top of page

80 jarige oorlog


Beleg van Leiden (1573-1574)

Het beleg en ontzet van Leiden speelden zich af tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Aanvankelijk bleef het stadsbestuur trouw aan de landsheer, koning Filips II van Spanje.

Deze benoemde in 1567 de hertog van Alva tot landvoogd over de Nederlanden.

Alva nam diverse maatregelen tegen de godsdienstvrijheid en stelde onder andere de Raad van Beroerten in.

Hierna koos de stad in juni 1572 de kant van prins Willem van Oranje.

In een poging de stad weer onder Spaans gezag te krijgen, sloeg Alva eind oktober 1573 het beleg rond Leiden op met het doel de bevolking uit te hongeren en de stad op die manier tot overgave te dwingen.

Kort hiervoor, op 8 oktober was Alkmaar ontzet.

Het stadsbestuur was echter lang van tevoren op de hoogte gebracht van het ophanden zijnde beleg en sloeg grote voorraden levensmiddelen in om het beleg te kunnen doorstaan.

Eind maart 1574 onderbrak de inmiddels nieuw benoemde landvoogd Requesens het beleg voor de Slag op de Mookerheide (14 april 1574) en ondanks herhaalde waarschuwingen van de Prins van Oranje dat het beleg eventueel zou kunnen worden hervat, besloot het stadsbestuur geen extra maatregelen te treffen.

Nieuwe troepen werden niet in dienst genomen, waardoor alleen de stadsschutterij en een legertje vrijwilligers voor een nieuwe verdediging konden zorgen.

Ook werden de Spaanse verschansingen rondom de stad niet neergehaald en verzuimde men grootschalig levensmiddelen in te slaan, naar verluidt in afwachting van lagere voedselprijzen.

Dit was een grote vergissing, want in de nacht van 25 op 26 mei 1574 keerde een Spaans leger onder leiding van Francisco de Valdez naar de stad terug om het beleg te hervatten.

Voor het tweede beleg liet Valdez zijn manschappen de oude, intact gebleven, stellingen innemen en nieuwe verschansingen bouwen.

De ingesloten bevolking was verdeeld.

Een groot deel van de prinsgezindheid die er heerste was ingegeven door vooruitzichten op economische welvaart.

Doordat de Spanjaarden een uithongeringstactiek toepasten, keerde het tij.

Veel burgers zouden best door de nieuwe machthebber overheerst willen worden, als dat betekende dat ze weer te eten zouden hebben.

Tijdens het tweede beleg zijn 6000 van de 18.000 inwoners omgekomen van de honger en de pest.

Een harde kern in het stadsbestuur, bestaande uit burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werff, stadssecretaris Jan van Hout, de neven Jan en Jacob van der Does en Diederik van Bronckhorst, commissaris van de prins te Leiden, was echter dusdanig prinsgezind dat deze aan overgave niet wilde denken.

Ze gaven burgers die de honger echt niet meer konden verdragen toestemming om de stad te verlaten, maar de bezetter stond geen enkele uittocht toe.

Om de bevolking moed te geven zou Van der Werff zelfs zijn eigen lichaam aangeboden hebben om de bevolking te eten te geven.

Hierbij zou hij de woorden hebben gesproken:

"Dus, zo gij met mijn dood beholpen zijt, laat hand aan dit lichaam; snijdt het aan stukken, en deelt ze om, zo wijd als 't trekken mag".

De levensomstandigheden verslechterden echter zo erg dat zelfs het stadsbestuur overwoog zich over te geven, totdat de watergeuzen in september 1574 de dijken bij Rotterdam en Capelle aan den IJssel (Schielands Hoge Zeedijk) doorstaken, om het polderland te laten overstromen.

Het slagen van dit plan was echter afhankelijk van een gunstige wind, die het water naar Leiden zou opstuwen.

Dat het stadsbestuur zich niet overgaf was te danken aan het feit dat zij op de hoogte waren van de ophanden zijnde ontzetting.

Willem Cornelisz. Speelman (ca. 1542—1616), luitspeler en organist in de plaatselijke Pieterskerk (later werd hem het recht toegekend om zich ‘Van Duijvenbode’ te noemen), bood daarom het stadsbestuur zijn duiven aan, zodat het stadsbestuur een briefwisseling kon blijven voeren met de Prins van Oranje in Delft.

Op 28 september 1574 ontving men de eerste brief, verzonden door geuzenleider Louis de Boisot.

De volgende dag ontving men wederom een brief waarin de ophanden zijnde actie werd vermeld.

Op 17 september 1574 vond de zogenaamde Slag bij Zoetermeer plaats.

De Spaanse troepen onder leiding van Valdez waren niet in staat om de dijk in de Voorweg bij Zoetermeer te verdedigen.

Op advies van onder andere de Zoetermeerse scheepstimmerman Wolfert Adriaenszoon koos het Geuzenleger onder leiding van Lodewijk van Boisot en De La Garde een route richting Leiden.

Magdalena Moons werd heldin van Leidens ontzet doordat zij Francisco de Valdez zou hebben overgehaald de bestorming uit te stellen; dit is echter waarschijnlijk een legende.

Een noordwesterstorm had aanvankelijk het water uit de Noordzee via de monding van de Maas door de geslagen bressen in de dijk doen stromen.

Daarna keerde de wind, die stormkracht had bereikt, in de nacht van 2 op 3 oktober 1574 naar het zuiden en stroomde het water naar Leiden.

Het water kwam zo hoog dat de Spaanse troepen vluchtten.

Volgens de overlevering was het de kleine weesjongen Cornelis Joppenszoon die in het verlaten legerkamp Schans Lammen (nabij de huidige Lammebrug, aan de Cronesteynzijde) een ketel met hutspot vond en de burgers berichtte dat de stad was bevrijd.

In een andere versie van het verhaal ging het helemaal niet om Joppenszoon, maar om ene Ghijsbrecht Corneliszoon Schaeck.

De Leidse historicus Johannes le Francq van Berkhey (1769-1811) beweerde dat één van zijn eigen voorouders de jongen van de hutspot zou zijn geweest.

In de vroege ochtend voeren de geuzen over de Vliet de stad binnen met aan boord haring en wittebrood.

Als dank voor het heldhaftige verzet dat de stad tijdens het beleg bood, stichtten de Staten van Holland en Zeeland op 8 februari 1575 de Universiteit Leiden, fictief uit naam van Filips II.

De hoogheemraadschappen Rijnland, Hoogheemraadschap van Delfland en Schieland waren allerminst te spreken over de gevoerde tactiek van inundaties en schreven in september 1574 een protestbetoog waarin zij zich beklaagden over de slechte staat waarin het land zich bevond.

Beleg van Haarlem (1572-1573)

Het Beleg van Haarlem begon 3 december 1572 met een brief van stadhouder Bossu en Fadrique Álvarez de Toledo (beter bekend als Don Frederik), zoon van de gevreesde hertog van Alva, aan de bevolking van Haarlem met het verzoek zich over te geven.

Op de weigering volgde een ruim zeven maanden durende belegering die eindigde op 12 juli 1573 toen de stad zich overgaf, waarna enkele duizenden soldaten en burgers werden geëxecuteerd.

Het beleg geldt als een van de meest beruchte gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog.

Rond 10 december begonnen de gevechten tussen de Spaanse troepen en een in de stad gelegerd garnizoen van 3000 prinsgezinde soldaten, onder leiding van kapitein Wigbolt Ripperda.

Een week later begonnen de Spanjaarden de muren aan de noordkant te beschieten en op 19 december bestormden ze de stadsmuur.

Tijdens het beleg van Haarlem werden volgens een ooggetuige 10.402 kanonskogels afgevuurd.

De bestorming mislukte, waarna het beleg begon.

De winter van 1572 was streng, wat het gemakkelijk maakte om vanaf het Haarlemmermeer over het ijs de stad via ondergelopen weilanden te bevoorraden.

Bij het aanbreken van de lente werd de situatie slechter. B

ovendien bedreigden schepen uit het aan de Spaanse heersers trouw gebleven Amsterdam na het doorsteken van een dijk de stad vanaf het water.

Een poging van de watergeuzen om Haarlem te ontzetten mislukte: tijdens de Slag op het Haarlemmermeer bleek de Spaanse vloot te sterk voor de geuzen onder leiding van admiraal Marinus Brandt.

Een legendarische figuur uit de tijd van het beleg is Kenau Simonsdochter Hasselaer, die volgens ooggetuigenverslagen niet alleen met haar houthandel de bouw van een galei mogelijk maakte, maar zelf meevocht tegen de Spanjaarden.

Executies door de Spanjaarden na de val van Haarlem

Met de vangst van een Haarlemse deserteur, vernam Don Fadrique het nieuws van de schaarste en hongersnood in de stad.

Op 8 juli, na een mislukte poging om de ongeveer 5000 mensen in de stad van voedsel te voorzien, zag de stad zich genoodzaakt te capituleren.

Tegen betaling van 240.000 gulden voorkwam zij plunderingen en het doden van haar inwoners.

Na de overgave werden ca. 2000 soldaten en aanhangers van Oranje, die de stad hadden verdedigd, vermoord.

Nadat de beulen hun hakbijlen niet meer konden optillen, werden de gevangenen ruggelings aan elkaar gebonden en in het Spaarne verdronken.

De wreedheid en barbarij van beide partijen blijkt uit acties zoals een afgehakt hoofd naar de verdedigers te gooien, waarop de verdedigers weer reageerden door elf gevangenen (die trouw aan de Spaanse kroon hadden gezworen), naar de aanvallers terug te gooien met de opmerking: Haarlem betaalt Alva niet om de oorlog te betalen.

Kenau Simonsdochter Hasselaer (1526-1588/1589) was een scheepsbouwer en houthandelaar die bekend is geworden door de legende over haar verzet bij de verdediging van Haarlem tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Hoewel Kenau bekend geworden is onder de naam Kenau Simons Hasselaer, gebruikte zij die naam zelf niet.

In authentieke stukken komt zij slechts voor als Kenau Simonsdochter.

De naam Hasselaer komt van moederszijde, haar moeder was Guerte Coenen, dochter van Coen Hendricksz Hasselaer.

De vader van Kenau was Simon Gerritsz, brouwer te Haarlem aan het Donkere Spaarne. Hoewel in sommige publicaties wordt vermeld dat Kenau's vader burgemeester van Haarlem was, is dit onjuist; hij komt als zodanig niet in de Haarlemse archieven voor.

Haar zwager was Hadrianus Junius, de lijfarts van Willem van Oranje.

Tijdens het Beleg van Haarlem leverde ze scheepshout voor schepen die via het Haarlemmermeer in verbinding stonden met de Prins.

Haar neef Pieter Hasselaer diende als bode van de prins.

Tijdens het beleg van Haarlem hielpen alle inwoners van de stad (mannen, vrouwen en kinderen) mee aan de reparaties aan de stadswallen die door Spaans kanonvuur waren beschadigd, aldus de ooggetuigenverslagen van tijdgenoten.

Een in het Latijn geschreven ooggetuigenverslag uit Delft maakte in het bijzonder melding van een zekere Kenau die uitblonk in haar inzet om aarde naar de stadswallen te dragen om deze te repareren.

Het anonieme Delftse verslag beschreef daarnaast dat de bevolking van Haarlem vanaf de wallen met brandend stro en kokende pek (zogenaamde teerkransen) de Spaanse belegeraars bevochten.

Na verloop van tijd doken verhalen op dat het Kenau was geweest die met teerkransen tegen de Spanjaarden had gevochten.

Na afloop van het verloren beleg mocht een groot deel van de Haarlemse bevolking onder betaling aan de Spanjaarden de stad verlaten.

Kenau verliet Haarlem om haar handel voort te zetten.

Zo sloot zij een contract met de Delftse bierbrouwer David Jansz, waarna zij in september 1574 een lucratieve positie wist te bekleden in de stad Arnemuiden.

In 1577 was zij volgens documenten inmiddels inwoner van Leiden.

Hierna keerde zij terug naar Haarlem, waar zij in 1579 weer in documenten opduikt, zonder vermelding van enige heroïsche status.

Tijdens haar leven had ze al een slechte bijnaam onder de Haarlemmers.

Dit kwam vooral door haar moeilijke karakter.

Uit verschillende rechterlijke bronnen is op te maken dat ze voortdurend procedeerde.

Bijna twintig jaar na haar dood werd ze zelfs nog uitgemaakt voor een tovenares.

Ze procedeerde in 1585 ook tegen de stad Haarlem, die nooit betaald had voor het hout dat zij had geleverd.

Pas na haar dood werd het geld aan haar erfgenamen uitbetaald.

Haar naam werd uiteindelijk gebruikt als scheldwoord voor manwijven.

Soms wordt met 'Kenau' echter ook een moedige, doortastende en zelfstandige vrouw bedoeld.

Het einde van Kenau is een mysterie: tijdens een zeereis naar Noorwegen waar zij hout zou inkopen, werd zij volgens haar dochters vermoord door zeerovers.

Haar dochters spanden daarop een proces aan tegen de eigenaar van het schip waarop zij meevoer.

Anderen beweerden dat Kenau zou zijn gevlucht vanwege financiële problemen.

Reeds aan het einde van de zestiende eeuw ontstonden verhalen over Kenau als een uitzonderlijk moedige vrouw tijdens het beleg van Haarlem.

Haar rol tijdens de reparaties van de verdedigingswerken is in de loop der tijd steeds verder opgeblazen, totdat zij eind negentiende eeuw zelfs geacht werd een leger van 300 vrouwen te hebben aangevoerd in de strijd tegen de Spanjaarden.

Latere Nederlandse schrijvers hebben deze (fictieve) versie van Kenau als inspiratie voor hun boeken gebruikt.

De Nederlandse schrijver P.C. Hooft was een van de eersten die onderzocht wat de rol van Kenau tijdens het beleg was geweest.

Volgens sommige ooggetuigenverslagen van Duitse huursoldaten vocht Kenau actief mee tegen de Spanjaarden.

Zo zou ze aan het hoofd hebben gestaan van 300 vrouwen die met kokend water, brandend stro en gesmolten pek vanaf de stadsmuren de vijand van zich afhielden. Hooft schijnt soortgelijke verhalen hierover gebaseerd te hebben op gesprekken met haar neef, Pieter Dirksz. Hasselaer.

Volgens Hooft was ze niet bang om met spies, geweer en degen tegen de vijand te strijden. De vrouwen vochten volgens hem actief mee omdat ze wisten hoe de Spanjaarden waren omgegaan met de vrouwen in andere veroverde steden.

Een andere tijdgenoot, Emanuel van Meteren, schreef het volgende:

Die van binnen Haarlem hadden ooc een cloecke vrouwe ende eerbaer weduwe, omtrent XLVI jaren out, Kennau genoemt, die dander vrouwen in allen noot aenvoerde ende met eenighe andere veel manlycke daden boven vrouwen aert bedreef op ten vijant, met spiessen, bussen ende sweert, als een man haer behelpende in vrouwelycke habijt.

— Emanuel van Meteren

Door dergelijke beschrijvingen is de mythe om haar persoon ontstaan.

Volgens de meeste historici is echter niet vast te stellen dat ze daadwerkelijk meevocht.

In een in 1586 geschreven verzoekschrift aan de burgemeesters, schepenen en vroedschappen van Haarlem zinspeelde Kenau hier zelf niet op, hoewel ze wel aangaf dat ze als een goede patriot had meegeholpen aan de verdediging van de stad.

De Haarlemse historicus Cornelius Ekama was in 1872 een van de eersten die kritisch naar de toen bestaande legende van Kenau onderzoek deed.

Ekama wees erop dat de Spanjaarden na het beleg een lijst van oorlogscriminelen hadden opgesteld, waarop enkel mannelijke Haarlemmers stonden genoteerd en geen melding van enig vrouwelijk verzet.

Op de lijst stond bovendien wel de naam van de 18-jarige Pieter Dirksz Hasselaer, de neef van Kenau, vermeld.

Ekama wees ook op het feit dat er van de veronderstelde 300 vrouwen die tegen de Spanjaarden vochten in de Kenau-legende, alleen het verhaal van Kenau zou zijn overgeleverd en over de overige 300 vrouwen helemaal niets bekend is.

Contemporaine gravures en verslagen van belegeringen elders in Nederland wijzen erop dat er tijdens het beleg van Haarlem enkel mannelijke Haarlemmers tegen de Spanjaarden vochten.

Berichten over de terechtstelling van inwoners van Haarlem na het beleg berichten alleen over mannelijke slachtoffers.

Afgaand op het gebrek aan bewijs voor een status van heldin voor Kenau in Haarlem tijdens haar leven, alsmede het geringe bewijs voor een leger van vrouwen tijdens het beleg, wordt het verhaal van Kenau door historici doorgaans als mythe gezien.

Chronologie

  • 1554 Huwelijk met de scheepsbouwer Nanning Gerbrantszoon Borst

  • 1562 Weduwe, beheerde sindsdien de scheepswerf

  • 1568 Haar broer voor Raad van Beroerten gedaagd (veroordeeld tot verbanning met confiscatie van zijn bezittingen)

  • 1572-1573 Hielp actief bij de verdediging van Haarlem, in 1573 vluchtte ze uit Haarlem voor de Spanjaarden

  • 1574-1576 Had verschillende juridische kwesties in Arnemuiden

  • 1574 Door de Staten van Holland benoemd tot beëdigd waagmeester en collecteur van de impost op turf van Arnemuiden

  • 1577 Na de 'satisfactie van Haarlem' keerde ze naar deze stad terug.

  • 1578 Werd opnieuw scheepsbouwer te Haarlem

  • 1588/1589 Volgens haar dochters vermoord door piraten tijdens een handelsreis naar Noorwegen

Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel (beter bekend als Alva) (Piedrahíta in Ávila, 29 oktober 1507 – Tomar, 11 december 1582), derde hertog van Alba, was een Spaanse generaal en landvoogd van de Nederlanden aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog.

Zijn bewind leidde tot een verheviging van de opstand in de Habsburgse Nederlanden en uiteindelijk tot het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In de Nederlanden was hij bijgenaamd de IJzeren Hertog en in Spanje de Grote Hertog.

Uitgelichte berichten
Recente berichten
Archief
Zoeken op tags
Volg ons
  • Facebook Basic Square
  • Twitter Basic Square
  • Google+ Basic Square
bottom of page