejo.

Na de val van het Moorse Rijk groeide het nieuwe en verenigde Spanje al gauw uit tot één van de machtigste landen ter wereld, door de kolonisatie van de Nieuwe Wereld onder leiding van Christoffel Columbus.

In Granada bevindt zich het Alhambra, een Andalusisch paleis dat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat.

Hetzelfde geldt voor het Albaicín en de Generalife.

De kathedraal van Granada met de grafkapel van het katholieke koningspaar (Ferdinand II van Aragon en Isabella van Castilië) behoort tot de grootste kerkgebouwen in Spanje.

De culturele rijkdom van de stad, met invloeden van de Moren, Joden en Katholieken maakt Granada één van de belangrijkse culturele centra van Spanje.

De “Universidad de Granada”, opgericht in 1531, is één van de meest prestigieuze van het land, en heeft onder andere gezorgd voor het imago van Granada als wilde nachtlevenstad.

In 2003 studeerden ongeveer 60.000 studenten aan de universiteit.

De beschermheilige van de stad is San Cecilio, en de bijbehorende feestdag valt elk jaar op 1 februari.

De Albacaïn wijk en de Sacromonte zijn bekend om de (zigeuner)flamenco: veel groten uit deze wereld kwamen hier vandaan of begonnen hier hun carrière.

José Fernández Torres, Jose Reyes en Paco Toronjo bijvoorbeeld.

Volgens de oudste bronnen verschenen, waarschijnlijk via Egypte en Noord-Afrika, in 1447 de eerste gitanos (aanvankelijk egyptanos genoemd) zigeuners in Spanje.

In 1514 bereikten andere groepen zigeuners, de cingaros via de Noord-Europese route, Barcelona.

Zij werden ook wel flamencos genoemd.

In de paar honderd jaar erna zouden er nog meer in Spanje arriveren.

Dit volk – eigenlijk twee volkeren met dezelfde voorouders – had een uitgebreide traditie van muziek en dans, waarom ze al ver voor hun vertrek uit India bekend waren.

Hun manier van dansen, in het bijzonder de arm- en handbewegingen, maar ook het voetenwerk is kenmerkend voor de Indiase kathak (dans) uit Noord-India.

Opvallend is het verschil in gevoel van waarden: gitanos zagen voeten en benen als uiterst erotiserend. Hierdoor "vergaten" de vrouwen in hun dansen de voeten en werd sterk nadruk gelegd op prachtige heup-, torso-, arm- (braceo) en hand- (muñecas / rosas ) bewegingen, waarbij het gewoon was dat de vrouwen hun borsten vrijelijk lieten zien.

Dit laatste werd door de Spanjaarden, die sterk beïnvloed waren door de puriteinse Moorse mores en de christelijke moraal, met afkeuring bezien.

Flamenco verschilt van de kathak vooral in het feit dat flamenco niet verhalend is; Indiase dansen zijn veelal een soort toneelstukjes.



In de ontwikkeling van de flamenco is de geschiedenis van het Iberisch Schiereiland een belangrijke factor. Flamenco werd door de eeuwen heen gevormd uit een diep inwerkend samenspel van Iberische, Fenicische, Keltische, Gotische, Byzantijnse, Islamitische (Moorse), Sefardische, katholiek christelijke en (sinds 1415) zigeunerculturen (gitano betekent zigeuner in het Spaans) die in Andalusië bestonden vóór, tijdens en na de Reconquista, de herovering van Spanje (door christenen) op de Moren (geïslamiseerde Noord-Afrikaanse (Berber)volken, vooral uit het huidige Marokko en Tunesië).

In dit complexe geheel van elkaar beïnvloedende culturen bleek de autochtoon (Andalusisch-)Spaanse cultuur een belangrijke organisatorische en bindende factor.

Volgens de oudste bronnen verschenen, waarschijnlijk via Egypte en Noord-Afrika, in 1447 de eerste gitanos (aanvankelijk egyptanos genoemd) zigeuners in Spanje.

In 1514 bereikten andere groepen zigeuners, de cingaros via de Noord-Europese route, Barcelona. Zij werden ook wel flamencos genoemd.

In de paar honderd jaar erna zouden er nog meer in Spanje arriveren.

Dit volk – eigenlijk twee volkeren met dezelfde voorouders – had een uitgebreide traditie van muziek en dans, waarom ze al ver voor hun vertrek uit India bekend waren.

Hun manier van dansen, in het bijzonder de arm- en handbewegingen, maar ook het voetenwerk is kenmerkend voor de Indiase kathak (dans) uit Noord-India.

Opvallend is het verschil in gevoel van waarden: gitanos zagen voeten en benen als uiterst erotiserend. Hierdoor "vergaten" de vrouwen in hun dansen de voeten en werd sterk nadruk gelegd op prachtige heup-, torso-, arm- (braceo) en hand- (muñecas / rosas ) bewegingen, waarbij het gewoon was dat de vrouwen hun borsten vrijelijk lieten zien.

Dit laatste werd door de Spanjaarden, die sterk beïnvloed waren door de puriteinse Moorse mores en de christelijke moraal, met afkeuring bezien.

Flamenco verschilt van de kathak vooral in het feit dat flamenco niet verhalend is; Indiase dansen zijn veelal een soort toneelstukjes.


Volgens een wijdverbreid misverstand is flamenco een pure zigeuneraangelegenheid.

De flamenco draagt de sporen van lokale culturele gemeenschappen, maar heeft daarentegen ook invloeden ondergaan van de algemene Spaanse cultuur.

Pas rond het begin van de 19e eeuw had de nieuwe stroming zich zodanig ontwikkeld dat er van een nieuwe cultuurvorm sprake was.

Zigeuners hebben die stroming opgepakt en aangepast.

Deels werd dit opgenomen door de niet-gitanos (payos).

Toch is er nog steeds een verschil tussen gitanoflamenco en 'Spaanse' flamenco; gitanoflamenco is wat vrolijker en minder intellectueel (bulerías, alegrías) en Spaanse flamenco is wat 'cerebraler' en meer ingetogen (seguiriyas, soleares).

In Zuid-Spanje (Andalusië, Huelva, Extremadura en Murcia) is flamenco feitelijk een 'dagelijkse' aangelegenheid.

Ten tijde van de dictatuur (1939-1975) van generaal Franco wás er ook weinig ruimte voor andere muziek in Spanje.

Dit deels doordat de generalísimo Spanje hermetisch van de rest van de wereld afsloot, deels omdat de burgerbevolking – mede door de isolatie – van Spanje aanvankelijk uitermate arm was.

Maar ook al ver voor de Burgeroorlog was het gros der Spanjaarden zeer arm (eigenlijk al ingezet met het verdrijven van de Moren in 1492).

Hierdoor was flamenco de afgelopen 100 tot 150 jaar de enige uitlaatklep voor nagenoeg elke inwoner van (Zuid-)Spanje.

Sommigen gingen – en gaan – daarin zover, dat de flamenco tot een levensstijl wordt.

Deels is deze ook opgelegd uit armoede.

Zij vormen daarbij de strijd tegen allerlei commerciële poespas: alleen de levensstijl van de flamenco geldt en zo wordt de flamencomuziek beleefd en doorleefd.

Een aantal onder hen claimde (en claimt) een 'verfijnde' smaak in combinatie met een grote kennis van zaken en noemt zichzelf aficionados.

Ook zigeuners hebben altijd bezit van (veel) aardse goederen 'veracht': derhalve voegen de twee flamenco stromingen op dit 'bezit' aspect zich naadloos.



Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page