top of page
Zoeken

Maria Magdalena Festival

  • Foto van schrijver: rds online group
    rds online group
  • 28 nov
  • 35 minuten om te lezen

In de voetsporen van Maria Magdalena

VEZELAY - REIMS - PARIJS

Katharengebied - Zuid-Frankrijk

geschreven door Ton van der Kroon

Deel 1 Vezelay augustus 1998

Ik was met mijn vrouw en dochtertje op vakantie in midden Frankrijk en ik was het schoolvoorbeeld van een gestreste vader op vakantie die te lang heeft doorgewerkt: snel geïrriteerd, rusteloos en ongenietbaar voor anderen en waarschijnlijk nog het meest voor mezelf.

Op een warme dag maakten we een uitje naar Vezelay.

Er scheen daar een mooie, oude kerk te staan.

Ik kon maar nauwelijks genieten van het tochtje, maar het vooruitzicht om een oude basiliek te bezoeken trok me wel.

Toen we door de laatste vallei reden, lag ze daar; een toonbeeld van schoonheid en rust, boven op een heuvel; de basiliek van Maria Magdalena.

We reden het kleine dorpje in en wandelden over de oude Pelgrimsstraat naar boven, tot we aan de voorgevel van de basiliek kwamen.

Terwijl ik in en rond de basiliek van Vezelay liep, werd mijn stemming steeds somberder en verwarder.

Ik liep als een bezetene over het terrein. “Er is hier iets niet in de haak” ging door mijn hoofd. Maar wat?

Waar zoek ik naar?

Ben ik aan het doordraaien?

Ik ken deze plek.. Ik ben hier eerder geweest.

Maar ….niet in deze tijd....Ik liep de basiliek nog eens in, ging naar de crypte om rust te vinden die ik niet vond en las het toeristenboekje er nog eens op na:”De bouw van de basiliek was begonnen in 1096.

Vlak nadat de basiliek ter ere van Maria Magdalena af was, werd ze in de nacht van 21 op 22 juli 1120 door brand verwoest waarbij 1200 mensen levend werden verbrand…

”Na het verhaal drie of vier keer overgelezen te hebben, bleef opeens mijn hart stilstaan bij de laatste regel.

22 juli was de naamdag van Maria Magdalena, de beschermheilige van de basiliek.

1200 mensen verbrand… Ik las verder in het toeristen boekje: de brand van Vezelay in 1120 was een tragisch ongeluk.

Een ongeluk?

Ik keek naar het stenen gebouw.

Hoe krijg je 1200 mensen verbrand in een kerk?

Had niet minimaal de helft kunnen ontsnappen?

Het jaartal 1120 riep een andere associatie op: Ik bestudeerde de geschiedenis van de Catharen en wist dat een jaar daarvoor in 1119 het eerste concilie tegen de Catharen was gehouden door de Roomse Kerk.

Opeens vielen allerlei puzzelstukje in elkaar: In die tijd was er vlak na de eerste Kruistocht naar Palestina in 1096 een plotselinge grote interesse voor de gnostiek de innerlijke weg naar God.

Tegelijkertijd ontstond er een grote belangstelling voor Maria Magdalena, als de “apostel der apostelen” en “de geliefde van Jezus”.

De toeloop naar Vezelay en de basiliek die haar relikwieen herbergde was niet te stuiten.

De roomse kerk zag dit met lede ogen aan, en besloot uiteindelijk tot de complete uitroeiing van deze kerkelijke dwaling: Na veel gepraat, talloze concilies en beschuldigingen over en weer vond in 1209 de Albigenzenkruistocht plaats tegen de Catharen waarbij duizenden mensen in het zuiden van Frankrijk werden omgebracht.



De kruistocht begon in Beziers op…..22 juli, de naamdag van Maria Magdalena. Toen niet veel later de ridders van de Tempeliersorde ook in ongenade vielen, werden een aantal tempeliers in Rousillon op de brandstapel gezet op….22 juli, de naamdag van Maria Magdalena.

Er leek maar één verklaring voor de brand van de basiliek: de deuren waren gesloten waarna de kerk in de brand was gestoken.

Bij deze ontdekking was ik op slag van mijn humeur af; alle verwarring, depressie en somberheid die ik de dagen daarvoor had gevoeld viel als een baksteen van me af.

“Dit is het! dacht ik.

herfst 1998

Enkele maanden later ik was inmiddels weer terug in Nederland en de herfst was begonnen zat ik in mijn werkkamer voor me uit te staren.

Ik kon maar niet met mijn werk beginnen, had nergens zin in en bleef maar beelden van de basiliek in Vezelay zien.

‘Ik moet terug, dacht ik. ‘Ik moet weten wat er precies gebeurd is.

Dan kan ik weer verder.” en ik vertrok voor een kleine week naar Vezelay.

Mijn vermoeden was dat de kerk in 1120 niet volledig was afgebrand, maar alleen uitgerookt was en daarna weer schoongemaakt en opgebouwd.

Ook had ik allerlei vermoedens over de bouw van de basiliek die niet klopten met de architectuur en geschiedenisboekjes.

Zo was de voorhal, de narthex, tegelijkertijd met het middenschip gebouwd, en niet na de brand eraan toegevoegd.

Sterker nog, ik had het gevoel alsof ik precies wist hoe de bouw verlopen was en ik hoefde maar in mijn herinnering te zoeken en ik zag de verschillende bouwfasen voor me.

Het was alsof er zich voor mijn ogen een film afspeelde waar ik zelf deelgenoot van was geweest.

Ik hoefde maar te kijken en de beelden verschenen.

Ik nam de trein naar het stadje Avalon en wandelde vandaar door de bossen naar Vezelay.

De herfst kleurde de bomen in velerlei tinten en toen ik het bos uitkwam zag ik de basiliek op de heuvel als een witte parel in een bontgekleurde deken.

Ik liep het dorpje in en klopte aan bij het oude klooster van de nonnetjes van Saint Madeleine. Of ik mocht overnachten.

De oudere non keek me wat wantrouwend aan.

Ik liep weliswaar niet naar Santiago del Compostella, maar voelde me wel een pelgrim: ik was op zoek naar een heilige bestemming.

Toen ik zei dat ik schrijver was mocht ik binnenkomen.

Vanuit mijn kamer had ik zicht op de basiliek.

De volgende ochtend bij het krieken van de dag voegde ik me bij een klein aantal monniken en nonnen in de ochtendmis de lauden.

Ik genoot van het gezang en de eenvoudige devotie van de kloosterlingen.

Tijdens de communie kwam opeens één van de nonnen naar me toe verscholen onder haar habijt zag ik een mooi, jong meisje.

Ze wenkte me en liep naar de tafel waar het brood en de kelk stond.

Ik was verward en verbaasd.

Wat wilde ze van me?

Dit ritueel kende ik niet.

Ze vroeg me of ik de kelk met de wijn naar het altaar wilde brengen.

Ik pakte de kelk en liep achter haar aan.

Ik knielde voor het altaar onder het hoge koor alsof ik dit honderden keren had gedaan en zette de graal met het bloed van Christus op het altaar neer.

De tranen van ontroering biggelden over mijn wangen.

“Geef me inzicht en helderheid waarom ik hier ben en wat ik hier moet doen,” bad ik.

Opeens hoorde ik de stem van Maria Magdalena in mijn hoofd klinken, helder en duidelijk als het kabbelende water van en rivier.

“Beloof me dat je dit verhaal opschrijft” hoorde ik haar stem in mijn hoofd.

“Ik ben te lang afwezig geweest in de harten van mensen en verketterd tot een hoer.

Dat was niet wat ik was.

Ik begreep de leringen van Jezus maar al te goed, en wijdde hem in in een ander aspect van goddelijkheid; de weg van de intimiteit en sensualiteit.

Naast het leren staat het genieten.

Beiden moeten aanwezig zijn om een volledig mens te worden, maar het laatste aspect is steeds verder uit het geloof verdrongen.

Het is belangrijk dat dat aspect weer terugkeert.

Dat mensen weer gaan genieten en zo de toegang weer vinden tot hun eigen goddelijke kern, net zoals Jezus deed.

”Ik beloofde haar verhaal op te schrijven en keerde terug naar huis.

De maanden daarna schreef ik dagelijks lange stukken.

Het schrijven ging als vanzelf, en daarnaast bracht ik vele uren door in bibliotheken en met het lezen van boeken over architectuur, over de middeleeuwen, over de strijd tussen de Catharen en de Roomse kerk en alles wat op mijn pad kwam.

Soms ontdekte ik dat wat ik had opgeschreven of “verzonnen” ook historisch bleek te kloppen, wat een aanmoediging was om door te gaan.

Langzaamaan kreeg het ‘Boek der liefde’, over de zoektocht naar het verborgen evangelie van Maria Magdalena, gestalte.

Ik begon te begrijpen dat het verhaal van het Boek der Liefde slechts een klein deeltje is in een veel groter verhaal.

Dit grotere verhaal gaat over de ontkenning van seksualiteit en van vrouwelijkheid in onze cultuur.

In Maria Magdalena komen deze twee aspecten samen.

In onlangs opgegraven geschriften (bij Nag Hammadi en Qumran) wordt ze beschreven als de vrouw die “het Al kende” en als de “Apostel der Apostelen”.

Dat verhaal over prostitutie was pas in de derde eeuw na christus bedacht....

Ze was een wijze vrouw, een ingewijde.

Vooral Petrus zinde dit niet.

“Waarom vertrouw je haar meer toe dan ons”, vraagt Petrus ontstemd.

“Als blinden en zienden in het donker zijn, maakt het geen verschil.

Maar als het licht aangaat, kunnen de zienden zien en blijven de blinden in het duister.” Antwoordde Jezus, waarmee hij de rol van Maria Magdalena verklaarde.

Die angst voor en ontkenning van de vrouw heeft zich in het gehele Christendom voortgezet, en heeft onder andere geleid tot de heksenvervolging, de kruistocht tegen de katharen en de algehele onderdrukking van het vrouwelijke.

Het verbieden van voorbehoedsmiddelen, het weigeren van vrouwen in het priesterlijke ambt, het verbod op abortus en andere zaken die in deze tijd nog steeds in de kerk spelen vloeien voort uit dit dilemma.

Vrouwen werden gezien als afgeleide van de man, en als mindere van de man, voorbestemd voor de drie K’s: kinderen, keuken en kerk.

Zij was immers de rib van Adam en had hem verleid tot de duivel.....

De zoektocht naar Maria Magdalena bleef mijn leven beheersen en niet alleen van mij maar ook van anderen.

Jan Roelofs, een goede vriend van mij met wie ik samen mannenworshops organiseerde had in de Pyreneeën een huis gekocht aan de voet van de Montsegur, de oude inwijdingsburcht van de Catharen.

Toen ik hem enkele maanden later belde klonk hij erg eenzaam en ik besloot hem op te zoeken.

We knapten samen het huis op en toen we na een week afscheid namen in restaurant de Troubadour, vroeg ik hem waarom hij niet iets ging organiseren van een zomerfestival. Daarmee had hij iets te doen en kwamen er ook mensen naar het gebied.

Het bleek dat zijn Nederlandse buurvrouw dezelfde ideeen had en niet lang daarna was de kogel door de kerk: het Maria Magdalena Festival was geboren: een week lang workshops, muziek, dans, bezoeken aan Catharenkastelen, grotten of oude kerkjes en als afsluiting een groot feest en ritueel op... 22 juli, de naamsdag van MM.


Deel 2: Reimszomer 2003

Ik haalde mijn dochter van school.

Iedereen was opgelaten; het was de laatste dag voor de vakantie.

Mijn dochter en ik zouden de volgende morgen naar Zuid Frankrijk vertrekken.

Ik was twee jaar daarvoor gescheiden en de vakanties waren belangrijke momenten voor ons om samen te zijn.

Ik had bedacht dat we van de tocht naar het zuiden een avontuurlijke reis gingen maken die in het teken stond van de ‘godin’;

Ik wilde mijn dochter iets meegeven van het vrouwelijke aspect van God.

Zo begon onze tocht die middag in de ‘Onze Lieve Vrouwe kapel’ die vlak achter haar school ligt.

De kapel is gebouwd in oorspronkelijke romaanse stijl; een stijl die ik inmiddels zo goed had leren kennen; de ronde bogen, de eenvoud en heilige afmetingen van het schip, het ronde koor.

Deze moderne kapel viel echter door iets anders op: er was een labyrinth in de marmeren vloer uitgehakt, en dat midden in Amsterdam...

“Pap, we moeten het labyrinth lopen”, zei mijn dochter, en ze begon haar schoenen uit te trekken.

Op haar blote voeten wandelde ze over de marmeren vloer de rondjes van het labyrinth.

Toen ze in het midden stond deed ze haar ogen dicht.

Nadat ze weer terug wandelde verklaarde ze haar actie: In het midden mag je een wens doen. Ooh, zei ik. ‘Wat wenste je?”

“Dat mag je niet zeggen, anders komt-ie niet uit.

Nu jij.

Ik trok mijn schoenen uit en wandelde stap voor stap naar het middelpunt van het labyrinth.

Ik bad voor een goede reis en zag mijn dochter bij het altaar staan en dacht aan het moment dat ik in Vezelay de kelk naar het altaar had gebracht.

Een nieuwe generatie groeit op, niet meer met de oude zondige gedachten over sexualiteit, over vrouwen en over die strenge man in de hemel met zijn grijze baard.

God leek langzaamaan een menselijker gestalte te krijgen.

Onze eerste stop de volgende ochtend was Maastricht, waar we zouden ontbijten en de Onze Lieve vrouwe kapel bezoeken.

Mijn dochter vond één kapel eigenlijk wel voldoende, waardoor we uiteindelijk in plaats van in de kapel in de Mac Donalds belandden om te ontbijten.

Ach, wat is het hemelse zonder het aardse...

In de middag stond een ander spannend evenement op het programma; de grotten van Han.

Ik herinnerde dat ik als klein kind met mijn ouders de grotten in was gegaan en hoe het me betoverd had.

Dit keer was het de beurt van mijn dochter om betoverd te worden.

Ze genoot van het avontuur het treintje de bergen in, de sprookjesachtige gangen met de stalagtieten en stalagmieten, en de reusachtige ondergrondse grotten die met gekleurd licht werden beschenen en de boot die ons via de ondergrondse rivier weer naar buiten voer.

Toen we daar aankwamen was het mijn beurt om verrast te zijn: op de brug over de rivier stond een nisje met een wonderlijk beeldje erin: Maria Magdalena, echter niet als gevallen vrouw, maar als koningin met een zwaard in de ene hand en een graal in de andere.

Aan haar voet de toren van Bethanie, de plek waar Maria Magdalena vandaan kwam.

Ik was op slag wakker en moest weer terugdenken aan mijn verhaal over ‘het boek der liefde’. Opnieuw leek ze mijn pad te kruisen.

Dat werd nog sterker toen we de dag daarna afsloegen om de kathedraal van Reims te bezoeken.

Voordat ik Reims inreed wilde ik even uitrusten van de lange tocht over de snelweg en ik sloeg een zijweggetje in.

“Industrie d’ Bethanie” stond er op een bordje.

Het signaal was duidelijk.

Ik was moest mijn ogen openhouden.

Het was niet moeilijk om de boodschap te begrijpen: toen ik voor de kathedraal stond met zijn reusachtige voorgevel de grootste van Frankrijk viel me één ding direct op: In het midden van de gevel stonden naast het roosvenster twee beelden: links het beeld van Jezus, rechts het beeld van Maria Magdalena.

De rij beelden onder hen vertegenwoordigden de voorouders van Jezus, Joseph en Maria.

Het roosvenster mondde aan de bovenkant uit in een tak waaruit het doopvont van koning Clovis tevoorschijn kwam.

De Merovingische koning Clovis was de eerste die zich tot het christendom had bekeerd en naast hem stonden de +/- vijftig andere koningen van Frankrijk.

Wat werd hier verteld?

Welk verhaal stond hier in steen afgebeeld op de kroningskathedraal van Frankrijk, waar ooit Jeanne d’ Arc nog een Franse koning had gekroond?

Langzaam werd het me helder: Maria Magdalena was niet alleen verketterd omdat ze een vrouw was, en predikte, maar ook omdat ze ‘de partner van Jezus was’ zoals in het evangelie van Philippus stond.

Er waren zelfs schrijvers die beweerden dat Jezus en Maria Magdalena kinderen hadden gehad, maar dat leek me toch al te fantastisch.

Maar hier in steen stond dat de koningen in de middeleeuwen hetzelfde verhaal geloofden: dat ze afstamden van het koningsgeslacht van David, dat via Jezus en Maria Magdalena door was gegaan in de koningslijn van de Europese vorstenhuizen.

De voorgevel van de kathedraal met zijn vele beelden symboliseerde niets anders dan.... een stamboom!

Ik kon er niet omheen dat dit het hele beeld van het christelijke geloof op zijn kop zette.

Jezus had een partner, had sex gehad met Maria Magdalena en twee kinderen.

Zij was tevens degene die hem zalfde tot zijn koningsschap met de kostbare nardusolie.

Hier zou de paus niet blij mee zijn....

Onze reis verliep verder langs de basiliek van Vezelay, de zwarte madonna van Rocamadour naar het huis van Jan in de Pyreneeën.

We hadden een heerlijke week, waarin mijn dochter een vriendinnetje ontmoette waar ze de hele week mee kon spelen.

Wat een opluchting..., want als vader kun je je best doen, maar een hele week spelen trek je niet.

Toen ik haar uiteindelijk terugbracht deden we de laatste plek aan op onze godinnenreis: Saintes Maries de la Mer.

Hier was volgens de legende Maria Magdalena aan land gekomen, nadat ze uit Israel was weggevlucht, tesamen met Joseph van Arimethea, en twee andere Maria’s.

Er bleek echter nog een opvarende in het bootje te zitten; een jong meisje, donker van huidskleur, met de naam Sarah...

Ik moest aan de teksten uit het hooglied denken: ‘Donker van kleur ben ik’, zo zegt de vrouw die naar haar verloren geliefde zoekt.

Deze tekst wordt in de katholieke kerk traditioneel voorgelezen op...22 juli, de naamsdag van Maria Magdalena.

‘Zou het kunnen, vroeg ik me af, dat dit meisje de dochter is van Maria Magdalena; dat de graal niet een beker was, de San Graal, maar het Sang Reaal, het koninklijke bloed?

Ik had er in verschillende boeken over gelezen, maar het nooit echt geloofd. totdat ik voor het beeldje stond van de kleine Sarah, die door vele kleurige lappen was omhangen door de zigeuners, die haar tot hun beschermvrouwe hadden gemaakt.

‘Donker van kleur ben ik...

’Nu werd ze ieder jaar door duizenden zigeuners de zee in gedragen om daar als een Venus van Milo weer uit de golven te herrijzen.

Het oeroude ritueel van de godin die uit zee komt wordt nog steeds ieder jaar gevierd.

De lijn wordt doorgezet.

De godin is nog niet vergeten...

“Pap, ik wil zwemmen’, zie mijn dochter plotseling.

‘Onze reis is klaar.‘‘Ja,’ beaamde ik.‘

Het was echt een avontuur, he?’ zei ze met pretlichtjes in haar ogen.

’Weet je, dat is wat ik gewenst had toen we in het labyrinth stonden voordat we vertrokken.

’Mijn mond viel open.

Wie begeleidde hier wie eigenlijk? vroeg ik me af toen we naar het strand liepen.

We doken de zee in en genoten van de laatste ogenblikken samen.


Deel 3, Parijs

herfst 2004

Een jaar later, vroeg in september vertrok ik met Karel van Huffelen richting Zuid Frankrijk.

Hij om een boek te schrijven over Maria Magdalena, ik om een Catharenweek te begeleiden. We hadden besloten om samen te reizen en onderweg enig onderzoek te doen in Parijs en vooral: de Notre Dame, het hart van Parijs, en eigenlijk het hart van heel Frankrijk.

De bestseller ‘De Da Vinci Code’ was inmiddels een tijdje uit en de interesse voor Maria Magdalena was in volle heftigheid losgebarsten.

Iedereen had het over het boek en het geheim dat door de kerk zo lang verborgen was gehouden.

Onze eerste bestemming was de abdij van Tongerlo in Vlaanderen.

Daar zou een kopie hangen van het laatste avondmaal van Leonardo da Vinci, geschilderd in zijn eigen tijd.

De copy was op doek geschilderd en veel beter bewaard gebleven dan het origineel in Milaan, dat op de kalkstenen muur in de loop der eeuwen verweerd was geraakt en enkele malen was overgeschilderd.

We hadden het kleine dorpje op de kaart omcirkeld en stopten op het dorpsplein om de weg te vragen.

“Awel,” zei de bakkersvrouw, en ze lachtte uitbundig.

“De abdij van Tongerloo, dan bent u gans verkeerd.

Dit is Tongerloo in Limburg en u moet in Tongerloo bij Antwerpen zijn.

T’is een uurke rijden van hier.

”Om onze eerste mislukte poging te compenseren kocht ik een grote bol met gele room van de bakkersvrouw.

“Awel, goede reis, he,” en ze wuifde ons uit.

Een uur later arriveerden we in Tongerloo Antwerpen.

Een brede oprijlaan van oude kastanjes leidde ons naar de de imposante muur en ingangspoort van de oude abdij.

Het was stil in de abdij, op enige monnikken na die in smetteloos witte pij over de grote cour liepen.

We volgden het bordje naar ‘Het laatste avondmaal’ en kwamen in een hypermodern gebouw uit, dat speciaal was neergezet om het grote schildersdoek te herbergen.

Een oude monnik zat knikkebollend over zijn bijbeltje bij de ingang.

We liepen het gebouw binnen en stonden opeens aan de grond genageld: daar hing ze: het meesterwerk, althans een copy ervan, in al haar glorie, helder, groots en meeslepend.

Christus in het midden, de apostelen eromheen; handen die wijzen en gebaren, eten op tafel, zelfs de ragfijne lijnen van de kristallen glazen waren goed te zien.

Het schilderij beeldt het moment af waarop Jezus zegt dat eentje hem zal verraden.

“Niet ik, niet ik,” gebaren alle apostelen driftig.

Er is er echter eentje die in alle rust aan tafel zit, de apostel links naast Jezus.

Deze apostel heeft de handen gevouwen, de ogen neergeslagen.

Dit is de apostel waar onze aandacht naar uitgaat en hoe we ook kijken of denken, we kunnen niet anders dan tot de conclusie komen: dit is absoluut een vrouw, en geen man.

De verfijnde trekken van het gezicht, de amandelvormige kin, de ronde wenkbrauwen, de verfijnde handen.

Om hier Johannes in te zien moet je toch echt de waarheid geweld aandoen.

Hoe bestaat het dat we eeuwenlang een van de beroemdste schilderijen verkeerd geinterpreteerd hebben.

De vraag blijft alleen: Als Johannes Maria Magdalena is, waar is dan de twaalfde apostel?

We vinden een antwoord in de kleine tentoonstelling die rondom het doek hangt en enkele oudere middeleeuwse prenten van ‘Het laatste avondmaal’ toont.

Op de alleroudste werken zijn namelijk dertien, in plaats van twaalf apostelen te zien.

‘Per abuis staan hier dertien apostelen getekend,” vermeld het onderschrift.

De kerkelijke schaamte stijgt ten top als blijkt dat de dertiende apostel niet tegen Jezus aanzit, maar óp zijn schoot zit.

‘Een foute interpretatie van de bijbeltekst,’ legt het onderschrift haastig uit.

We lopen het gebouw uit en nemen afscheid van het meesterwerk, dat op ons netvlies achterblijft.

We wandelen nog wat in de tuin en zetten koers naar Antwerpen, waar ik die avond een lezing moet geven.

De volgende dag rijden we via Kortrijk richting Parijs.

Vlak voor Parijs nemen we een Formule 1 hotel, de meest goedkope en wansmakelijke hotelketen die ooit bedacht is, maar het voldoet.

De kamer is een soort cabine met douche en WC waar we net inpassen.

We zetten de bagage neer en rijden verder Parijs in.

Ik loods Karel rechtstreeks naar het Ile de la Cite en we parkeren in een garage vlak onder de Notre Dame.

Hier, op dit plein, staat de geschiedenis van Frankrijk geschreven.

Het is het middelpunt van Parijs, en het middelpunt van Frankrijk.

Alle snelwegen vinden hier hun oorsprong en de afstand tot alle Franse steden worden gemeten vanaf dit punt.

De Peripherique loopt er in een perfecte cirkel omheen en benadrukt het heilige der heilige: het magische middelpunt van het land.

De cirkel weerspiegelt zich in het grote roosvenster boven de ingang van de kathedraal. Daarnaast de twee stompe torens; de rechter toren met het beeld van Adam en de linker toren met het beeld van Eva.

In het midden twee engelen en Maria met kind op schoot.

We besluiten de kerk, die onlangs is schoongemaakt, te gaan verkennen, in de hoop dat we sporen van Maria Magdalena vinden, maar hoe we ook kijken of zoeken, er is niets dat bijzonder onze aandacht trekt.

Er is een oude kapel voor Maria Magdalena die door de bekende restaurateur Viollet le Duc zelf is geschilderd, maar daar houdt het bij op.

Niets geen aanwijzingen of anderzins opmerkelijke zaken.

We besluiten een Belgisch biertje te drinken in het cafe naast de kathedraal en betalen het astronomische bedrag van 18 euro voor twee pils.

We zitten er wat verslagen bij en kijken naar de grauwe wolken boven Parijs.

“Waar komt eigenlijk de naam Parijs vandaan?” vraagt Karel.

“Paris”, filosofeer ik, is de naam van de Griekse held die de mooiste godin moet uitkiezen, maar uiteindelijk Helena van Troje verkiest boven de anderen.

De jaloezie van de godinnen leidt uiteindelijk tot de oorlog van Troje.

Maar wat Paris te maken heeft met de stad Parijs weet ik niet, behalve dat het allemaal draait om de vrouw....”

“Zou het kunnen dat de naam Paris te maken heeft met Isis?” vraagt hij.

“Dat lijkt me onwaarschijnlijk,” antwoord ik en we laten de zaak rusten.

“Toch heb ik het gevoel dat we iets over het hoofd zien,” zegt hij.

“Iets dat vlak voor onze ogen ligt, zo simpel, waardoor we het niet zien.

”We kijken van het plein naar de kathedraal en weer terug.

Niets.

We besluiten naar een andere kerk te lopen die wordt genoemd in ‘de Da Vinci Code’ van Dan Brown: De Saint Sulpice in Quartier Latin.

De kerk ligt niet ver weg en na enig zoeken betreden we de donkere ruimte van de kerk.

Het schemert inmiddels en we kunnen nog net naar binnen.

Vlak voor het altaar ligt een gouden lijn in de grond die gebaseerd is op de oude nulmeridiaan die door de Pyramide van Gizeh in Egypte loopt.

Het is de tijdslijn die als basis werd gebruikt om alle klokken en tijden over de hele wereld op af te stemmen, totdat in 1884 werd besloten de nulmeridiaan te verleggen naar Greenwich bij Londen.

Een klein camerateam filmt de obelisk waar de gouden lijn naar toeloopt in de hoek van de kerk.

Naast de obelisk hangt een bordje waarop staat: ‘Volgens een onlangs verschenen roman zou deze kerk een oude hermetische tempel zijn.

De roman is echter pure fictie en de tijdslijn is louter een aanwijzing voor de grootsheid van God, die de tijd heeft geschapen.

” Einde bericht.

De kerk wil er nog steeds niet aan.

Maar wij komen inmiddels ook niet verder.

We bezoeken de crypte onder de kerk waar we terecht komen in een dienst van Roemeense orthodoxe Christenen.

De jonge priester heet ons vriendelijk welkom en we luisteren naar zijn mooie gezang.

Iets trekt me naar de ruimte achter het altaar, maar er is geen mogelijkheid om om de priester heen te komen.

Na enige tijd geluisterd te hebben verlaten we de crypte en sluiten de avond af met een hapje eten in een klein Italiaans restaurant.

De volgende dag scheuren we over de snelweg naar het zuiden van Frankrijk.

We zijn allebei stil.

Hebben we iets gemist?

Zijn we op zoek naar iets wat er niet is?

Heeft Maria Magdalena niets te maken met de Notre Dame?

In een wegrestaurant vind ik een boek over Parijs en ik sla het boek open bij de Notre Dame. Daar lees ik dat de kathedraal tijdens de Franse Revolutie ernstig wordt vernield en in een deplorabele toestand verkeerd.


Het is Victor Hugo die zich het lot van de kathedraal aantrekt en er voor zorgt dat ze hersteld wordt, niet in de laatste plaats door het succes van zijn roman ‘Notre Dame de Paris’.

Opeens valt het kwartje.

Victor Hugo was lid en hoofd van de Priorij de Sion, het genootschap dat de afstammingslijn van Jezus en Maria Magdalena beschermde.

Ook Leonardo was in zijn tijd hoofd van dit gezelschap.

Zou het kunnen dat Victor Hugo in zijn roman enkele aanwijzingen heeft achtergelaten over de ware aard van de kathedraal en de rol van Maria Magdalena?

Iets verder op onze reis duikel ik een Franse versie op van de roman, bij ons beter bekend als ‘de klokkenluider van de Notre dame’ en begin te lezen.

De gebochelde klokkenluider Quasi Modo wordt verliefd op het zigeunermeisje Esmeralda, en wordt tegengewerkt door de kardinaal, die jaloers is en de liefde van het meisje probeert te krijgen.

Esmeralda is echter verliefd op een jonge kapitein.

De roman loopt tragisch af: Esmeralda wordt ter dood veroordeeld door de kardinaal en Quasi Modo stort in het beroemde slot de kardinaal uit de toren.

Het boek zit op een ‘da Vinci Code’achtige manier in elkaar met allerlei aanwijzingen en symbolen.

De meest voor de hand liggende is dat de kerk, in de vorm van de kardinaal, de ware liefde tussen Esmeralda en de kapitein wil dwarsbomen.

Quasi Modo staat symbool voor het lichaam, de kardinaal voor het intellect, en Esmeralda voor de ziel.

Opnieuw komen de zigeuners voor in het verhaal.

In de roman wordt gezegd dat de kardinaal een hekel heeft aan alles wat uit Egypte komt, inclusief de ‘gypsies’ (gypsy komt van het woord Egypte).

In Parijs wordt Maria Magdalena echter ook wel ‘Maria le Egyptienne’ genoemd, donker van huid, met loshangend haar.

Zou het kunnen dat Esmeralda een verwijzing is naar Maria Magdalena en de ware liefde voor haar kapitein de liefde voor Jezus symboliseert?

Ik bespreek de zaak met Karel en we besluiten de roman van Victor Hugo uitgebreider te bestuderen.

Als we in het zuiden van Frankrijk zijn aangekomen nemen we afscheid van elkaar en volgen onze eigen bestemming.

Als mijn week voorbij is ontmoet ik Karel opnieuw en ik heb de onstuitbare neiging om op de terugweg opnieuw langs Parijs te gaan.

Karel kan helaas niet mee en ik beloof hem te bellen vanuit Parijs.

Ik rijd mee met een Belgische deelnemer uit de groep die ik gaf, en wordt afgezet in Parijs. Met rugzak en tassen loop ik door het centrum van de stad op zoek naar een plek voor de nacht.

En dan begint de magie opeens zijn werk te doen...

Op een stoplicht zie ik een stickertje met de kleuren wit rood en voel ik me thuis als wandelaar: ik wandel blijkbaar op een Grande Randonnee, de lange afstandspaden uit de middeleeuwen.

Ik kijk naar de naam van de straat: rue St. Jacques, en besef me dat dit de route van St. Jacques de Compostella is, die vanuit Parijs naar het zuiden loopt.

Iets verderop in de rue St. Jacques vind ik een klein boekenwinkeltje en het geluk is opnieuw met me: ik vind twee boeken: een over de esoterische achtergrond van de Notre Dame, en de ander over mystieke plekken in Parijs.

Het is precies wat ik nodig heb.

Ik neem mijn intrek in een jeugdherberg en begin te lezen.

Het eerste waar mijn oog op valt is een oude kaart van de begintijd van Parijs.

De stam die er woont heet de ‘Parisii’, en vlak naast hun dorpje ligt een tempel van....Isis.

Het woord ‘parisii’ betekent dan ook zoveel als ‘dorp bij Isis’.

Ik leg de oude getekende kaart naast de stadsplattegrond die ik op zak heb en probeer de locatie van de Isistempel te achterhalen; mijn verbazing stijgt als ik precies op de plek van saint Sulpice uitkom....

Dus toch iets meer dan gewoon maar een kerk.

De hele verwijzing naar Egypte lijkt opeens alles aan elkaar te verbinden: de obelisk op de place de la concorde, de glazen pyramide bij het Louvre, de schatten in het Egyptische museum, de uitgebreide zoektochten van Napoleon in Egypte en zelfs de rol die Louis de veertiende zich toemat: de zonnekoning, verwijzend naar de priesterkoningen uit Egypte die Horus, de zonnegod aanbaden.

De beelden van de Madonna met kind zijn niets anders dan een voortzetting van de beelden van Isis met haar kind Horus op schoot.

In mijn boek lees ik dat er ooit een Isisbeeld in Parijs stond dat werd vereerd: in 1514 werd het kapotgeslagen door de abt van Saint Germain.

In 1905 wordt onder de Bastille een zwarte Madonna-beeldje gevonden, dat gewijd is aan Isis. De vele zwarte Madonna’s in Frankrijk verwijzen naar de egytpische achtergrond van deze beeldjes.

En zo bezien is de Notre Dame niets anders dan een tempel van Isis, de grote moedergodin.

Die avond slenter ik laat door de stad en mijmer over de ontdekkingen die ik heb gedaan.

Ik kom uit bij een poortje dat de ingang is van een andere kerk en duw tegen de deur: open.

Ik sluip naar binnen en zie dat er enkele kaarsen aan zijn in het grote donkere gebouw.

Uit de schaduwen komt een man naar me toegelopen en ik vraag hem of ik hier mag bidden. De man pakt mijn arm en brengt me naar een kapel achter in de kerk.

Ik zie drie mensen op hun knieëen zitten en sluit me aan.

De man geeft me een stoel en vraagt om twee euro: “Ik heb honger” zegt-ie en opeens begrijp ik dat de zwervers zich s’nachts hebben ontfermd over deze kerk.

Ik geef hem wat geld en ga zitten.

Om me heen zie ik schilderingen van acht heilige vrouwen.

Ik weet niet wie het zijn, maar het vrouwelijke is sterk vertegenwoordigd in deze kapel.

Ik besef me dat ik in geen enkele kerk bijna het kruisbeeld van Jezus heb zien hangen boven het altaar, maar dat alle kerken gericht zijn op de Maria met kind.

Zo ook hier.

Terwijl mijn ogen wennen aan het schaarse licht, zie ik opeens wat er op het altaar staat: geen kruis maar een Egyptische ankh.....

Steeds meer verbaas ik me over de geheimen van deze stad, waar ik nog maar het tipje van de sluier van heb opgelicht.

Ik loop laat in de nacht terug langs de Notre Dame en ga op het plein bij de jongleurs zitten. Jonge mensen doen de meest ongelooflijke dansen met vuurfakkels als eerbetoon aan de Notre Dame: De vrouw, de moeder, de godin van het volk.

Vroeger Isis met Horus op schoot, nu Maria met Jezus op schoot.

Hetzelfde beeld, dezelfde verering.

Het goddelijke vrouwelijke is nog steeds aanwezig.

Onderdrukt door de kerk, maar nog steeds in de harten van de mensen.

En Parijs draagt nog steeds de kenmerken van de godin: de aandacht voor schoonheid, liefde en romantiek, de interesse voor kunst, muziek, poezie en dans, de vermenging van verschillende rassen en culturen tot een bloeiende en soms broeierige smeltkroes, en de kracht van het volk dat zich niets gelegen laat liggen aan de onderdrukking van haar heersers.

De volgende dag bezoek ik een antiquair en vindt exact dezelfde kaart als die in het boek stond van het dorpje aan de Seine met de tempel van Isis.

Maar tot mijn grote verbazing blijkt alleen het woord Isis niet op deze kaart te staan.

De naam is er blijkbaar afgehaald.

Het lijkt erop dat de kerk heeft geprobeerd de magie van Egypte voorgoed uit te bannen, en elke herinnering aan Maria Magdalena als partner van Jezus, als drager van de bloedlijn zorgvuldig uit te wissen.

De donkere, wilde levenslustige ‘Esmeralda’ paste niet in het vrome beeld van de christelijke leer.

Maar er zijn nog steeds sporen te vinden en het verhaal is nog lang niet af.

Dit nogal bizarre verhaal begon op de berg Sinai, waar ik een droom kreeg over een vloek die ooit is uitgesproken.

De droom vertelde dat de vloek op een steen was gebeiteld en uiteindelijk in Rome terecht was gekomen.

Ik besloot daarom aan het eind van mijn vakantie op goed geluk naar Rome te gaan...


Rome, zomer 2005

Met mijn laatste geld kocht ik een ticket naar Rome: Het was erop of eronder: Ik moest de laatste stap zetten in de zoektocht naar de oplossing van de vloek.

Ik wist dat ik in Rome de sleutel zou vinden die zou leiden tot de ontknoping.

Tegelijkertijd had ik geen enkel idee waar ik moest beginnen met zoeken.

Ik vroeg de Godin om hulp.

Zij zou me moeten leiden om het mysterie te ontraadselen.

De enige aanwijzing die ik had was het beeld van de steen uit de droom met de letter phi erop, maar ik wist dat dromen vaak symbolisch bedoeld zijn en niet letterlijk.

Zou de steen er zo uitzien zoals ik hem in de droom had gezien, of was hij anders van vorm?

Ik moest denken aan een obelisk.

Kon het zijn dat er een vloek in Egyptische hiëroglyfen stond uitgebeiteld op een obelisk? Vragen, vragen, vragen.

Met grote onzekerheid stapte ik op het vliegtuig, maar gelukkig wist ik dat er enkele vrienden waren die mijn wilde initiatief ondersteunden.

Iemand had me zelfs tweehonderd euro gegeven om de kosten voor mijn reis te dekken. Vooruit maar, dacht ik, de reis is begonnen en ik moet het verhaal tot een goed einde zien te leiden.

Moge de goden met me zijn, bad ik toen we opstegen.

De volgende ochtend begon mijn zoektocht en ik besloot al wandelend de stad te verkennen, op zoek naar een obelisk.

Het duurde niet lang of ik had gevonden wat ik zocht.

Er stond een grote obelisk voor de Santa Maria Maggiore; een reusachtige kerk vlakbij het station.

Niet te geloven, dacht ik dat is snel.

Maar toen ik iets verder wandelde zag ik opeens een tweede obelisk in een straat verderop, en vervolgens een derde en een vierde die allemaal zichtbaar waren vanaf hetzelfde kruispunt.

‘Ze houden hier nogal van obelisken,’ bedacht ik me.

‘Dat maakt het er niet makkelijker op.

Want op welke obelisk staat de vloek, als het een obelisk is...?

’Drie dagen lang zwierf ik door de stad totdat ik de blaren op mijn voeten had en ik had welgeteld dertien obelisken ontdekt!

Op ieder plein stond wel weer een nieuwe obelisk, groot of klein, met hiërogliefen en zonder hiërogliefen, met sokkels in de vorm van olifanten, fonteinen, faunen, zeegoden en wat al niet meer.

Op de derde dag kwam ik aan op het plein voor de Sint Pieter met een grote, kale obelisk in het midden.

Rondom de obelisk stonden twee fonteinen en de zuilengalerij van Gian Lorenzo Bernini, die het grote plein omzoomde.

Ik was moe van mijn zoektocht en voelde me eenzaam.

In heel Rome was geen spoor van de Godin te bekennen en het enige dat me aan het vrouwelijke element deed denken waren de prachtige fonteinen overal in de stad, nog veelvuldiger dan de fallische obelisken.

Wat dat betreft werd de stad goed in evenwicht gehouden; het water van de ronde fonteinen stond voor het vrouwelijke, en de fallische obelisken stonden voor het mannelijke element. Maar van de Godin was geen enkel spoor te vinden, behalve een drietal zuilen van een rond tempeltje op het oude Forum Romanun.

Het leek wel of de Godin hier helemaal nooit had bestaan en een vreemd soort van verlatenheid maakte zich van me meester.

Ik keek omhoog naar de top van de obelisk en zag bovenop de zuil een soort symbolische heuveltjes waarop een kruis verrees.

Opeens herkende ik de heuvels: het was de afbeelding van de berg Sinaï.

Zou het kunnen dat de kerk bovenop al deze Egyptische zuilen het symbool van de Sinaï-berg had geplaatst?

Was elke zuil die hier stond een herinnering aan de overwinning van het Christendom op de oude godsdienst van de Egyptenaren?

Terwijl ik naar boven tuurde zag ik opeens iets zwarts om de obelisk heen fladderen.

Eerst dacht ik dat het een vogel was, maar de vleugels bewogen te vreemd voor een vogel.

Ik hield mijn hand tegen het licht van de zon, en begreep opeens wat ik zag; het was een vleermuis die als uit het niets rond de zuil fladderde in klaarlichte dag.

‘Wat vreemd,’ dacht ik en tegelijkertijd kreeg ik het vreemde gevoel dat de vleermuis er niet voor niets rondvloog.

De vleermuis is het symbool van de dood en van de transformatie.

Hij vliegt normaal alleen ‘s nachts en is verbonden met de duistere, onzichtbare kant van het bestaan.

Daarom wordt hij vaak met tovenaars en sjamanen geassocieerd.

Maar hoe kon een vleermuis op klaarlichte dag op het Sint Pietersplein vliegen?

Ik vond het een onverklaarbaar verschijnsel en besloot de vleermuis goed in de gaten te houden.

Hij fladderde een paar keer rond de zuil in steeds wijdere kringen en boog toen af richting de St. Pietersbasiliek.

Ik verloor hem bijna uit het oog omdat hij te klein werd om te volgen, maar uiteindelijk zag ik hem toch duidelijk verdwijnen in de grote kerk die boven het plein uittorende.

Wat was de boodschap?

Dat ik de oplossing in de St. Pietersbasiliek moest zoeken, het centrum van de Christelijke wereld, de belangrijkste kerk van de hele westelijke wereld, gebouwd op het graf van Petrus?

Ik besloot de kerk te bezoeken en sloot me aan in de laatste rij wachtenden voor de kerk.

Het was al laat in de middag en er was niet veel publiek meer.

Ik hoefde dan ook niet te lang te wachten totdat ik toegang kreeg tot de basiliek.

Toen ik door de deuren naar binnen liep besefte ik me de waarde van dit bezoek: de eindeloze reeks urbi’s en orbi’s die ik als kind op de televisie had gezien; de geloofsgeloftes die ik had afgelegd aan de Kerk van Rome; de beelden van de paus op het balkon en later mijn strijd om los te komen van de kerk en haar nogal dogmatische inslag; mijn moeder die nog wat pogingen had gedaan om haar zonen op het rechte, katholieke pad te houden, zonder resultaat, omdat ze zelf ook twijfelde aan de normen en waarden van de kerk.

'Toch moet je ooit naar Rome gaan,' had ze me gezegd.

'Het is zo imposant dat je beseft dat de kerk lang zo gek nog niet zo is.'

Ik kon me volledig voorstellen dat ze onder de indruk was van de schoonheid en de grootsheid van het gebouw: Het was enorm, volledig afgezet met marmer in allerlei kleuren, met grootse beelden en schilderijen en uiteraard het beeld van de aartsvader Petrus.

Maar hoe ik ook mijn best deed om de schoonheid te zien, ergens in mijn hoofd zeurde een stemmetje die het hier helemaal niet mee eens was.

Het was dezelfde stem die me op de berg Sinaï had lastig gevallen.

Ik wilde graag het mooie van dit alles inzien, maar wel beschouwd was dit hele bouwwerk toch absoluut niet in overeenstemming te brengen met de leer van Jezus.

Hij had eenvoud en liefde gepredikt, was geboren in een koeienstal, had geen bezittingen en leefde door rond te trekken op sandalen met een eenvoudige tuniek aan.

Als hij ooit de Sint Pieter bezocht zou hebben zou hij hard gelachen hebben, of zoals hij ooit in de tempel van Jeruzalem had gedaan iedereen eruit gegooid hebben, omdat ze van de heilige tempel een oord van decadentie, handel en schone schijn hadden gemaakt.

Het leek erop dat het Christendom erg ver was afgedwaald van de oorspronkelijke stichter. Maar opeens besefte ik me dat dit ook niet de kerk van Jezus was, maar van Petrus.

Jezus was nooit in Rome geweest.

Rome was Petrus, Jeruzalem was Christus.

Daardoor werd me een hoop helder over de Katholieke kerk.

Goed en wel beschouwd was de Christelijke kerk opgezet naar het voorbeeld van het Romeinse legioen: Eén leider aan de top, daaronder verschillende centuriones, daaronder verschillende andere lagen van status, en uiteindelijk de legionairs, het voetvolk.

In de kerk was het niet anders; de onbetwiste leiding van de paus aan de top, daaronder de kardinalen, de bisschoppen, de priesters en pastoors en uiteindelijk de gelovige schaapjes, het voetvolk.

Op een nogal militaire manier heeft de Roomse kerk de wereld veroverd, net als het Romeinse leger: soms met het woord, en soms met het zwaard.

Door de verschuiving van Jeruzalem naar Rome is het hele epicentrum van spirituele macht verschoven van het Midden Oosten naar het Westen.

De kerk van Petrus is de standaard geworden: hiërarchie, macht, kapitaal, regels en orde.

Het lijkt een totale omkering van de kerk van Christus, waar juist eenvoud, liefde, wijsheid en kwetsbaarheid centraal staat.

Macht versus kracht.

In Jezus was het woord vlees geworden.

In de Roomse kerk was het vlees weer woord geworden.

Geen levende kerk van liefde maar een stenen kerk van woorden en geboden.

Het geloof is een sociaal systeem geworden, met grote gebouwen, morele codes en een lidmaatschap.

Jezus was echter geen lid van een kerk, hij was ook geen Christen, net zo min als Boeddha een boeddhist was en Mohammed een Mohammedaan.

Sterker, nog, Jezus keerde zich zelfs tegen de geïnstitutionaliseerde geloofssystemen.

Het werd me steeds duidelijker dat als hij werkelijk in deze tijd zou leven hij zich niet bepaald zou kunnen vinden in een gebouw als de Sint Pieter.

Inmiddels schoot de zoektocht naar de Godin en de vervloekte steen van de Hathor priesteres niet erg op.

Ik zag in de kerk, noch in de crypte eronder iets wat me deed denken aan het vrouwelijk aspect van God, op een Maria-altaar na.

Het leek alsof de Godin in deze grote tempel totaal afwezig was...

Of, miste ik iets?

Zag ik iets over het hoofd, zo dichtbij, maar net niet grijpbaar voor het blote oog...

Ik voelde haar aanwezigheid, haar naam, haar roep, maar het was net alsof haar verschijning aan het oog was onttrokken, alsof er een grote muur tussen stond.

Ik stond stil, sloot mijn ogen en probeerde te luisteren.

‘Hoor mij, zie mij, doe mij recht.

Ik ben de grote Moeder, degene die over dood en leven gaat, de vrouwe uit wier lichaam alle kinderen van de aarde voortkomen.

Ik, de gezellin van de grote schepper, ik wordt niet meer gehoord door de mensen, mijn liefde kan niet meer vrijuit naar mijn kinderen stromen.

En toch ben ik overal, in de harten van mensen, vergeten en vervloekt, ook hier, in deze kerk. Juist in deze kerk.

Vind mij; ik ben slechts één gedachte van je vandaan.

Het is belangrijk dat je mijn erfenis vind, zodat de ogen en de harten van de mensen weer opengaan.

Het mannelijke heeft het vrouwelijke nodig.

God is Godin gelijk.

Maak het een niet meer dan het ander.

Ontken het een niet ten bate van het ander.

Beiden zijn nodig in de grote scheppingsrite die jullie bestaan vormt.

Eer je Vader en je Moeder.

Eer je goddelijke vader en je goddelijke moeder.

Niet door hen in beelden te vatten, of systemen van geloof en macht te creëren, maar geloof in je eigen hart: daar, waar wij één zijn met jou.

Het is tijd dat de Grote Godin weer gezien wordt in haar grootsheid, omdat haar eigen-schappen de mensheid verder kunnen helpen.

Het is niet de tijd om om te zien in wrok.

Dat wat geweest is is geweest.

Dat wat vervloekt was, wordt bij deze ongedaan gemaakt.

Een vloek is niet anders dan het niet zien van de waarheid, die liefde is.

Vindt mij, zoek mij; ik ben zo dichtbij je.’

En alsof een adem langs mijn gezicht ging, zo verdween de stem van de godin weer in de grote holle ruimte van de basiliek.

‘Zoek mij’, had ze gezegd.

Zou er dan toch een plek zijn waar de godin huisde, of bedoelde ze dat ik in mijn eigen innerlijk moest zoeken?

Was dat het einde van mijn zoektocht?

Dan was mijn hele reis naar Rome wellicht voor niets geweest.

Ergens bleef het vermoeden knagen dat ik iets over het hoofd zag, maar ik had geen idee wat. De godin sprak duidelijke taal; ‘Ook ben ik hier, in deze kerk,' maar waar dan?

De St. Pieterskerk ging inmiddels sluiten en ik besloot het op te geven.

Ik keerde terug naar het Youth hostel en ging teleurgesteld achter de computer zitten die er stond.

Ik tikte ‘Rome en Godin’ in, en als bij toverslag vond ik wat ik die hele middag had gevoeld, maar niet had kunnen zien.

Ik veerde op bij het zien van de sites die ik vond en wist dat ik na drie dagen spoorzoeken eindelijk de oplossing had gevonden.

Een verhaal van een zekere Caillean die dezelfde speurtocht had gemaakt gaf het inzicht dat ik zocht.

Vlak achter de Sint Pieter, in de tuin van het Vaticaan bevond zich een klein gebouw dat het Casina van Pius IV werd genoemd.

Het oorspronkelijke gebouw bleek echter de tempel van de priesteressen te zijn die er voor de tijd van de Rooms katholieke kerk hadden gezeten.

De tempel heette het Phrygiagum en was gewijd aan de Magna Mater, de grote moeder, ook wel Cybele genoemd in.

De tempel is rond een ovaalvormig pleintje gebouwd, versierd met Nymphen.

‘Hoe is het mogelijk,’ dacht ik, ‘dat het Vaticaan oorspronkelijk een tempel voor de Godin was..’ Aan de andere kant bevreemde het me ook niet.

De Roomse kerk had namelijk overal waar ooit godinnen heiligdommen waren geweest kerken gebouwd.

Op iedere aardekrachtplek stond een kerk van Sint Michael die de draak doodde.

De draak of de slang stond in de matriarchale tijd voor de vrouwelijke aardekracht, de kracht van regeneratie en transformatie, maar in de Christelijke kerk waren de slang en de draak symbool van de duivel geworden.

Het vrouwelijke aspect moest met wortel en al worden uitgeroeid.

Dat was ze zo goed gelukt, dat bijna niemand meer het bestaan wist van de Godin in haar vele gedaanten en benamingen.

Cybele, Isis, Kali, Laksmi, Inanna, Sofia, overal ter wereld werd ooit haar aanwezigheid vereerd en aangeroepen.

Maar sinds de patriarchale godsdiensten de macht in handen hadden gekregen was de macht van het vrouwelijke verdwenen.

Misschien was de moordpartij van de priesteressen van Hathor het eerste moment geweest waarop een volk besloot de godin te verwerpen en eenduidig te kiezen voor Jahweh, de vader God.

Wellicht was dat de vloek die nog steeds rustte op alle volgelingen van Mozes; de ontkenning van het vrouwelijke, de verbanning van de godin.

Het leek tijd dat de godin weer terugkwam in ons bewustzijn, omdat we haar hulp hard nodig hebben.

De natuur, de aarde, de dieren, de rivieren, de lucht, maar niet alleen dat; onze innerlijke natuur schreeuwt om aandacht, in een tijd waarin mensen zich vol eten met voeding die geen echte voeding is.

We leven in een maatschappij waarin steeds meer surrogaat-oplossingen worden aangedragen in plaats van de schatten die moeder natuur ons geeft; nepvoeding, nepborsten, schijnveiligheid in de vorm van allerlei verzekeringen, mobieltjes en stralingsmasten om met elkaar te kunnen communiceren, televisie om onze geest te vullen en hol amusement om ons te vermaken.

Onze lichamen zijn uitgezakt en gaan aan overgewicht en lui vlees ten gronde.

We snakken naar moeder Aarde, maar we weten niet meer hoe we haar moeten vereren en aanroepen.

Ze is zo dichtbij en zo veraf.

We zijn kinderen die verdwaald zijn van huis en de weg niet meer terug weten.

Net als in het sprookje van Hans en Grietje worden we aangetrokken door de zoete lekkernij van het suikergoedhuisje, niet wetende dat de heks van het huisje ons eigenlijk wil verslinden...

Ik had nog een ochtend te gaan voordat mijn vliegtuig zou vertrekken en ging in alle vroegte terug naar het Vaticaan. Ik besloot het Vaticaans museum een bezoek te brengen, in de hoop dat ik daar iets meer te weten zou komen over het Phrygianum, oftewel het Casina van Pius IV. Ik kocht een ticket en wandelde door de gangen van het immense museum.

Ik werd overrompeld door de grote hoeveelheden kunstschatten die hier bij elkaar gebracht waren.

Grote hoeveelheden marmeren beelden uit de Griekse en Romeinse tijd stonden hier uitgestald. De schoonheid was overweldigend.

Een ding viel me echter op; bij alle beelden was het mannelijk geslacht afgehakt, en er was een klein vijgenblad voor in de plaats gekomen.

Ik dacht aan de vloek van de Hathor-priesteres; ‘alle mannen zullen problemen hebben met relaties en sexualtieit.’

Hier zag ik met blote ogen het gevolg van een jarenlange ontkenning van het menselijke lichaam en haar sexualiteit.

Het mannelijke lid mocht niet gezien worden.

De man was mooi, maar ontkracht.

Van mijn broer had ik ooit gehoord dat de kardinalen en priesters dagelijks medicijnen innemen om hun erectie en zaadlozing tegen te gaan.

Wat was er een grotere heiligschennis van moeder natuur dan dit: haar voortplantings-vermogen ontkennen en de bron van het leven en van levenslust verbieden en onderdrukken. Tegelijkertijd begreep ik dat deze mannen ook slachtoffers waren van de vloek die ze over zichzelf hadden afgeroepen.

De kerkvaders onderdrukten sexualiteit en vrouwelijkheid, maar degenen die ze met meest daarmee kwetsten waren zijzelf.

Vroeg of laat zou het verstarde patriarchaat aan haar einde komen, alle goede bedoelingen ten spijt.

De waarheid van de liefde tussen god en godin, tussen man en vrouw, tussen hemel en aarde zou zich weer openbaren onder de mensen, en die tijd leek niet ver weg meer.

Een boek als de Da Vinci Code had miljoenen mensen wakker gemaakt of althans een tipje van de sluier opgelicht.

Het zou niet lang meer duren of de gehele waarheid van de Godin en haar ontdekking zou aan het licht komen en daarmee de macht van de patriarchale godsdiensten doen afnemen en verbrokkelen, totdat het weer tot as zou vergaan.

Was dit niet in de hele geschiedenis altijd gebeurd; de ware kennis sterft als een oude vogel om als een Phoenix weer uit de as te herrijzen.

Dood en wedergeboorte, de eeuwige cyclus.

Door de drommen mensen te volgen waar ik in meeliep kwam ik uit in de Sixtijnse kapel uit, het onbetwiste hoogtepunt van het Vaticaan.

Maar ook hier werd ik niet echt geraakt; ik zag weliswaar de schoonheid van de schilderingen van Michelangelo, maar voelde geen innerlijke schoonheid; het was een uiterlijke vertoning, en iedereen stond zich te vergapen aan de beelden boven zijn hoofd, in plaats van de schoonheid in zijn eigen hart te voelen.

Nee, dit was niet waar ik voor gekomen was.

Ik ontvluchtte de kapel, schoot een zij gangetje in dat leidde naar de Bibliotheek van het Vaticaan en kwam opeens uit op een grote lege gang met enkele tapijten aan de muur.

Het ochtend zonlicht scheen in brede stroken naar binnen en gaf een goudgele glans aan de lange gang.

Ik keek door een van de hoge vensters naar buiten en zag dat ik aan de binnenkant van het Vaticaan was uitgekomen; ik keek uit op de tuin!

Daar, temidden van prachtige vliegdennen, glooiende gazons en kleine fonteinen vond ik wat ik zocht: het Phrygiagum.

Een allerprachtigste tempel, ovaalvormig, met twee waterbronnen omzoomd en in het midden een beeld van Cybele, de Grote Moedergodin.

Daar was ze dus, ongestoord, temidden van de natuur, op een van de mooiste maar meest onbereikbare plekken van Rome.

De ingang van de tempel was afgezet met een metalen hekwerk.

Ik zou nooit weten wat er binnen, in het heilige der Heilige zou staan, maar de aanblik van de tempel was genoeg.

Ik had de godin gevonden, in het hart van de Christelijke kerk...

Op de terugweg door het museum wachtte mij een volgende verrassing.

Ik liep door toeval door het Egyptische gedeelte van het museum en kwam in een kleine kamer die was ingericht als een tempel.

Tegen de muren stonden enkele beelden van Pharao’s maar mijn oog werd getrokken door een beeldengroep van zwart marmer in het midden.

Ik liep om de beelden heen en stond opeens oog in oog met het allermooiste Hathorbeeld dat ik ooit had gezien.

Haar fijne trekken waren in zwart marmer uitgehouwen en haar buste stond op een lotusbloem, eveneens in zwart marmer.

Achterop haar hoofd droeg ze een koeienhoofd, waarvan alleen de horens aan de voorkant zichtbaar waren.

Achter haar torende het beeld van Isis op, en daartussen in stonden twee zwarte beelden van een priesteres en een priester.

De priesteres droeg de ankh in haar hand en de priester een zwarte steen met een teken erop: twee lotusbloemen aan weerszijden van een soort vaas met een plat deksel.

Het had onmiskenbaar een heilige betekenis, maar ik was niet in staat het symbool te duiden. Ik tekende het in mijn dagboek om er later nog eens naar terug te kunnen.

Terwijl ik op mijn knieën ging zitten viel mijn oog op het kaartje dat bij het beeld stond: Osiris-Apis.

Mijn mond zakte open.

Hoe konden ze nu Hathor voor Osiris aan zien?

Ze had notabene borsten!

In de begeleidende gids werd het probleem echter verklaard: bij herstelwerkzaamheden aan het beeld had de restaurateur er per ongeluk borsten aangemaakt...

Opeens moest ik lachen. Hoe was het mogelijk dat de kerk er, bewust of onbewust, alles aan deed om de vrouw uit de godsdienstige geschiedenis te verwijderen?

Het laatste avondmaal van Leonardo Da Vinci, de Isistempel in Parijs, het Hathorbeeld van het gouden Kalf in de Sinaï-woestijn, de rol van Maria Magdalena als hoge Ingewijde, de tempel van Cybele in de tuin van het Vaticaan en nu het beeld van Hathor in het museum...

Ik sloot mijn ogen en bad tot de godin.

Als niemand haar meer erkende of herkende kon ik allicht een klein gebed voor haar doen.

Ik bad dat ik haar mocht eren en haar ten dienste mocht zijn.

Vanuit het zwart van het beeld hoorde ik haar stem: ‘De vloek is voorbij.

De macht van de godin is hersteld.

Dit was alles wat nodig was.

Ook als maar een persoon mij ziet, wordt mijn kracht hersteld, of eigenlijk wordt jouw kracht hersteld, want juist door het verlies van de Godin verlies je je eigen kracht.

Ik ben er altijd, zoals de Vader, God er altijd is, maar door je met ons te verbinden hervindt je je ware kracht.

Je werk is klaar.

Wees gezegend en geniet van je vrije tijd.’

Ik knielde, sloeg een kruisteken en verliet het Vaticaan.

Mijn reis was ten einde en het was tijd om terug naar huis te keren.

Toen ik buiten stond kwam ik midden in een processie terecht; priesters en monniken droegen het beeld van Maria op hun schouders door de straten.

Daarachter liepen allerlei figuren in middeleeuwse kledij.

Ze zagen er kleurrijk uit en iedereen keek met grote ogen naar het heilige Maria beeld: De grote moedergodin in haar westerse, christelijke versie.

Misschien was er uiteindelijk toch niet zoveel veranderd in alle eeuwen...


Ieder mens is bijzonder.


In elk van ons leeft het geheim, wie we werkelijk zijn.


Het is geheim, maar het wil naar buiten.


Zó is het ook met mij: met het werk, dat ik doe,


Wil ik de wereld schenken wie ik werkelijk ben.



 
 
 

Opmerkingen


bottom of page